Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2024:156

Hoge Raad
13-02-2024
13-02-2024
21/05187
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2021:3903
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1029
Strafrecht
Cassatie

OM-cassatie. Vrijspraak t.z.v. medeplegen mensenhandel in de zin van arbeidsuitbuiting m.b.t. au-pairs uit Indonesië (art. 273f.1.1, 273f.1.4 en 273f.1.6 Sr). Heeft hof juiste uitleg gegeven aan begrip “(oogmerk van) uitbuiting” a.b.i. art. 273f.1 Sr? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “uitbuiting” en HR:2016:556 inhoudende dat “uitbuiting” moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f.1 Sr. Hof heeft o.m. vooropgesteld dat voor bewijs van (oogmerk van) uitbuiting is vereist dat sprake moet zijn geweest van (potentiële) ernstige inbreuk op lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of persoonlijke vrijheid, dat het daarbij gaat om schending van fundamentele mensenrechten en dat het bij arbeidsuitbuiting “niet slechts gaat om slecht werkgeverschap, maar om excessieve situatie”. Vervolgens heeft hof aantal omstandigheden vastgesteld en geoordeeld dat verdachte weliswaar misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en kwetsbare positie waarin aangeefsters zich bevonden, maar dat niet kon worden vastgesteld dat sprake is geweest van oogmerk van uitbuiting of uitbuitingssituatie. Dit oordeel, i.h.b. het nader door hof gestelde vereiste van “excessieve situatie”, geeft blijk van onjuiste rechtsopvatting nu daarin te beperkte opvatting over inhoud van voor bewezenverklaring vereiste (oogmerk van) uitbuiting besloten ligt. Uit vaststellingen hof blijkt immers dat verdachte de in tenlastelegging genoemde aangeefsters uit Indonesië naar Nederland heeft laten komen om bij verdachte in huis te verblijven en daar gedurende 24u per dag en 7 dagen per week werkzaamheden te verrichten of zich daarvoor beschikbaar te houden, tegen salaris van € 350 per maand (dat aan geen van aangeefsters volledig is uitbetaald) en zonder dat daarvan schriftelijke arbeidsovereenkomst was opgemaakt. Aangeefsters spraken Nederlandse taal niet, hadden geen andere verblijfstitel dan toeristenvisum en hun paspoorten waren door verdachte ingehouden. Gelet op deze vaststellingen berust vrijspraak kennelijk op onjuiste opvatting dat slechts meest excessieve vormen van misbruik kunnen worden aangemerkt als arbeidsuitbuiting en dat door hof vastgestelde feiten en omstandigheden, ook in onderlinge samenhang beschouwd, daarom geen bewezenverklaring van tlgd. mensenhandel toelaten.

Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/05188.

Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2024-0033
NJB 2024/507
RvdW 2024/231

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/05187

Datum 13 februari 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 december 2021, nummer 23-002349-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De raadslieden van de verdachte, R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, hebben het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.

De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel komt op tegen de door het hof gegeven vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel. Het voert daartoe onder meer aan dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip “(oogmerk van) uitbuiting” als bedoeld in artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

2.2.1

Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:

“zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland en/of te Singapore en/of te Indonesië en/of te Frankrijk en/of te België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]

en/of

voornoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)

dan wel

met onder eerder genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)

en/of

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]

immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ten aanzien van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] , terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen en/of weinig inkomsten hadden in hun land van herkomst en/of de financiële verantwoordelijkheid hadden voor hun gezin en/of niet beschikten over een geldige verblijfstitel in Nederland en/of in Nederland niemand kenden waarop zij terug konden vallen en/of de Nederlandse en/of de Engelse taal niet machtig waren en/of de weg in Nederland niet kenden

- (al dan niet via een tussenpersoon) contact gelegd met die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of

- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gevraagd of zij bij haar en/of haar mededader(s) in Nederland in de huishouding en/of als au pair wilde(n)/kon(den) gaan werken en/of

- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij 300 euro en/of 350 euro en/of zes miljoen roepia per maand zouden kunnen verdienen als kinderoppas en/of met (lichte) hulp in de huishouden en/of dat zij eens per week en/of eens per twee weken een vrije dag zou(den) hebben en/of tegen extra betaling elke dag zou(den) moeten werken en/of

- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij, verdachte en/of haar mededader(s), de reiskosten voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België zou(den) betalen en/of (vervolgens) het visum en/of het ticket voor de reis van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België geregeld en/of bekostigd en/of

- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van het vliegveld in Parijs en/of België en/of Schiphol opgehaald en/of (per auto en/of per trein) naar haar, verdachtes, en/of haar mededaders’ woning gebracht en/of (vervolgens) aldaar gehuisvest (in de woning [a-straat 1] te [plaats] ) en/of

- het paspoort van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] in bewaring genomen en/of op verzoek geweigerd dat paspoort terug te geven en/of

- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zeven dagen per week, althans nagenoeg dagelijks van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, laten werken en die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij pas zonder haar, verdachte en/of haar mededader(s) naar buiten mocht(en) gaan als het werk in huis klaar was (hetgeen nooit het geval was) en/of (zodoende) belet dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] sociale contacten opbouwde(n) en/of een afhankelijkheidspositie voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gecreëerd en/of in stand gehouden en/of

- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen, geen, althans weinig, salaris betaald en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij haar, verdachte en/of haar mededader(s) nog een groot geldbedrag moest(en) betalen vanwege de opgebouwde schuld als zij (voortijdig) weg zou(den) gaan en (zodoende) gedwongen en/of aangemoedigd om bij haar, verdachte en/of haar mededader(s) te blijven wonen en/of te (blijven) werken onder bovengenoemde omstandigheden door welke feiten en/of omstandigheden voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan, waaraan zij zich niet heeft/hebben kunnen onttrekken.”

2.2.2

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het haar onder 1 tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende overwogen:

“Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde

Beoordelingskader mensenhandel

Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het in artikel 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de wetsgeschiedenis doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.

Gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1, 4 en 6, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en – in de ten laste gelegde periode – is bedreigd met een gevangenisstraf van acht (artikel 273f (oud) Sr) respectievelijk twaalf jaren (artikel 273f Sr), moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de in de tenlastelegging omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (sub 1) het oogmerk van uitbuiting kan worden vastgesteld of (sub 4 en 6) de tenlastegelegde gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.

De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Het enkele aanwenden van (dwang)middelen levert op zichzelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op, maar het vereiste van (het oogmerk van) uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Bij arbeidsuitbuiting gaat het niet slechts om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie.

Feiten en omstandigheden

Op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast:

De verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte, of [verdachte] ) is geboren te [geboorteplaats] en op haar 19e naar Nederland geëmigreerd. Zij woont derhalve al geruime tijd in Nederland. Zij is gehuwd met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte, of [medeverdachte] ) en samen hebben zij drie kinderen, te weten [betrokkene 6] (geboren op [geboortedatum] 2010), [betrokkene 7] (geboren op [geboortedatum] 2012) en [betrokkene 8] (geboren in 2014, na de tenlastegelegde periode). [verdachte] heeft ook een zoon uit een vorige relatie: [betrokkene 9] (geboren op [geboortedatum] 1992). In de ten laste gelegde periode was het gezin woonachtig op het adres [a-straat 2] te [plaats] .

[verdachte] en [medeverdachte] wilden hulp bij de verzorging van hun jonge kinderen. [verdachte] heeft daartoe contact gelegd met tussenpersonen in Indonesië. Vervolgens zijn [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (hierna: de aangeefsters) allen op enig moment in de ten laste gelegde periode naar Nederland gekomen. Het doel van hun komst naar Nederland was door het verrichten van werkzaamheden voor [verdachte] en [medeverdachte] een inkomen te verwerven. De aangeefsters zijn via toeristenvisa respectievelijk transitvisa naar Nederland gekomen. Er is hun geen andere verblijfsrechtelijke titel verleend en er is voor hen geen tewerkstellingsvergunning aangevraagd. De kosten voor de reis naar Nederland zijn gedragen door [verdachte] en [medeverdachte] .

