Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2023:128

Hoge Raad
31-01-2023
31-01-2023
21/01885
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:889
Strafrecht
Cassatie,Beschikking

Beklag, beslag ex art. 94 Sv op o.m. personenauto onder klager t.z.v. verdenking drugshandel. 1. HR gaat n.a.v. CAG nader in op beoordelingskader beklag ex art. 552a Sv over inbeslagneming. Beschouwingen over (a) ‘hoogst onwaarschijnlijk’-maatstaf, (b) proportionaliteit en subsidiariteit van voortzetting beslag, (c) hernieuwd beklag en (d) inrichting stelsel van rechtsmiddelen. 2. Klacht dat Rb ontoereikend heeft gemotiveerd dat belang van strafvordering voortduring beslag op auto vordert.

Ad 1(a). Aan ‘hoogst onwaarschijnlijk’-maatstaf ligt ten grondslag dat onderzoek in raadkamer summier karakter heeft en doorgaans plaatsvindt op moment dat onderzoek in straf- of ontnemingszaak nog loopt en dat beklagrechter in zeer beperkte mate kan vooruitlopen op beslissingen in straf- of ontnemingszaak. HR ziet mede daarom geen aanleiding dit criterium te herformuleren.

Ad 1(b). Beklagrechter is niet verplicht ambtshalve te onderzoeken of voortzetting beslag in overeenstemming is met eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Als echter wordt aangevoerd dat klagers persoonlijke belangen bij opheffing beslag zwaarder wegen dan met art. 94 en/of 94a Sv nagestreefd strafvorderlijk belang, kan rechter gehouden zijn blijk te geven van zo’n onderzoek. Bij beslag ex art. 94a Sv kan rechter ook gehouden zijn daarvan blijk te geven als wordt aangevoerd dat geen redelijke verhouding bestaat tussen waarde van inbeslaggenomen voorwerpen en hoogte van eventuele betalingsverplichting. HR gaat verder in op motiveringsplicht en onderzoekstaak van beklagrechter en informatieplicht van OM.

Ad 1(c). Als beslag niet is geëindigd en beslissing op eerder klaagschrift onherroepelijk is, kan in beginsel hernieuwd beklag worden gedaan. Aanleiding daarvoor kan zijn tijdsverloop sinds inbeslagneming en beslissing op eerder klaagschrift en/of wijziging van relevante omstandigheden. Van andere feiten of omstandigheden dan die waarop eerder klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot nieuwe beoordeling van verzoek tot opheffing beslag, zal doorgaans sprake zijn als klager in hernieuwd beklag (mede) met beroep op - meer dan gering - tijdsverloop sinds beslissing op eerder klaagschrift uiteenzet dat en waarom voortzetting beslag niet langer in overeenstemming is met eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Beklagrechter beoordeelt dan of voortzetting beslag (nog steeds) in overeenstemming is met die eisen.

Ad 1(d). Gelet op nadelen die kleven aan huidig stelsel van rechtsmiddelen, waarin alleen cassatieberoep openstaat tegen beschikking ex art. 552a Sv, kan vraag rijzen of andere inrichting daarvan niet verkieslijk zou zijn. Te denken valt aan stelsel waarin rol HR is beperkt tot beantwoording van prejudiciële vragen en beoordeling van cassatieberoepen in belang der wet en waarbij - al dan niet door (beperkte) openstelling van mogelijkheid tot instellen van h.b. - uitgangspunt is dat het aan feitenrechter, al dan niet na hernieuwd beklag, is te toetsen of (voortduren van) beslag aan de eisen voldoet, rekening houdend met omstandigheden t.t.v. toetsing.

Ad 2. In beschikking Rb ligt als oordeel besloten dat onder door Rb vastgestelde omstandigheden, die erop neerkomen dat auto werd gebruikt voor drugshandel, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat later oordelende strafrechter auto verbeurd zal verklaren. Mede gelet op summier karakter van onderzoek in raadkamer is dat oordeel niet onbegrijpelijk en - ook i.h.l.v. wat raadsman over waarde van auto (€ 14.000) heeft aangevoerd i.v.m. waarschijnlijkheid van verbeurdverklaring - toereikend gemotiveerd.

Volgt verwerping. CAG (anders) ziet in verweer beroep op disproportionaliteit van beslag waarop Rb had moeten reageren. Samenhang met 21/03097 B.

Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2023-0023
RvdW 2023/198
NJ 2023/149 met annotatie van P. Mevis

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/01885 B

Datum 31 januari 2023

BESCHIKKING

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2021, nummer RK 21/325, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend

door

[klager] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,

hierna: de klager.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking maar uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de inbeslaggenomen auto (Volvo), tot terugwijzing in zoverre naar de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht teneinde op het bestaande klaagschrift te worden afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Voorafgaande beschouwing over het beoordelingskader in beklagprocedures over inbeslagneming

Juridisch kader

2.1

De Hoge Raad ziet in de conclusie van de advocaat-generaal in deze zaak aanleiding nader in te gaan op enkele onderdelen van het beoordelingskader in beklagprocedures over inbeslagneming.

2.2

De volgende bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn van belang.

- Artikel 23 leden 1, 2 en 5 Sv, voor zover hier van belang:

“1. De raadkamer is bevoegd de noodige bevelen te geven, opdat het onderzoek hetwelk aan hare beslissing moet voorafgaan, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek zal plaats vinden.

2. Door de raadkamer worden het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. (...).

5. Het openbaar ministerie legt aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over. De verdachte en andere procesdeelnemers zijn, evenals hun raadsman of advocaat, bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen.”

- Artikel 94 leden 1 en 2 Sv:

“1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.

2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.”

- Artikel 94a leden 1 tot en met 3 Sv:

“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.

2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.”

- Artikel 552a leden 1, 3, 4 en 10 Sv, voor zover hier van belang:

“1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.

3. Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.

4. Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift of het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking is geschied of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, is gegeven. (...)

10. Acht het gerecht het beklag of het verzoek gegrond, dan geeft het de daarmede overeenkomende last.”

Het algemene beoordelingskader

2.3.1

Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering houdt hierbij verband met het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Bij die belangen kan het gaan om het aan de dag brengen van de waarheid – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het belang van strafvordering vordert ook het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 552f Sv.
Bij een conservatoir beslag met toepassing van artikel 94a leden 1, 2 en 3 Sv bestaat het strafvorderlijk belang uit het zekerstellen van een verhaalsmogelijkheid in verband met een later eventueel op te leggen geldboete, ontnemingsmaatregel of schadevergoedingsmaatregel. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen zo’n beslag, moet de rechter – met het oog op de vraag of het door artikel 94a Sv beschermde belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert – onderzoeken a. of er op het moment van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de in het betreffende artikellid genoemde categorie en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter aan de klager, als verdachte of betrokkene, een verplichting tot betaling van een geldboete, ontnemingsmaatregel of schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. (Vgl. in enigszins andere bewoordingenHR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverwegingen 2.7 tot en met 2.9 en 2.14 en HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:249.)

2.3.2

Aan het hanteren van het hiervoor genoemde criterium dat (zich niet het geval voordoet dat) het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter – kort gezegd – tot de oplegging van een straf of maatregel zoals onder 2.3.1 genoemd overgaat, ligt ten grondslag dat het onderzoek in raadkamer doorgaans plaatsvindt op een moment dat het onderzoek nog loopt, en dus voordat de strafzaak of de ontnemingszaak inhoudelijk wordt behandeld. Daarbij heeft het onderzoek in raadkamer een summier karakter, waarbij de beoordeling van het beklag plaatsvindt op grond van de informatie die op dat moment voorhanden is over de strafzaak of ontnemingszaak. De rechter die oordeelt over het beklag, kan slechts in zeer beperkte mate vooruitlopen op de beslissingen die zullen worden genomen in de strafzaak of de ontnemingszaak. De Hoge Raad ziet mede daarom geen aanleiding dit criterium te herformuleren.
De Hoge Raad komt wel tot een zekere bijstelling van de rechtspraak met betrekking tot (i) de beoordeling door de beklagrechter of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en (ii) de mogelijkheden tot het doen van een hernieuwd beklag, mede in het licht van het tijdsverloop sinds de beslaglegging.

