Na verwijzing zijn met het oog op de vaststelling van de winst in opdracht van het hof deskundigenberichten uitgebracht. In het eindarrest heeft het hof de door De Boer als gevolg van de inbreuk op het auteursrecht van [eiser] behaalde winst geschat op een bedrag van € 86.840,-- (rov. 2.9) en De Boer veroordeeld tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met compensatoire interessen ter hoogte van de geldende wettelijke rente vanaf 9 april 1997, met bepaling dat De Boer op het door haar aan [eiser] verschuldigde een bedrag van € 28.508,92 in mindering mag brengen. Hieraan heeft het hof, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Het rapport van de deskundigen laat zien dat bij de begroting van de winst van De Boer een groot aantal stappen moet worden gezet. Een fors gedeelte van deze stappen kan slechts worden gezet op basis van beredeneerde aannames. Dat alles dwingt tot behoed-zaamheid. Bij de begroting van de winst waarom het tussen partijen gaat, is uitgangspunt dat de term "winst" moet worden uitgelegd naar het normale spraakgebruik. Dat betekent dat met winst nettowinst wordt bedoeld. Relevante kosten mogen derhalve in mindering worden gebracht op het bruto resultaat. Kosten die in een te ver verwijderd verband staan worden niet tot de relevante kosten gerekend. (rov. 2.5-2.6)
Tot de kosten die in mindering mogen worden gebracht, behoort het bedrag dat De Boer aan Score Promotions B.V. heeft betaald voor de 50.100 exemplaren van het Sjopspel die zij van Score Promotions B.V. heeft betrokken. De inbreuk op het auteursrecht van [eiser] die in dit geding centraal staat, brengt niet mee dat de door Score Promotions B.V. toegepaste winstopslag niet als een relevante kostenpost zou moeten worden beschouwd. Dat Score Promotions B.V. naast De Boer als mede-inbreukmaker zou moeten worden beschouwd, maakt voor de omvang van de afdrachtverplichting van De Boer verder geen verschil. (rov. 2.6.1)
De door De Boer overgelegde tabel lijkt in te houden dat de spaaractie hoe dan ook verliesgevend was. Dat overtuigt niet. Niet zonder meer is aannemelijk dat een ondernemer als De Boer voor een verliesgevende spaaractie zou hebben gekozen. Toereikende toelichting op grond waarvan daarover anders zou moeten worden gedacht, ontbreekt. (rov. 2.6.2)
Op basis van het rapport van de deskundigen moet worden aanvaard dat de door De Boer met de Sjopspelactie geboekte winst afhankelijk is van het aantal afgezette spellen (rov. 2.7). Onderzocht moet worden met hoeveel overgebleven spellen bij de berekening van de door De Boer met de sjopspelactie geboekte winst rekening dient te worden gehouden (rov. 2.7.1). Op basis van de getuigenverklaringen die zijn afgelegd ten overstaan van het gerechtshof Arnhem dient in elk geval te worden aanvaard dat een gedeelte van de 50.100 vervaardigde spellen niet is afgezet alsmede dat deze spellen zijn weggegeven aan bijvoorbeeld verenigingen, ziekenhuizen, bejaardenhuizen en dergelijke. Hetgeen door de getuigen is verklaard over de omvang van dit gedeelte loopt aanzienlijk uiteen: tussen enkele duizenden en bijna 20.000. De inhoud van die verklaringen biedt daarom ontoereikend grond om het gedeelte dat is overgebleven nauwkeuriger vast te stellen. De bijkomende omstandig-heden helpen in dit verband onvoldoende. Het moge zo zijn dat de overgebleven spellen niet mochten worden afgezet omdat De Boer begin 1990 een nieuw logo heeft ingevoerd en de spellen van een oud logo waren voorzien. Daar staat tegenover dat [eiser] nog in de zomer van 1991 in een winkel van De Boer spellen met een verouderd logo heeft aangetroffen en De Boer zich enige tijd heeft gegund om het gebruik van haar oude logo af te bouwen. Verder is hier vermeldenswaard dat de algemene kwalificatie waarvan getuigen zich bedienen, welke kwalificatie erop neerkomt dat de sjopspelactie geen succes is geworden, niet zonder betekenis is maar overigens te algemeen van aard is om in dit verband een doeltreffend houvast te bieden. Mede in aanmerking genomen dat het niet bewaren van gegevens voor rekening van De Boer komt, moet het aantal overgebleven spellen niet hoger worden geschat dan enkele duizenden. [eiser] heeft onder meer onder verwijzing naar het resultaat dat een dergelijke spaaractie in het algemeen pleegt op te leveren, en de afweging die een ondernemer vooraf pleegt te doen gaan aan een dergelijke spaaractie, bepleit de winstafdracht te begroten met inachtneming van 50.100 spellen. De door [eiser] gegeven toelichting rechtvaardigt echter niet, althans onvoldoende, om ondanks de anders luidende getuigenverklaringen ervan uit te gaan dat alle spellen zijn afgezet. Het hof zal bij deze stand van zaken de winst die De Boer heeft gerealiseerd met de sjopspelactie begroten met inachtneming van 45.100 verkochte spellen, waarbij dus 5.000 spellen zijn overgebleven. (rov. 2.7.2)
Op de voet van de door de deskundigen ontwikkelde visie aanvaardt het hof dat de sjopspelactie van invloed is geweest op de door De Boer behaalde omzet en op de door De Boer behaalde winst. De waarden vermeld in het deskundigenbericht zijn voor zover hierboven niet besproken door beide partijen aanvaard en kunnen tot leidraad dienen. Dat geldt in het bijzonder ook voor de winstmarge van De Boer waarmee de deskundigen hebben gerekend. Ook overigens heeft al hetgeen in het rapport is vervat het hof overtuigd. In aanmerking genomen de behoedzaamheid die het hof heeft te betrachten, kan de gemiddelde grootte van de door de deskundigen gevonden extra winst bij een aantal afgezette spellen groot 45.100 als aannemelijk worden aangemerkt, zijnde een bedrag groot € 86.840,--. Aan het betoog van [eiser] dat in dit geval de maximale winst leidraad zou moeten zijn, gaat het hof dan ook voorbij. (rov. 2.8)
De door de deskundigen berekende met het Sjopspel behaalde winst is, in zoverre deze door het hof is aanvaard, groter dan de schade die [eiser] heeft geleden. De Boer dient die winst, een bedrag groot € 86.840,--, aan [eiser] af te dragen, onder aftrek van het reeds uitgekeerde bedrag aan schadevergoeding. Voor matiging bestaat geen grond. (rov. 2.9)
De vordering van [eiser] tot vergoeding van compensatoire rente over het bedrag aan winstafdracht is toewijsbaar vanaf 9 april 1997. Dat is immers de dag dat deze vordering voor het eerst door [eiser] in rechte aan de orde werd gesteld. Over het bedrag aan winstafdracht is De Boer aan [eiser] compensatoire interessen verschuldigd ter hoogte van de wettelijke rente. De hoogte van de rentevordering is ontoereikend bestreden met de enkele stelling van De Boer dat er geen enkele reden is om deze rentevoet ex aequo et bono vast te stellen op die van de wettelijke rente. (rov. 2.10)