Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2024:805

Hoge Raad
04-06-2024
04-06-2024
22/04642
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:299
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:10367
Strafrecht
Cassatie

Faillissementsfraude in vastgoedmarkt. Medeplegen bedrieglijke bankbreuk (meermalen gepleegd) in faillissementen van vennootschappen van echtgenoot van verdachte en van echtgenoot in privé (art. 341.a.1 (oud) Sr). Vrijspraak in eerste aanleg.

1. Bewijsklacht “ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers”. Kon hof uit feit dat verdachte borgstellingsovereenkomst ten behoeve van bank mede heeft ondertekend, afleiden dat verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers? 2. Bewijsklachten faillissement holding.

Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft vastgesteld dat bank op 1-10-2010 kredietfaciliteit van holding had opgezegd, wat er feitelijk op neerkwam dat holding binnen een jaar het krediet van ruim € 190 miljoen aan bank moest aflossen en dat echtgenoot van verdachte bovendien privé borg moest staan voor deel van deze schuld (€ 30 miljoen). Hieruit volgt dat borgstellingsovereenkomst wel moest worden aangegaan, omdat bank kredietfaciliteit had beëindigd. In het licht van deze vaststellingen is oordeel hof dat verdachte uit borgstellingsovereenkomst kon opmaken dat bedrijf financieel in zwaar weer verkeerde, niet onbegrijpelijk. Ook kennelijk oordeel hof dat verdachte uit borgstellingsovereenkomst kon afleiden dat er een aanmerkelijke kans was op faillissement van haar echtgenoot in privé, is gelet hierop niet onbegrijpelijk.

Verder heeft hof geoordeeld dat het geen waarde hecht aan verklaring van verdachte dat zij zich niet bewust was van ondertekenen van borgstelling. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk, nu hof daarbij in aanmerking heeft genomen dat (i) er in het algemeen van mag worden uitgegaan dat ondertekenaar van geschrift bekend is met inhoud ervan; (ii) het volstrekt ongeloofwaardig is dat het verdachte ontgaan is waarvoor zij tekende, aangezien zij onder handgeschreven opmerking van haar echtgenoot: “goed voor dertig miljoen euro met rente en kosten”, heeft geschreven: “ten blijke van mijn toestemming” en daaronder haar handtekening heeft geplaatst; (iii) verdachte niet eerder kredietovereenkomsten of andere overeenkomsten van holding mede hoefde te ondertekenen; en (iv) het niet denkbaar is dat zij geen enkele vraag zou hebben gesteld over hoe en waarom van die borgstelling, zeker t.t.v. crisis in het vastgoed. Feit dat verdachte niet wist van valse documenten waarmee kredieten waren aangevraagd, betekent niet dat zij evenmin wist dat holding financieel in zwaar weer verkeerde.

Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Klachten inhoudende dat (i) hof aangifte van andere bank niet had mogen gebruiken voor bewijs, omdat deze aangifte een gissing of een mening van aangever behelst, (ii) hof ten onrechte voor bewijs gebruik heeft gemaakt van hetgeen door advocaat van verdachte is gesteld in e-mail, (iii) hof niet uitdrukkelijk heeft overwogen en met bewijsmiddelen heeft onderbouwd dat overeenkomsten vals zijn, (iv) oordeel hof dat uit e-mail in samenhang met valse overeenkomsten voldoende blijkt dat opzet van verdachte was gericht op onttrekken van vermogen aan holding tekortschiet en (v) oordeel hof dat “met faillissementen in zicht wel duidelijk was dat echtgenoot niet aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen” onbegrijpelijk is, falen.

Volgt verwerping. Samenhang met 22/04626 en 22/04686.

Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2024-0117
RvdW 2024/603

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/04642

Datum 4 juni 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2022, nummer 21-006931-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De raadsman Baumgardt heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde, voor zover die inhoudt dat de verdachte heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers”, ontoereikend is gemotiveerd.

2.2

Ten laste van de verdachte is onder 2 en 3 bewezenverklaard dat:

“2. primair
zij op tijdstippen in de periode van 30 december 2010 tot en met 17 juli 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] (geb. [geboortedatum] 1953, verder te noemen [betrokkene 1] ), terwijl deze [betrokkene 1] bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 27 november 2012, in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens schuldeisers:
a. goed(eren) aan die boedel heeft onttrokken, immers hebben verdachte en [betrokkene 1] -zakelijk omschreven-:
*** op 30 december 2010, onverplicht de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] voor EUR 1 verkocht aan de Stichting [B] en
*** op 23 december 2011 -onverplicht en zonder (geldige) titel- een geldbedrag van EUR 2.500.000 en op 26 januari 2012, een geldbedrag van EUR 2.000.000 overgemaakt vanaf de privérekening van die [betrokkene 1] naar een bankrekening van de Stichting [B] , en
*** op meer tijdstippen in genoemde periode -onverplicht en/of zonder (geldige) titel- één of meer geldbedragen (tot een totaal van EUR 1.080.000) overgemaakt naar een bankrekening van haar, [verdachte] , en
*** op 29 december 2011, een geldbedrag van EUR 250.000 contant van een bankrekening van die [betrokkene 1] opgenomen;

3. primair
zij op tijdstippen in de periode van 13 oktober 2010 tot en met 05 maart 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] (geb. [geboortedatum] 1953 verder te noemen [betrokkene 1] ) terwijl [A] bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens ( [A] ) schuldeisers:
- goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, immers hebben verdachte en haar mededader -zakelijk omschreven-:
*** op een tijdstip in bovengenoemde periode een geldleningsovereenkomst, gedateerd 04 januari 2011 opgemaakt waarin staat vermeld dat [A] - zonder zakelijk belang en zonder zekerheden - een lening verstrekt aan [betrokkene 2] ter hoogte van EUR 2.050.000, en
*** op een tijdstip in bovengenoemde periode een pandrechtsovereenkomst/ zakelijke borgtocht, getekend op 03 januari 2011 opgemaakt en ondertekend, waarin -onder meer- staat vermeld dat [A] aan [betrokkene 2] een geldlening verstrekt van EUR 2.050.000 en dat [betrokkene 1] erkent een schuld aan haar [verdachte] te hebben van EUR 2.050.000 gebaseerd op een overeenkomst “VVHV” (Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden) blijkens de daarop geplaatste datum ogenschijnlijk gedateerd 28 september 2009 en dat [betrokkene 1] erkent de in die VVHV afgesproken bedragen niet tijdig conform afspraak te hebben betaald aan haar, [verdachte] , en dat [A] een pandrecht/zakelijke borgtocht verleent voor een bedrag van EUR 2.050.000 aan haar, [verdachte] , en dat indien [betrokkene 1] zijn verplichtingen aan haar, [verdachte] , niet voor 01 december 2013 nakomt automatisch het pandrecht/zakelijke borgtocht zal worden ingeroepen en na uitoefening van het pandrecht/zakelijke borgtocht [A] een vordering ad EUR 2.050.000 heeft op [betrokkene 1] sr, en
*** op 04 januari 2011, van de (bank)rekening van [A] het geldbedrag van EUR 2.050.000 overgemaakt op de (bank)rekening van [betrokkene 2] .”

2.3

De bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering in de uitspraak van het hof onder 6, welke uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2022:10367.

2.4

Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt in de kern over de motivering van de bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde feit.

3.2

Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.

4 Beoordeling van het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.