2.1.1 Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De tot belanghebbende behorende Stichting [...] (hierna: de Stichting) is een woningcorporatie.
2.1.2 In opdracht van de Stichting is in 2010 gestart met de bouw van een appartementencomplex (hierna: het appartementencomplex). Het appartementencomplex is gesplitst in 160 appartementsrechten: 109 woningen, 39 parkeerplaatsen en 12 bedrijfsruimten. Na de oplevering ervan op 24 februari 2011 heeft de Stichting alle woningen en parkeerplaatsen verhuurd. Ook een aantal van de bedrijfsruimten heeft zij sindsdien verhuurd.
2.1.3 Om financiële armslag te verkrijgen, heeft de Stichting op 20 mei 2011 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst van 20 mei 2011) gesloten met een besloten vennootschap. Volgens deze overeenkomst - waarvan enige bepalingen in rechtsoverweging 2.3 van de uitspraak van het Hof zijn weergegeven - verkoopt de Stichting het appartementencomplex aan die vennootschap onder de voorwaarde dat zij het aansluitend voor een periode van 25 jaar van de vennootschap terug huurt (hierna: de sale-and-lease-backtransactie).
De Stichting en de besloten vennootschap zijn de sale-and-lease-backtransactie aangegaan onder de voorwaarde dat de Stichting volgens de daarover in de overeenkomst neergelegde bepalingen het beheer van het appartementencomplex jegens de koper tegen een vergoeding gaat verrichten en dat de Stichting - met toestemming van de koper - haar verhuuractiviteiten van de woningen, parkeerplaatsen en bedrijfsruimten jegens de gebruikers daarvan zal blijven voortzetten.
2.1.4 Na het sluiten van de overeenkomst van 20 mei 2011 is [D] in de plaats getreden van de besloten vennootschap als koper (hierna: de koper).
2.1.5 Na het verkrijgen van de voor de verkoop van de woningen vereiste ontheffing van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Stichting bij notariële akte van 14 september 2011 de juridische eigendom van het appartementencomplex aan de koper overgedragen.
2.1.6 Belanghebbende heeft ter zake van de hiervoor in 2.1.5 bedoelde overdracht van het appartementencomplex geen omzetbelasting op aangifte voldaan omdat die overdracht volgens haar deel uitmaakt van een overgang van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d van de Wet.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 37d van de Wet niet van toepassing is. Hij meent dat binnen de sale-and-lease-backtransactie de hiervoor in 2.1.5 bedoelde overdracht van het appartementencomplex een afzonderlijk in aanmerking te nemen levering betreft van een onroerende zaak binnen twee jaren na eerste ingebruikneming en op grond van artikel 11, lid 1, letter a, onder 1°, van de Wet is belast met omzetbelasting. Hij heeft op die grond omzetbelasting nageheven.
2.2.1 Voor het Hof was in geschil of belanghebbende in verband met de sale‑and‑lease‑backtransactie omzetbelasting is verschuldigd.
2.2.2 Het Hof heeft geoordeeld dat, lettend op het geheel van voorhanden zijnde gegevens, waaronder die uit de in 2.6 van zijn uitspraak aangehaalde passages uit het hogerberoepschrift van de Inspecteur, niet kan worden gesproken van een levering in de zin van de omzetbelasting omdat geen van de door belanghebbende met betrekking tot het appartementencomplex verrichte handelingen bewerkstelligt dat op de koper de macht overgaat om als een eigenaar over dat complex te beschikken.
2.2.3 Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat ook indien ervan moet worden uitgegaan dat een voor de omzetbelasting in aanmerking te nemen handeling is verricht, die handeling op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter i of j, van de Wet vrijgesteld is. Die vaststelling kan evenmin de naheffingsaanslag dragen, aldus het Hof.
2.2.4 Aangezien volgens het Hof geen sprake is van een transactie of handeling waarvoor omzetbelasting is verschuldigd, heeft het Hof het geschil over de toepasselijkheid van artikel 37d van de Wet niet behandeld.