Vergismoord en voorbereiding van moord op beoogd doelwit in Utrecht in januari 2017. Medeplegen (voorbereiding) moord (art. 289 Sr), medeplegen brandstichting in personenauto (art. 157.1 Sr), medeplegen voorhanden hebben wapens en munitie, meermalen gepleegd (art. 26.1 WWM) en medeplegen schuldheling (art. 417bis.1.a Sr). 1. Bewijsklacht moord. Kon hof oordelen dat verdachte de derde persoon is die bij uitvoering vergismoord betrokken is geweest? 2. Gebruik voor bewijs van “de auditu”-verklaring overleden persoon. Ondervragingsrecht, art. 6 EVRM. 3. Bewijsklacht moord. Kon hof oordelen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, nu handelen van daders er kennelijk op was gericht een ander dan uiteindelijk slachtoffer te doden? 4. Bewijsklacht moord. Kon hof resultaten DNA-onderzoek m.b.t. biologische sporen aangetroffen op dop colafles en sporttas gebruiken voor bewijs? 5. Bewijsklacht medeplegen voorbereiding moord, art. 46 Sr. Kon hof oordelen dat verdachte mede beschikkingsmacht heeft gehad over gestolen personenauto met vals kenteken, die bestemd was tot begaan van misdrijf?
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 april 2022, nummer 21-001833-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste tot en met het vijfde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het zesde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 21 jaren.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twintig jaren en acht maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: