Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende overwogen:
"Overwegingen ten aanzien van feit 1
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde valsheid in geschrift met betrekking tot de documenten aangeduid als D/1415 en D/1428, de 'legal opinions' van respectievelijk 3 maart 2003 (het hof begrijpt 2004) en 4 juni 2004 stelt het hof op grond van de stukken en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vast dat die beide documenten door de verdachte zijn opgesteld, dat D/1415 te Amsterdam door de verdachte en mr. G.T.J. Hoff op 3 maart 2004 is ondertekend en dat D/1428 op 4 juni 2004 te Amsterdam door de verdachte en mr. M.J. Pelick is ondertekend.
(...)
I. Bewijsbestemming
Naar het oordeel van het hof dient vervolgens allereerst de vraag beantwoord te worden naar de aard, functie en het gebruik van de 'legal opinion'.
(...)
Het oordeel van het hof
(...)
De 'legal opinions' die thans ter beoordeling voorliggen zijn zogenaamde "third-party" opinions waarbij de opinie-geadresseerde, in casu Commerzbank Nederland N.V. niet in een cliënt-relatie tot de opiniegever staat. Als advies van de opiniegever zijn 'legal opinions' dan ook stellig te noemen in die zin dat zij een juridische bevestiging zijn van een bepaald gegeven waarop de partij ten behoeve waarvan de opinie wordt afgegeven mag vertrouwen, in dit geval de gebondenheid van HbR [Havenbedrijf Rotterdam] N.V. In onderlinge samenhang bezien maakt het bovenstaande dat de 'legal opinions'[D/1415] en [D/1428] door hun functie en gebruik te kwalificeren zijn als geschriften met bewijsbestemming zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. (...)
II. Valsheid
(...)
2. Het opzet gericht op het opmaken van de teksten.
Vervolgens dient in het licht van het verwijt dat de 'legal opinions' valselijk zijn opgemaakt de vraag beantwoord te worden of het opzet van de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke zin) was gericht op het opstellen van de tekst van die beide 'opinions' in de voorliggende vorm en vervolgens of die geschriften dan (daardoor) valse geschriften in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht zijn.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal gaat uit van opzet in de zin van het doelbewust, willens en wetens opnemen van de valsheid. Zij betrekt daarbij zowel de eerdere ervaringen en wetenschap van de verdachte, c.q. zijn hoedanigheid en positie als advocaat-partner bij een gerenommeerd kantoor, als de overige feiten en omstandigheden zoals die uit de stukken blijken, daaronder de e-mailwisseling tussen de verdachte en [betrokkene 2] van Commerzbank en de aan de tenlastegelegde 'legal opinions' voorafgaande bemoeienis van de verdachte met RDM, [betrokkene 3] en [betrokkene 1], en het deskundigenbericht van Lieverse. In de visie van de advocaat-generaal kan het op grond van de veruiterlijkte wil van de verdachte zoals die uit de feiten en omstandigheden kan worden afgeleid niet anders zijn dan dat de verdachte moet hebben geweten dat hetgeen onder de letter l van artikel 25.6 van de Statuten van Havenbedrijf Rotterdam N.V. stond vermeld van essentieel belang was voor de achterliggende juridische transactie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - verkort en zakelijk weergegeven - betoogd dat hetgeen tekstueel is neergeslagen in de beide opinies slechts dan als opzettelijk vals kan worden geoordeeld indien de verdachte niet zijn werkelijke beoordeling aan het papier toevertrouwd heeft. Ook overigens bevat het dossier geen bewijs dat de verdachte opzettelijk iets onjuist aan het papier heeft toevertrouwd.
Voor wat betreft het niet opnemen van artikel 25.6 letter l van de Statuten van Havenbedrijf Rotterdam N.V. is door de verdediging betoogd dat dit door de verdachte klaarblijkelijk en om voor hem nog steeds onverklaarbare redenen over het hoofd is gezien onder de omstandigheden waaronder hij destijds werkte, daaronder de kwade kans dat de verdachte niet de gehele tekst van de statuten voor zich had tijdens het concipiëren van de tekst, of de "oenige" vergissing bij de 'legal opinion' van 4 juni 2004, zoals de verdachte heeft aangevoerd, dat de bewuste letter l over het hoofd is gezien.
Het oordeel van het hof.
Het hof gaat gelet op zijn oordeel onder I ten aanzien van de bewijsbestemming voorbij aan het betoog dat de 'legal opinions' slechts dan vals kunnen zijn indien de verdachte doelbewust niet zijn eigen oordeel aan het papier had toevertrouwd.