Proportionaliteit en subsidiariteit

2.4.1

De rechter is bij de beoordeling van het beklag over de inbeslagneming niet verplicht ambtshalve te onderzoeken of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Als echter door of namens de klager wordt aangevoerd dat zijn persoonlijke belangen bij de opheffing van het beslag zwaarder moeten wegen dan het met artikel 94 en/of 94a Sv nagestreefde strafvorderlijk belang bij het voortduren daarvan, kan de rechter gehouden zijn blijk te geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. (Vgl. bijvoorbeeld HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:247 en Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) 7 november 2019, nr. 32644/09 (Apostolovi/Bulgarije), overweging 103.)
Bij een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv kan de rechter daarnaast gehouden zijn blijk te geven van zo’n onderzoek als door of namens de klager wordt aangevoerd dat geen redelijke verhouding bestaat tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de te verwachten hoogte van de eventuele betalingsverplichting(en). (Vgl. HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9890, HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3722 en EHRM 17 mei 2016, nr. 38359/13 (Džinić/Kroatië), overweging 80.)

2.4.2

De vraag wanneer de rechter blijk moet geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en – als dat het geval is – welke eisen moeten worden gesteld aan de motivering van zijn beslissing, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete onderbouwing en de indringendheid van de door of namens de klager aangevoerde argumenten. Ook is van belang wat daarover door het openbaar ministerie wordt ingebracht. Verder komt betekenis toe aan het tijdsverloop sinds de beslaglegging en aan de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak of in de ontnemingsprocedure redelijkerwijs valt te verwachten. Naarmate meer tijd is verstreken – en de klager dus al langer door het beslag wordt getroffen – kan meer gewicht toekomen aan de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag.

2.4.3

Mede in verband met de beoordeling door de rechter of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit mag van het openbaar ministerie worden verlangd dat het, zoveel als mogelijk is gelet op de fase waarin de zaak zich bevindt, in de beklagprocedure informatie verschaft over het beslag en over de onderliggende strafzaak of ontnemingsprocedure. In geval van conservatoir beslag gaat het daarbij in het bijzonder om de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen in relatie tot de (te verwachten) hoogte van de betalingsverplichting in verband waarmee wordt beoogd een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen. Omdat tijdens de raadkamerprocedure het onderzoek in de strafzaak en/of de ontnemingszaak veelal nog loopt, zal het openbaar ministerie in de regel alleen een voorlopige en globale uitspraak kunnen doen over de hoogte van de te vorderen betalingsverplichting.

2.4.4

Als de beklagrechter van oordeel is dat hij over onvoldoende gegevens beschikt voor de beoordeling van het klaagschrift, brengt de onderzoekstaak van de beklagrechter met zich dat hij zich nader laat informeren. De beklagrechter kan daarvoor op grond van artikel 23 lid 1 Sv aan het openbaar ministerie het bevel geven om stukken over te leggen. Zo nodig houdt de rechter daartoe het onderzoek in raadkamer aan. Het openbaar ministerie is op grond van artikel 23 lid 5 Sv gehouden de hiervoor bedoelde stukken aan de rechter over te leggen. Laat het openbaar ministerie dat achterwege, dan kan de beklagrechter die omstandigheid betrekken bij de beoordeling van het klaagschrift. (Vgl. HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:376, rechtsoverwegingen 3.3.2-3.3.3.)

2.4.5

Als de beklagrechter naar aanleiding van zijn hiervoor in 2.4.1 bedoelde onderzoek oordeelt dat voortzetting van het beslag in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, verklaart hij het beklag gegrond en geeft hij de daarmee overeenkomende last als bedoeld in artikel 552a lid 10 Sv.