Voorafgaand aan hun komst naar Nederland heeft [verdachte] steeds telefonisch contact met elk van de aangeefsters gehad. Voor geen van de aangeefsters is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Er waren geen werktijden afgesproken; de aangeefsters zouden twee vrije dagen in de maand krijgen, bij een werkweek van zeven dagen. Als de aangeefsters op de vrije dagen toch zouden werken zouden zij extra geld krijgen. [verdachte] heeft met elk van de aangeefsters afgesproken dat zij een salaris van ongeveer 350 euro per maand zouden verdienen.

Op enig moment in de ten laste gelegde periode hebben de aangeefsters in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] te [plaats] gewoond en gewerkt. De kosten van eten en inwoning werden gedragen door [verdachte] en [medeverdachte] . De aangeefsters hebben allen op enig moment tijdens hun verblijf hun paspoort op verzoek van [verdachte] aan haar afgegeven. De aangeefsters moesten tijdens hun verblijf dag en nacht voor de (kinderen van) [verdachte] en [medeverdachte] beschikbaar zijn. Hun werkzaamheden bestonden uit het zorgen voor (één van) de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte] , en taken van huishoudelijke aard. Zij begaven zich (meestal) slechts in het bijzijn van [verdachte] of met de kinderen buiten de woning. Zij spraken de Nederlandse taal niet.

[betrokkene 1] was in de periode van september 2011 tot ongeveer februari 2012 werkzaam voor [verdachte] en [medeverdachte] . In die periode werkte er voor drie a vier dagen per week ook een andere oppas: [betrokkene 10] . [betrokkene 1] heeft na de eerste maand van haar dienstverband twee maandsalarissen van in totaal 700 euro uitbetaald gekregen door overmaking van dat bedrag aan haar familie in Indonesië. [verdachte] heeft daarna namens haar drie keer 200 euro betaald voor ‘Arisan’ (het hof begrijpt: een soort gezamenlijk spaarsysteem), maar dit geld heeft ze – naar eigen zeggen – nooit teruggekregen. [betrokkene 1] heeft tijdens haar dienstverband één vrije dag opgenomen. In december 2011 heeft [betrokkene 1] naar eigen zeggen [verdachte] laten weten dat ze weg wilde. Zij verklaart dat [verdachte] haar zei dat ze dan 3.000 euro moest betalen wegens gemaakte kosten. [betrokkene 1] is eind januari, begin februari 2012 vertrokken. [betrokkene 2] heeft van 10 mei 2012 tot en met oktober 2012 bij [verdachte] en [medeverdachte] gewerkt. Zij heeft het salaris van drie maanden uitbetaald gekregen. Het geld is – op verzoek van [betrokkene 2] – betaald aan een vriendin in Indonesië. De overige maanden heeft zij niet uitbetaald gekregen. Tijdens haar tewerkstelling heeft zij een maand samen met een tante voor de kinderen gezorgd. [betrokkene 2] heeft voorts ook een periode gelijktijdig met [betrokkene 10] gewerkt. Zij is in oktober 2012 vertrokken na een ruzie met [medeverdachte] . Later heeft [verdachte] haar gevraagd of ze weer wilde komen werken. Dat heeft ze gedaan, in december 2013. Ze werkte daar toen gelijktijdig met de hierna te noemen [betrokkene 3] .

[betrokkene 3] heeft bij [verdachte] en [medeverdachte] verbleven en gewerkt in de periode van augustus 2013 tot december 2013. Zij heeft ongeveer 130 euro betaald gekregen. [betrokkene 3] heeft verklaard dat dit geld voor extra gewerkte dagen betrof. Het geld is gestort op de rekening van de ouders van [betrokkene 3] . Verder heeft ze geen geld ontvangen. In een gedeelte van de periode dat [betrokkene 3] bij [verdachte] en [medeverdachte] werkte, werkte er ook een andere oppas.

[betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben gelijktijdig bij [verdachte] en [medeverdachte] gewoond en gewerkt. Zij zijn samen in maart 2014 begonnen en hebben daar gewerkt tot aan het moment van de aanhouding van de verdachten op 29 april 2014. Zij hebben het salaris voor de maand maart 2014 uitbetaald gekregen. [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben geen vrije dagen gehad of opgenomen.

