Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover daarin is geoordeeld over de hiervoor genoemde verzoeken (i), (ii) en (iii). Het heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende geoordeeld.
(i) De vrouw is voor de helft draagplichtig voor de schulden uit de gezamenlijke geldleningen. De man heeft belang bij een executoriale titel, zodat het hof (ook in het dictum) zal bepalen dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor deze schulden. Voor zover het verzoek ziet op de aflossingen wordt het afgewezen, omdat de aflossingen deel uitmaken van hetgeen de man te zijner tijd mocht blijken meer te hebben betaald dan de helft (rov. 4.1.2).
(ii) Een redelijke uitleg van art. 3 van de huwelijkse voorwaarden brengt mee dat de rekening-courantschulden van de man naar evenredigheid ten laste van ieders inkomen komen en, voor zover die inkomens ontoereikend zijn, naar evenredigheid ten laste van ieders vermogen, aangezien de daarmee verkregen gelden zijn aangewend ter voldoening van de kosten van de huishouding. Gelet op de grenzen van de rechtsstrijd, bedraagt het door de vrouw te dragen gedeelte echter niet meer dan de helft (rov. 4.2.6).
(iii) De vrouw is naar evenredigheid van ieders inkomen, en voor zover die inkomens ontoereikend zijn, naar evenredigheid van ieders vermogen, draagplichtig voor het bedrag van € 6.739,50 van de naheffingsaanslag, met dien verstande dat, gelet op de grenzen van de rechtsstrijd, het door de vrouw te dragen deel niet meer bedraagt dan de helft van € 6.739,50 (rov. 4.8.2).