2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene] is sinds 1 november 2009 werkloos. Zij ontvangt vanaf 1 december 2012 van de gemeente een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IAOW).
(ii) Bij besluit van 31 januari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) bepaald dat [betrokkene] gaat deelnemen aan het traject ‘Participatieplaatsen’, uitgevoerd door het Re-integratiebedrijf Amsterdam, Begeleiden en Detacheren (hierna: het Re-integratiebedrijf), onderdeel van de toenmalige Dienst Werk en Inkomen (hierna: DWI) van de gemeente. In het besluit is tevens bepaald dat de algemene verplichtingen van [betrokkene], waaronder het zoeken naar betaald werk en bij het UWV Werkbedrijf ingeschreven staan als werkzoekende, blijven gelden zolang er geen andere afspraken met haar zijn gemaakt.
(iii) In april 2014 hebben [betrokkene], Stadsdeel Centrum en het Re-integratiebedrijf namens de gemeente een ‘Plaatsingsovereenkomst Participatieplaatsen in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB)’ (hierna: de plaatsingsovereenkomst) getekend.
(iv) In de considerans van de plaatsingsovereenkomst is overwogen dat als voorziening, bedoeld in art. 7 lid 1 van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), aan de deelnemer een traject aangeboden dient te worden door het Re-integratiebedrijf ter verbetering van zijn/haar kansen op de arbeidsmarkt en verder dat de gemeente in de Re-integratieverordening regels heeft gesteld aangaande de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.
(v) De plaatsingsovereenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Artikel 1 Duur en omvang van de plaatsingsovereenkomst
1. Partijen gaan deze overeenkomst aan met ingang van d.d. 11 april 2014.
2. Partijen gaan de overeenkomst aan voor een maximale duur van 6 maanden.
3. De plaatsing bedraagt aantal: 32 uur per week.
(…)
Artikel 2 Plaatsing
1.a. De deelnemer verricht de volgende taken:
Algemene taken servicedesk medewerker
Nader te bepalen taken tbv kwaliteitsverbetering in overleg met Hoofd afdeling.
(…)
Artikel 4 Verplichtingen deelnemer
1. De deelnemer is gehouden aan de verplichtingen voortvloeiend uit de Wet
werk en bijstand (WWB), met name uit artikel 9 van die wet, en uit de Re-integratieverordening van de gemeente Amsterdam.
2. De deelnemer is geplaatst op de participatieplaats met behoud van zijn uitkering in het kader van een re-integratietraject richting regulier werk.
(…)
7. Het niet uitvoeren van de werkzaamheden zonder geldige redenen kan gevolgen hebben voor de WWB-uitkering van deelnemer.
8. Deelnemer verklaart bij UWV Werkbedrijf ingeschreven te staan als werkloos werkzoekende.
Artikel 6 Beëindigingsgronden van de plaatsingsovereenkomst
(…)
3. De overeenkomst wordt beëindigd in geval van het aanvaarden van regulier werk of in het geval van een andere gegronde reden.
4. Re-integratiebedrijf Amsterdam beëindigt de overeenkomst als de overeengekomen activiteiten niet of onvoldoende worden gevolgd en/of deelnemer zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. Dit kan gevolgen hebben voor de WWB-uitkering van deelnemer.”
(vi) [betrokkene] heeft van 11 april 2014 tot en met 11 oktober 2014 werkzaamheden verricht bij de interne servicedesk van Stadsdeel Centrum met behoud van haar IOAW-uitkering.
(vii) In een e-mail van 7 oktober 2014 heeft [betrokkene] aan haar klantmanager bij DWI (hierna: de klantmanager) geschreven dat haar wens naar een betaalde baan uitging en dat het zuur was dat zij met een minimumuitkering, te midden van goedbetaalde ambtenaren, medewerkers op het stadhuis volwaardig hielp en zelfs voor meer klussen werd gevraagd. [betrokkene] opperde dat gezien de binnen de gemeente spelende reorganisatie en haar ervaring daarmee er wellicht een tijdelijke betaalde klus voor haar was.
(viii) Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft het college aan [betrokkene] een premie van € 231,20 toegekend omdat zij gedurende de voorgaande zes maanden voldoende had meegewerkt aan het participatietraject.
(ix) Op 17 oktober 2014 zijn [betrokkene], het Re-integratiebedrijf en Stadsdeel Centrum met ingang van 12 oktober 2014 een tweede plaatsingsovereenkomst aangegaan onder dezelfde voorwaarden als de eerste plaatsingsovereenkomst, eveneens voor de duur van zes maanden.
(x) Bij e-mail van 12 december 2014, gericht aan de klantmanager, heeft [betrokkene] wederom haar wens uitgesproken door de gemeente (tijdelijk) in dienst te worden genomen. Volgens [betrokkene] huurde de gemeente derden in ter vervulling van dezelfde functie als de hare, waaruit bleek dat er geld beschikbaar was. Verder zouden op korte termijn twee medewerkers vertrekken, waardoor ruimte in de bezetting zou ontstaan.
(xi) Een e-mail van 18 december 2014 van [betrokkene] aan de klantmanager luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
Het is niet mogelijk om betaald contract te regelen voor mij. Het huidige contract met behoud van uitkering is lopende tot en met 11 april en gelet op de huidige overgangssituatie gaat men niets regelen.
(…)”
(xii) [betrokkene] heeft in februari en maart 2015 verdere pogingen gedaan om te komen tot een (tijdelijk) contract met de gemeente. Dat heeft geen gevolg gekregen.
(xiii) Bij besluit van 1 juni 2015 heeft het college opnieuw een premie (van € 233,90) toegekend aan [betrokkene], omdat zij gedurende de voorgaande zes maanden voldoende had meegewerkt aan het participatietraject.
(xiv) Bij brief van 14 juni 2016 hebben de advocaten van [betrokkene] zich jegens de gemeente op het standpunt gesteld dat [betrokkene] van 11 april 2014 tot 12 oktober 2014 en aansluitend van 12 oktober 2014 tot 12 april 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van de gemeente is geweest en dat [betrokkene] daarom recht heeft op het bij de functie van Medewerker Servicedesk behorende loon met toebehoren over genoemde periode.
(xv) In reactie hierop heeft het college bij brief van 11 juli 2016 de stellingen en vorderingen van [betrokkene] van de hand gewezen.
2.4
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Voor zover in cassatie van belang heeft het hof daartoe als volgt overwogen.1
Uit de wetsgeschiedenis van de WWB leidt het hof af dat de regering met het wetsvoorstel de mogelijke angst van gemeenten dat de rechter zal oordelen dat een arbeidsovereenkomst aan de orde is, wilde wegnemen door gemeenten meer zekerheid te geven dat uitkeringsgerechtigden onder bepaalde voorwaarden gedurende langere perioden werkzaamheden kunnen verrichten met behoud van uitkering, waarbij het uitgangspunt is dat recht wordt gedaan aan de beleidsvrijheid die gemeenten met de WWB hebben gekregen als het gaat om re-integratie. Dit betekent concreet dat de invulling van de doelgroep, de indicatiestelling en de inhoud en omvang van de werkzaamheden, de verantwoordelijkheid van de gemeente is. Hieruit is ondubbelzinnig af te leiden dat de wetgever niet heeft bedoeld een participatieplaats (tevens) als een arbeidsovereenkomst aan te merken. Aan dit gegeven kent het hof grote waarde toe. Het plaatsingstraject van [betrokkene] is door de gemeente vormgegeven overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. [betrokkene] heeft niet bestreden dat haar cv niet aansloot bij het profiel van Medewerker Servicedesk omdat de benodigde ict-kennis niet aanwezig was, en dat zij – kennelijk omdat het een participatieplek betrof – niet alle taken behorend bij die functie heeft uitgevoerd. Daarmee is gegeven dat de gemeente in de uitvoering in grote lijnen heeft voldaan aan de doelstelling van de aan [betrokkene] geboden voorziening. Dat sprake is geweest van voor de gemeente productieve arbeid is voor de beoordeling van de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, niet van doorslaggevende betekenis. (rov. 3.5)
Niet kan worden geconcludeerd dat het ten tijde van de plaatsing van [betrokkene] in het participatietraject de bedoeling van partijen is geweest om (ook) een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Het participatietraject vond zijn grondslag in de Participatiewet, voorheen de WWB, een publiekrechtelijke wet. Op grond daarvan hebben partijen, op initiatief van de gemeente, twee plaatsingsovereenkomsten gesloten. In deze plaatsingsovereenkomsten is overeengekomen dat [betrokkene] tijdens de plaatsingsperiode bij bet UWV Werkbedrijf als werkzoekende ingeschreven zou blijven en dat de overeenkomsten zouden worden beëindigd in geval van het aanvaarden van regulier werk. Hiermee staat vast dat het in ieder geval niet de bedoeling van (het college van) de gemeente is geweest om met [betrokkene] een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Ook als ervan wordt uitgegaan dat [betrokkene] dezelfde werkzaamheden als haar betaalde collega’s heeft verricht – wat de gemeente gemotiveerd heeft betwist – en dat tijdens haar plaatsingsperiode uitzendkrachten dezelfde functie als [betrokkene] hebben vervuld, maakt dat, gelet op de hiervoor bedoelde wetsgeschiedenis, nog niet zonder meer dat van een arbeidsovereenkomst tussen partijen kan worden gesproken. Voorts heeft te gelden dat [betrokkene] geen loon voor de door haar verrichte werkzaamheden heeft ontvangen. De IOAW-uitkering van [betrokkene] en de aan [betrokkene] na afloop van de plaatsingsovereenkomsten op grond van de Participatiewet dan wel de WWB toegekende premies kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. (rov. 3.6)
De slotsom is dat [betrokkene] haar werkzaamheden niet in het kader van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:610 BW heeft verricht. (rov. 3.7)
Het beroep van [betrokkene] op het beginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond en haar betoog dat het naar maatsteven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is haar de loonvordering op de gemeente te ontzeggen, gaan niet op. De gemeente heeft een verklaring van de toenmalige leidinggevenden van [betrokkene] overgelegd. Hierin staat welke bij de functie van Medewerker Servicedesk behorende taken [betrokkene] wel en niet heeft uitgevoerd. [betrokkene] heeft de juistheid van deze verklaring niet betwist. Het hof concludeert op basis hiervan dat [betrokkene] niet dezelfde werkzaamheden heeft verricht als een Medewerker Servicedesk in dienst van de gemeente zodat van gelijke arbeid geen sprake is geweest. (rov. 3.8 en 3.9)