Oordeel van het hof

De aangeefsters zijn allen afkomstig uit Indonesië. Zij zijn op een toeristenvisum of een transitvisum naar Nederland gereisd. Door (zich voor te nemen) te gaan werken bij aankomst waren zij vanaf binnenkomst en tijdens hun verblijf illegaal in Nederland.

De aangeefsters bevonden zich in een land waarvan zij de taal niet spraken en de cultuur niet kenden. Zij waren afhankelijk van [verdachte] en [medeverdachte] voor inwoning en inkomsten en zij hadden niet de beschikking over hun eigen paspoort, omdat [verdachte] dit onder zich had genomen. Dat de aangeefsters zich in een kwetsbare en afhankelijke positie ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte] bevonden staat voor het hof vast. Voor het antwoord op de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] van deze kwetsbare positie en uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht misbruik hebben gemaakt is toereikend dat zij zich bewust moeten zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de aangeefsters waaruit dit overwicht voortvloeide, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hen aanwezig was (HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.5.1). Het hof is van oordeel dat in ieder geval [verdachte] wist van feitelijke omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeide. [verdachte] woonde immers al geruime tijd in Nederland en is gehuwd met de medeverdachte, een Nederlandse man. Zij heeft enige tijd in Nederland gewerkt en kan dus bekend worden verondersteld met de arbeidsmarkt en werkomstandigheden die in Nederland de norm zijn. Voorts heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij wist dat vrouwen die als kinderoppas werken het in Indonesië niet breed hebben. Tot slot wist [verdachte] dat de aangeefsters zich wederrechtelijk de toegang tot Nederland hadden verschaft en aldus een illegale status hadden (waarop bij de bespreking van het onder 2 en 3 tenlastegelegde nader terug wordt gekomen). Kortom, het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat in ieder geval [verdachte] misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich in bevonden. Ook voor [medeverdachte] kan worden vastgesteld dat hij bekend was met de gebruikelijke arbeidsomstandigheden in Nederland, dat hij wist dat de aangeefsters afkomstig waren uit Indonesië en de Nederlandse taal niet spraken, en hij redelijkerwijs moest vermoeden dat zij illegaal in Nederland waren, terwijl zij – nu zij inwoonden in de woning van de verdachten – afhankelijk waren van de verdachten.

Zoals hiervoor aangegeven levert het enkele aanwenden van (dwang)middelen op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op. Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door [verdachte] en [medeverdachte] zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting. Weliswaar maakten de aangeefsters lange dagen, maar de werkzaamheden bestonden uit het verrichten van huishoudelijk werk en oppassen op een of twee kinderen, waarbij de kern van de werkzaamheden bestond uit het beschikbaar zijn voor de kinderen. Het betrof geen uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk werk en de werkzaamheden werden over het algemeen steeds over twee personen verdeeld, waardoor gedurende de lange werkdagen niet steeds een beroep werd gedaan op de aangeefsters. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de door de aangeefsters verrichte werkzaamheden van beperkte zwaarte waren. De aangeefsters verdienden weliswaar een, naar Nederlandse maatstaven, laag salaris (dat overigens ook in samenhang moet worden gezien met de verschaffing van kost en inwoning, en het betalen van de (voorbereiding van de) reis naar Nederland door de verdachten) en het salaris werd niet altijd uitbetaald, maar dit is op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om te kunnen spreken van uitbuiting. Ten aanzien van de beperkingen die de werkzaamheden voor de aangeefsters met zich mee brachten overweegt het hof als volgt. Zoals gezegd bestond de kern van het werk van de aangeefsters uit het beschikbaar zijn voor de kinderen, maar werd niet steeds een beroep gedaan op de aangeefsters. Zij beschikten dus geregeld over tijd voor zichzelf. De aangeefsters beschikten allen over een telefoon met beltegoed en uit het dossier komt naar voren dat zij allen (veel) contacten hadden met de buitenwereld. De aangeefsters maakten gebruik van de computer in de woning en één van de aangeefsters heeft op die manier ook veel contacten met anderen gelegd. Enkele aangeefsters hadden veelvuldig contact met hun echtgenoten in Indonesië. [betrokkene 1] is samen met haar neef naar Nederland gekomen. Zij had tijdens haar tewerkstelling contact met hem en haar neef heeft haar ook opgevangen toen zij bij [verdachte] en [medeverdachte] is weggegaan. Daarbij werkten de aangeefsters in bijna alle gevallen samen met een andere oppas met een Indonesische achtergrond die dezelfde taal sprak, en die niet altijd bij de verdachten in huis woonde. De aangeefsters konden de woning op elk gewenst moment verlaten, hetgeen [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook hebben gedaan. Dat zij niet over hun paspoort beschikten heeft hen daarvan aldus niet weerhouden. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben verklaard niet in hun bewegingsvrijheid te zijn beperkt.

