De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover deze betreft de beslissing het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade af te wijzen,
wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe,
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 571,
veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de aan de beroepsfase en de hogerberoepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1929,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 115,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1980, derhalve € 990, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.