De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Ter terechtzitting van het hof d.d. 29 januari 2013 heeft de raadsman van veroordeelde aangevoerd dat de verklaringen van de inmiddels overleden getuige [getuige 1] uitgesloten dienen te worden van het bewijs nu de verdediging niet in staat is (geweest) deze getuige (nader) te horen. De raadsman verwijst hierbij (onder meer) naar de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Vidgen tegen Nederland inzake artikel 6, derde lid, onder d, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de ontnemingsprocedure een ander karakter heeft dan de strafprocedure. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is de rechter in de ontnemingsprocedure voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebonden aan artikel 51lf van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de rechter de schatting slechts kan ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
Uit de memorie van toelichting blijkt dat de bewijsgaring in een ontnemingsprocedure in beginsel aan dezelfde regels is onderworpen als de bewijsgaring ten behoeve van de tenlastelegging van een strafbaar feit, echter enige bijzondere voorschriften over de bewijskracht van die bewijsmiddelen gelden niet in de ontnemingsprocedure.
In het licht van het voorgaande beoordeelt het hof het verweer van de raadsman als volgt.
Op grond van het derde lid aanhef en onder d van artikel 6 EVRM heeft een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht om een belastend verklarende getuige te ondervragen.
Uit de jurisprudentie van het EHRM (waaronder ook de door de raadsman genoemde zaak Vidgen tegen Nederland) blijkt (onder meer) dat een verklaring van een niet ondervraagde getuige niet aan een veroordeling ten grondslag mag worden gelegd, indien zij het enige of het doorslaggevende bewijs vormt voor het ten laste gelegde.
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad, gewezen in verband met voormelde Europese jurisprudentie, is van schending van het ondervragingsrecht (als bedoeld in art. 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM) geen sprake, indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een niet ter terechtzitting afgelegde voor de verdachte belastende verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen.
Ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een getuige die een niet ter terechtzitting afgelegde voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd te (doen) ondervragen, staat art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van deze verklaring niet in de weg, mits de betreffende verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door verdachte worden betwist.
Hoewel voornoemde jurisprudentie geformuleerd is in het kader van een strafprocedure, begrijpt het hof deze aldus dat de daaruit voortvloeiende regels tevens van toepassing zijn in de ontnemingsprocedure.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat de verdediging bij schrijven d.d. 14 juni 2010, nader onderbouwd in de brief d.d. 19 maart 2012, heeft verzocht tot het horen van (onder meer) getuige [getuige 1]. Blijkens de brief van de advocaat-generaal d.d. 27 maart 2012 was [getuige 1] echter niet meer op te roepen als getuige aangezien deze onlangs was overleden. De verdediging heeft derhalve niet in enig stadium van het geding de gelegenheid gehad de getuige [getuige 1] (die bij de politie voor veroordeelde belastende verklaringen heeft afgelegd) te (doen) ondervragen.
Desondanks kunnen de verklaringen van [getuige 1] gebezigd worden voor het bewijs, aangezien deze - voor zover relevant voor het bewijs van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel - naar het oordeel van het hof bezien in het licht van de bewijsregels voor ontneming zoals hiervoor aangegeven in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door verdachte worden betwist (zoals uit de later eventueel op te maken aanvulling op deze uitspraak blijkt).
Het verweer van de raadsman wordt verworpen."