Bij de verdere beoordeling van de eerste deelvraag gaat het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en op grond van de stukken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is degene die de beide 'legal opinions' heeft opgesteld. Hij was destijds reeds een ervaren advocaat voor wie naar zijn eigen zeggen het opmaken van een 'legal opinion' niet tot de meest intellectuele uitdagingen van zijn beroepsbeoefening behoorde, werk dat hij niet echt leuk vond. Hoewel hij zich ter terechtzitting in hoger beroep op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen ten aanzien van zijn betrekking tot RDM en/of [betrokkene 3] stelt het hof vast dat de verdachte in de periode voorafgaande aan het opstellen van de onderhavige 'legal opinions' bij verschillende andere transacties door RDM met derden als advocaat betrokken is geweest en dat hij wist welk belang aan een 'legal opinion' werd gehecht: blijkens zijn eigen woorden bij zijn eerste verklaring dat zonder 'legal opinion' de garantie niet werd geaccepteerd en zonder garantie geen lening werd verstrekt. De verdachte was ook overigens bekend met HbR N.V. en [betrokkene 1] positie en heeft ook de onder 2 ten laste gelegde certificates opgesteld. Hij wist derhalve welke grote commerciële belangen er met de documenten gemoeid waren. Ook was hij zich bewust van de omstandigheid dat de debiteur van de gegarandeerde verplichting een wapenproducent was en heeft hij zich naar eigen zeggen daarbij rekenschap gegeven bij de beoordeling van de geldigheid van de garantie.
Bezien tegen deze achtergrond alsook tegen de visie van deskundige Lieverse, dat van een professioneel opiniegever een zodanige onderzoeksverplichting mag worden gevergd dat hij zich er van vergewist dat de onderliggende stukken zoals hier van belang de statuten in de correcte versie bij het opstellen van de 'legal opinion' worden betrokken en dat hij in staat is hetgeen vermeld staat juridisch voor zijn rekening te nemen, is naar het oordeel van het hof het niet verifiëren waar dat wel verwacht mocht worden en daarmee het niet opnemen van de letter l van artikel 25.6 van de Statuten van HbR N.V. voldoende om dit als zwaar verwijtbaar gedrag, en daarmee minstgenomen als opzettelijk in voorwaardelijke zin te kwalificeren, zodat het hof er van uitgaat dat de verdachte de kwade kans heeft aanvaard dat hij de teksten van de 'legal opinions' zo, met deze onjuistheid, heeft opgesteld en dat van enige "oenigheid' zijnerzijds of welke andere verschoonbare slordigheid, professioneel of anderszins, dan ook geen sprake kan zijn geweest.
3. De opgemaakte teksten onder A en d: onjuist of valselijk opgemaakt?
De vraag of de 'legal opinions' valselijk zijn opgemaakt spitst zich in het bijzonder toe op de vraag of het vermelden van de zinsnede:
"The execution and delivery of the Guarantees has been approved by all necessary action on behalf of the Guarantor and does not require the consent or approval of any person except as has been obtained",
is gedaan in de wetenschap van de verdachte van zowel de omstandigheid dat de toestemming van de Raad van Commissarissen van HbR N.V. van doorslaggevende betekenis was voor het geven van de garanties door [betrokkene 1], als de omstandigheid dat die toestemming niet was gegeven.
Standpunt van de advocaat-generaal
Door de advocaat-generaal is onder verwijzing naar de rapportages van de deskundigen - verkort en zakelijk weergegeven- naar voren gebracht dat bovengenoemde teksten onder A en d valselijk zijn opgemaakt.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de opinie ten eerste naar de bewoordingen dient te worden geïnterpreteerd. Dichtbij de bewoordingen blijvend en bezien tegen de achtergrond van het conventionele jargon, heeft de verdachte geen opinie afgegeven omtrent de interne besluitvoering, hetgeen met zich meebrengt dat de afgegeven opinie A juist is.
Daarnaast is door de verdediging gemotiveerd betoogd dat voorafgaand aan het afgeven van de garantie de toestemming van de Raad van Commissarissen niet was vereist, hetgeen eveneens met zich meebrengt dat de tekst van opinie A overeenkomstig de werkelijkheid is.
Het oordeel van het hof
Allereerst dient naar het oordeel van het hof de volledige tekst van de 'legal opinion' betrokken te worden bij de beantwoording van deze vraag. Weliswaar zijn slechts zinsneden daarvan opgenomen in de tenlastelegging doch een tekst als een 'legal opinion' brengt naar zijn aard met zich mee dat de uitleg van losse onderdelen daarvan niet anders kan geschieden dan door de gehele context van de gewraakte passages daarbij te betrekken, en daarvan is de samenhang die de tekst tot één geheel maakt een aspect.
Het hof stelt op grond van de stukken vast dat in de beide 'legal opinions' zoals onder 1 ten laste gelegd de tekst onder punt A op het derde blad identiek is, en dat de tekst van D/1415:
"This opinions expressed in this letter are subject to the following limitations, exceptions and qualifications:
(...) d. Article 25.6 of the Articles of Association subjects the entering into of certain transactions by the management board of Guarantor to the prior approval of the supervisory board of the Guarantor. Providing guarantees in respect of third party obligations is not specifically listed as a transaction requiring such prior approval. (...) ",
slechts afwijkt van die van D/1428 in die zin dat het woord 'guarantees' in D/1428 in het enkelvoud staat.