Hernieuwd beklag

2.5.1

Als een eerder ingediend klaagschrift niet heeft geleid tot opheffing van het beslag en dat beslag nog niet anderszins is geëindigd, is het in beginsel mogelijk om opnieuw een klaagschrift in te dienen dat strekt tot beëindiging van het op de voet van artikel 94 Sv dan wel artikel 94a Sv gelegde beslag. De aanleiding daarvoor kan zijn gelegen in het tijdsverloop sinds de inbeslagneming en de beslissing op het eerdere klaagschrift en/of in een wijziging van de voor de beoordeling van het beklag relevante omstandigheden. Door het wederom indienen van een klaagschrift kan dan het beklag opnieuw worden beoordeeld op grond van de informatie die op dat moment voorhanden is over de strafzaak of ontnemingszaak, waarbij de beklagrechter mede acht kan slaan op het tijdsverloop sinds de inbeslagneming. De op dit punt relevante rechtspraak van de Hoge Raad over de beoordeling van (de ontvankelijkheid van) een hernieuwd beklag laat zich als volgt weergeven.

2.5.2

Voor de ontvankelijkheid van het hernieuwde beklag is allereerst vereist dat de beslissing op het eerder ingediende klaagschrift onherroepelijk is. Daarnaast geldt in het algemeen dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is als een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag. Het is niet vereist dat de feiten of omstandigheden waarop in het hernieuwd beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich pas na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. Een hernieuwd beklag kan echter niet in behandeling worden genomen als daarin uitsluitend een beroep wordt gedaan op feiten en/of omstandigheden waarop de klager in het eerdere klaagschrift of bij gelegenheid van de behandeling daarvan een beroep heeft gedaan. (Vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:580.)

2.5.3

Van andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag, zal doorgaans sprake zijn als een klager in een hernieuwd beklag (mede) met een beroep op het – meer dan geringe – tijdsverloop sinds de beslissing op het eerdere klaagschrift uiteenzet dat en waarom voortzetting van het beslag niet langer in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In zo’n geval beoordeelt de rechter of voortzetting van het beslag (nog steeds) in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij die beoordeling is van belang wat onder 2.4.2 en 2.4.3 is overwogen. De rechter kan bij de beoordeling van het klaagschrift daarnaast betrekken in hoeverre het openbaar ministerie heeft voldaan aan de onder 2.4.4 bedoelde informatieplicht.

2.5.4

Ook in het geval van een hernieuwd beklag moet het klaagschrift worden ingediend binnen de in artikel 552a leden 3 en 4 Sv bedoelde termijnen. (Vgl. HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2861.) Het in die bepaling opgenomen voorschrift dat het klaagschrift “zo spoedig mogelijk” na de inbeslagneming wordt ingediend, staat op zichzelf niet in de weg aan de ontvankelijkheid van een hernieuwd beklag als daarin (mede) een beroep wordt gedaan op feiten en omstandigheden zoals bedoeld onder 2.5.2, waaronder in voorkomend geval de gevolgen van het verdere tijdsverloop sinds de beslissing op het eerdere klaagschrift.

Slotopmerking

2.6

Naar geldend recht staat uitsluitend beroep in cassatie open tegen een beschikking als bedoeld in artikel 552a Sv. Zoals in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.34 tot en met 4.36 aan de orde komt, heeft deze inrichting van het stelsel van rechtsmiddelen belangrijke nadelen. Dat houdt onder meer verband met het volgende.

In de beklagprocedure worden beslissingen genomen lopende het strafvorderlijk onderzoek. Die beslissingen van de beklagrechter hebben daarmee een voorlopig karakter en zijn doorgaans sterk feitelijk van aard. De toetsing in cassatie concentreert zich echter in belangrijke mate op juridische vragen, waaronder de vraag of de juiste beoordelingsmaatstaven zijn aangelegd, en op de controle van de begrijpelijkheid van de motivering. Daardoor kan in de cassatieprocedure, waarmee doorgaans geruime tijd zal zijn gemoeid, ook geen rekening worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na de behandeling van het klaagschrift door de feitenrechter.