Tot slot kan niet worden vastgesteld of [verdachte] en [medeverdachte] duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters, omdat alle aangeefsters een relatief korte periode voor hen hebben gewerkt en [verdachte] en [medeverdachte] de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen.

Alles overziend waren de aard van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor aangeefsters meebrachten en het economisch voordeel voor de verdachten naar het oordeel van het hof niet van een dusdanige aard, dat vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie, ook niet bezien in samenhang met de overige inhoud van het dossier. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.

Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden.

Gelet hierop komt het hof aan een bespreking van het verweer van de verdediging, voor zover inhoudende dat de verklaringen van de aangeefsters en de sms-berichten van het bewijs dienen te worden uitgesloten, en de vraag of de medeverdachte [medeverdachte] als medepleger aan mensenhandel kan worden aangemerkt, niet toe.”

2.3

De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op artikel 273f Sr. Deze bepaling luidde in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (...) gestraft:

1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, (...) met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;

(...)

4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;

(...)

6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;

(...)

2. Uitbuiting omvat ten minste (...) gedwongen of verplichte arbeid of diensten (...).”

2.4

Het in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als dit onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rechtsoverweging 2.6.1).
In dit verband is nog van belang dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1, aanhef en onder 4º, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556).

2.5.1

Zoals hiervoor onder 2.2.2 weergegeven, heeft het hof in zijn “Beoordelingskader mensenhandel” onder meer vooropgesteld dat voor het bewijs van het (oogmerk van) uitbuiting is vereist dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid, dat het daarbij gaat om schending van fundamentele mensenrechten en dat het bij arbeidsuitbuiting “niet slechts [gaat] om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie”. Vervolgens heeft het hof een aantal omstandigheden vastgesteld, en geoordeeld dat de verdachte weliswaar misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich bevonden, maar dat niet kon worden vastgesteld dat sprake is geweest van een oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie. In dat verband heeft het hof geconcludeerd dat “sprake was van zeer slecht werkgeverschap”, maar dat dit “niet voldoende [is] om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen”.

2.5.2

Dit oordeel, in het bijzonder het nader door het hof gestelde vereiste van een “excessieve situatie”, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting nu daarin een te beperkte opvatting over de inhoud van het voor een bewezenverklaring vereiste (oogmerk van) uitbuiting besloten ligt. In het onderhavige geval blijkt immers uit de vaststellingen van het hof dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde aangeefsters uit Indonesië naar Nederland heeft laten komen om bij de verdachte in huis te verblijven en daar gedurende 24 uur per dag en 7 dagen per week werkzaamheden te verrichten of zich daarvoor beschikbaar te houden, tegen een salaris van € 350 per maand (dat aan geen van de aangeefsters volledig is uitbetaald), en zonder dat daarvan een schriftelijke arbeidsovereenkomst was opgemaakt. De aangeefsters spraken de Nederlandse taal niet, zij hadden geen andere verblijfstitel dan een toeristenvisum en hun paspoorten waren door de verdachte ingenomen.
Gelet op deze vaststellingen – en op het oordeel van het hof dat de verdachte (aldus) misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich bevonden, alsmede dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap – berust de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde kennelijk op de onjuiste opvatting dat slechts de meest excessieve vormen van misbruik kunnen worden aangemerkt als arbeidsuitbuiting en dat de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, ook in onderlinge samenhang beschouwd, daarom geen bewezenverklaring van de tenlastegelegde mensenhandel toelaten.

2.6

Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.

3 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;

- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.