Hierboven is reeds overwogen dat van de tekst van telkens het vierde gedachtestreepje met betrekking tot het ontbreken van de noodzaak van voorafgaande toestemming door de raad van commissarissen wordt vrijgesproken. Het hof stelt vast dat in de beide 'legal opinions' onder de 'qualification d' is opgenomen een (eensluidende) passage beginnend:
'An argument could be made (...) would not be affected thereby',
waaruit duidelijk een restrictie op de interpretatie c.q. een alternatieve interpretatie van het aspect van de voorafgaande toestemming door de Raad van Commissarissen bij de onderhavige transactie valt op te maken.
Minstgenomen is dit een indicatie dat de verdachte zich bewust is geweest van een eventueel dispuut op dit punt en heeft hij door het opnemen van deze passage daarvoor, hoe indirect mogelijk ook, aandacht gevraagd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het opzet op het concipiëren van juist deze teksten door de verdachte, laat het hof in het midden of het opnemen van deze passage het gevolg is van een bewuste wilsakt van de verdachte.
Wat er van de uiteindelijke duiding daarvan ook zij, dit betekent naar het oordeel van het hof dat de verdachte minstgenomen blijk geeft aan derden door de opname van deze passage dat er eventueel dispuut kan zijn op dit punt. Dit dispuut is achteraf ook daadwerkelijk gerezen maar dat laatste maakt de 'legal opinions' naar het oordeel van het hof nog niet vals aangezien de wel in de tenlastelegging opgenomen onderdelen A en qualification d klaarblijkelijk gemitigeerd worden door hetgeen overigens in de 'legal opinion' is opgenomen en dus geen doorslaggevende betekenis kunnen hebben voor de vaststelling dat hetgeen is opgenomen als valsheid in geschrift kan worden gekwalificeerd.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
De verdachte wordt verweten dat hij de onder 2 ten laste gelegde documenten D/1410, D/1414 en D/1427, allen zijnde certificates, eventueel tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] valselijk heeft opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Standpunt van de advocaat-generaal
Naar de mening van het openbaar ministerie zijn de onder 2 ten laste gelegde documenten geschriften in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, hebben zij bijgevolg bewijswaarde, zijn de documenten valselijk opgemaakt, heeft de verdachte opzet gehad op de onjuistheden in de ten laste gelegde documenten en heeft de verdachte het oogmerk gehad te misleiden, dit alles gepleegd tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], nu de verdachte een kennelijk verdere onderzoeksplicht voor zichzelf wilde afdekken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd - verkort en zakelijk weergegeven- dat de inhoud van de ten laste gelegde certificates niet in strijd met de werkelijkheid is.
Daarnaast mist het certificate van 27 februari 2004 [D/1410] bewijsbestemming nu deze niet door [betrokkene 1] is ondertekend en nimmer heeft gediend als onderdeel van een legal opinion.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de onder feit 2 tenlastegelegde documenten alle door de verdachte zijn opgesteld en dat de documenten D/1414, D/1427 en D/1410 door [betrokkene 1] zijn ondertekend. Naar het oordeel van het hof dient vervolgens allereerst de vraag beantwoord te worden naar de aard, functie en het gebruik van de 'certificate'.
Het hof betrekt bij zijn oordeel de deskundigenberichten van Lieverse en Den Boogert alsook hun verklaringen zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2013 en komt op grond daarvan tot de slotsom dat de functie van een certificate een beperking is (op het eigen onderzoek) voor de jurist die de opinie opstelt. De handtekening onder het certificate is de bevestiging dat de inhoud daarvan juist is; anders gezegd, degene die het certificate ondertekent is degene die verantwoordelijk is voor de juistheid van de inhoud daarvan. De opsteller van een 'legal opinion' mag in beginsel vertrouwen op de inhoud van een certificate, tenzij er wetenschap is dat, danwel gegronde reden is om er van uit te gaan dat degene die het certificate ondertekent niet in de positie verkeert dat hij kan en mag verklaren zoals hij dat in het certificate doet. Datzelfde heeft te gelden indien zoals in het onderhavige geval de certificates door de verdachte zijn opgesteld en degene die de certificates ondertekende, te weten [betrokkene 1], over de inhoud daarvan opmerkingen heeft gemaakt tegenover de verdachte. Er zijn geen wettige bewijsmiddelen voorhanden op grond waarvan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewijs worden bekomen dat een van deze laatstgenoemde situaties zich heeft voorgedaan.
Op grond van de hier weergegeven aard, functie en gebruik van het certificate in de opiniepraktijk komt het hof tot het oordeel dat het bij verdachte met het opstellen van de onder 2 ten laste gelegde teksten heeft ontbroken aan opzet tot het valselijk opmaken van een geschrift."
4. Beoordeling van het tweede door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel