In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 1997 gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
(ii) De man was toen eigenaar van een woning (hierna: de woning).
(iii) In de huwelijkse voorwaarden, inhoudende gemeenschap van inboedel, is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 8
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) worden voldaan uit de netto-inkomens der echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.
(…)
Afrekening aan het einde van het huwelijk
Artikel 16
1. Ingeval het huwelijk door de dood wordt ontbonden vindt er verrekening plaats, zo, dat de langstlevende en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
2. Indien het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden (…) is lid 1 van dit artikel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dat geval in de verrekening niet worden betrokken de goederen, die door de echtgenoten krachtens erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen, en de op die verkrijgingen drukkende schulden, de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals successie-, schenkings- en overgangsrecht, met dien verstande, dat de inkomsten uit die goederen en de renten van die schulden, alsmede de kosten en lasten die uit die inkomsten plegen te worden voldaan, wel in de verrekening zullen worden betrokken; voorts worden niet in de berekening betrokken de door hen ten huwelijk aangebrachte goederen, zoals vermeld op de aan deze akte gehechte en door de comparanten en mij, notaris, ondertekende staat.
3. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk.
(…)”
(iv) In de aan de huwelijkse voorwaarden gehechte staat van aanbrengsten is opgenomen dat door de man ten huwelijk wordt aangebracht:
“Een vordering in contanten ten laste van [de vrouw], groot in hoofdsom f 62.500,-, welke vordering alleen opeisbaar wordt in de in artikel 16 lid 2 van de huwelijksvoorwaarden genoemde situatie. De vordering is berekend als volgt: waarde in het economisch verkeer [de woning]: f 265.000,- minus hypotheek in hoofdsom f 140.000,- resteert f 125.000,- gedeeld door twee is voormelde hoofdsom ad f 62.500,-”.
(v) De man heeft tijdens het huwelijk een bedrag van € 131.201,81 verkregen uit erfstelling en schenking.
(vi) In 2016 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden.