Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/14/157293/HA ZA 14-321 van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2017, 8 november 2017, 12 september 2018, 5 december 2018 en 18 december 2019;
b. de arresten in de zaak 200.274.959/01 OK van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021, 30 november 2021, 5 april 2022 en 28 november 2023.
[eisers] hebben tegen de arresten van het hof van 30 november 2021, 5 april 2022 en 28 november 2023 beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster 1] heeft zich ten aanzien van onderdeel 1 van het principale beroep gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad en verzocht onderdeel 2 van het principale beroep te verwerpen, en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Tegen [verweerder 2] is verstek verleend.
[eisers] hebben zich ten aanzien van het voorwaardelijk incidentele beroep gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
De zaak is voor [verweerster 1] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt in het principale cassatieberoep en in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging van het arrest van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2023 en tot terugwijzing van het geding naar de ondernemingskamer ter verdere behandeling en beslissing, en voor het overige tot verwerping.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.