Gelet hierop kan de vraag rijzen of een andere inrichting van het stelsel van rechtsmiddelen rond de beklagprocedure niet verkieslijk zou zijn, mede in het licht van de procedurele eisen die – in verband met de rechterlijke controle op inbeslagneming en op het voortduren van het beslag – voortvloeien uit de rechtspraak van het EHRM, zoals die zijn besproken in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.40 tot en met 4.44. In dit verband valt te denken aan een stelsel van rechtsmiddelen waarin de rol van de Hoge Raad zich beperkt tot de beantwoording van prejudiciële vragen van de feitenrechter en de beoordeling van cassatieberoepen in het belang van de wet en waarbij – al dan niet door een (beperkte) openstelling van de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep tegen een beschikking als bedoeld in artikel 552a Sv – het uitgangspunt is dat het aan de feitenrechter, al dan niet na een hernieuwd beklag, is te toetsen of (het voortduren van) het beslag aan de eisen voldoet, rekening houdend met de omstandigheden ten tijde van die toetsing. Het is aan de wetgever of in zo’n andere inrichting van het stelsel van rechtsmiddelen rond de beklagprocedure wordt voorzien.

3 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag met betrekking tot een onder de klager inbeslaggenomen personenauto. Het voert daartoe aan dat de rechtbank ontoereikend heeft gemotiveerd dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.

3.2.1

In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat op de voet van artikel 94 Sv beslag is gelegd op de in het cassatiemiddel bedoelde personenauto, een geldbedrag, een mobiele telefoon van het merk Nokia en twee iPhones.

3.2.2

Volgens het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer heeft de raadsman van de klager daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:

“26. Resteert de vraag of (de Hoge Raad leest: het belang van) strafvordering voortzetting van het beslag op de auto rechtvaardigt.

27. Beoordeeld moet worden of aan de eisen van art. 94 Sv wordt voldaan, aangezien zich tussen de stukken geen machtiging van de rechter-commissaris bevindt en de officier van justitie niet om aanhouding heeft verzocht ter completering van het dossier.

28. Ik meen dat het enkele feit dat in de auto munitie is aangetroffen onvoldoende is voor verbeurdverklaring; het kan niet enkel om dat feit als een zogenoemd instrumenta delicti (art. 33a lid 1 onder c Sr) aangemerkt worden. Volgens T&C moet hierbij gedacht worden aan het bij een zware mishandeling gebruikte mes. De auto waar de in beslag genomen goederen zijn aangetroffen is van een geheel andere orde en is vergelijkbaar met de schoenen waarop hij liep, de bril waar de verdachte doorkeek. Niet gebleken is dat het hier om een bijzondere auto gaat specifiek geschikt (gemaakt) voor diefstal of vlucht, of om een voor het tenlastegelegde feit omgebouwde auto (zoals bij een ramkraak), of om een bijzonder grote auto zodat de buit vervoerd kan worden. Het is een doodnormale auto. Ik meen dat gelet hierop de auto niet verbeurd verklaard kan of hoort te worden.

29. Verbeurdverklaring van een auto wordt enkel als bijkomende straf opgelegd in het geval de auto een bijzondere rol heeft gehad bij het bewezenverklaarde feit, zoals bij een ramkraak (ECLI:NL:RBNHO:2019:4415).

30. Dat is i.c. niet het geval.

31. Reden waarom ik u verzoek het klaagschrift m.b.t de auto gegrond te verklaren.

32. Verbeurdverklaring is een vermogensstraf. Dat betekent dat de waarde van de auto als een geldboete moet worden gezien. De waarde van de in beslag genomen auto bedraagt ongeveer € 14.000,--.

33. Het is hoogst onwaarschijnlijk gelet op de verdenking dat de strafrechter een dergelijke geldboete gaat opleggen.

34. Ik verzoek u derhalve ook om deze reden het beslag gegrond te verklaren.”

3.2.3

De rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard ten aanzien van één van de iPhones en het beklag voor het overige ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:

“Standpunt van het Openbaar Ministerie

(...)

Er zijn aanwijzingen dat in de auto (G2691504) handel in verdovende middelen heeft plaatsgevonden en de Nokia (G2773647) gebruikt werd voor handel in verdovende middelen. Voorts heeft klager geen verklaring gegeven voor de geldbedragen van € 750 (G2773440) en € 1400 (G2773441). Het is gelet op de huidige verdenking niet onwaarschijnlijk dat de rechter deze goederen verbeurd zal verklaren. Het klaagschrift dient ten aanzien van voornoemde goederen dan ook ongegrond verklaard te worden. (...)

De beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofd- of ontnemingszaak zaak te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, doorgaans nog niet compleet is. Daarnaast moet worden voorkomen dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).

Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een strafzaak, het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en/of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.

(...)

Op grond van de zich op dit moment in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren, dan wel aan klager – gelet op de verdenking – een ontnemingsvordering zal opleggen. Het dossier biedt immers aanknopingspunten dat klager betrokken is bij het dealen van drugs; er is een getuige die de overdracht in de desbetreffende auto van verschillende zakjes naar een andere persoon heeft gezien, er zijn wikkels bij klager aangetroffen in zijn onderbroek, waarbij ook een boterhamzakje met wit poeder zat én op een verscholen plek in de auto is een doosje met de afbeelding van een vuurwapen aangetroffen waarin 11 patronen zaten. Tevens had klager een geldbedrag bij zich bestaande uit een groot aantal (85) coupures. Dit zijn omstandigheden die een verdenking van drugshandel rechtvaardigen. Gezien de staat van het onderzoek is het niet uit te sluiten dat deze verdenking nog nader wordt uitgebreid, met bijvoorbeeld een verdenking van witwassen. Hoe dat ook zij, het is naar algemene ervaringsregels bekend dat met drugshandel grote geldbedragen gepaard gaan. Het kan om deze reden niet uitgesloten worden dat het bij klager aangetroffen geldbedrag de baten betreft van zijn betrokkenheid bij deze handel in drugs. Dat klager pas in raadkamer heeft aangeboden (nadat hij hier eerder over heeft gezwegen) aan te tonen dat het geld uit een legale bron komt, maakt dit niet anders. De procedure in raadkamer kent immers een summier karakter en de strafrechter – later oordelend – zal hierover een inhoudelijk oordeel vellen. Op dit punt in de procedure duurt het strafvorderlijk belang voort en bestaat een belang bij het laten voortduren van het beslag.”

3.3

De rechtbank heeft overwogen dat sprake is van omstandigheden die een verdenking van drugshandel rechtvaardigen. In dit verband heeft de rechtbank vastgesteld dat een getuige heeft gezien dat in de inbeslaggenomen personenauto van de klager de overdracht van verschillende zakjes plaatsvond, dat bij de klager in zijn onderbroek wikkels zijn aangetroffen met daarbij een boterhamzakje met wit poeder, dat op een verscholen plek in de auto een doosje met de afbeelding van een vuurwapen met daarin patronen is aangetroffen en dat de klager een geldbedrag bij zich had dat bestond uit 85 coupures. In de beschikking van de rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het onder deze omstandigheden, die erop neerkomen dat de auto werd gebruikt voor de handel in verdovende middelen, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter deze auto verbeurd zal verklaren. Mede gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer is dat oordeel niet onbegrijpelijk en – ook in het licht van wat de raadsman van de klager over de waarde van de auto heeft aangevoerd in verband met de waarschijnlijkheid dat de auto verbeurd zal worden verklaard – toereikend gemotiveerd.

3.4

Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

4 Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.