GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.327.797/01
zaaknummer eerste aanleg: C/03/314057/KG ZA 23-32
[appellante]
handelend onder de naam [X],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.J. van der Goen te Hilversum,
Meta Platforms [Y] LTD.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Meta,
advocaat: mr. R. van der Zaal te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 mei 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 20 april 2023, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Meta als gedaagde.
3 De beoordeling
3.1.1.
De voorzieningenrechter heeft in 2.1. t/m 2.4 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij voor de beoordeling relevant achtte. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep vaststaan. Het gaat om het volgende.
3.1.2.
[appellante] fokt en verkoopt onder de naam ‘ [X] ’ Pomeranian honden (met een stamboom). Zij betrekt ook Pomeranian honden van derden om die vervolgens door te verkopen.
3.1.3.
Facebook is een dienst die gebruikers in staat stelt om publieke pagina’s te maken en daarop berichten (‘posts’) te plaatsen. Onder die ‘posts’ kunnen andere gebruikers van Facebook commentaren (‘comments’) plaatsen. De ‘posts’ kunnen worden gedeeld met andere gebruikers van Facebook. De dienst wordt door meer dan 2,9 miljard mensen gebruikt en is toegankelijk via verschillende media, in het bijzonder via de website www.facebook.com en via apps voor mobiele telefoons en tablets (de "Facebook-dienst"). Voor gebruikers in Europa, waaronder Nederlandse gebruikers, wordt de Facebook-dienst gehost, geëxploiteerd en beheerd door Meta.
3.1.4.
Bij brief van 13 juli 2021 heeft [appellante] Meta op de hoogte gesteld van door gebruikers op Facebook geplaatste ‘posts’ en ‘comments’ over de onderneming van [appellante] , met de mededeling dat die ‘posts’ en ‘comments’ volgens [appellante] feitelijk onjuist en ongefundeerd zijn. Meta is daarbij gesommeerd om de vermelde publicaties onmiddellijk te verwijderen en verwijderd te houden en de identificerende gegevens van de verantwoordelijke gebruikers te verstrekken. Tevens is Meta aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden schade van [appellante] .
3.1.5.
De ‘post’ luidt als volgt.
“!! Be careful !!
This site in the Netherlands was stolen by a photo of my puppies and took my video without
permission!
(adres website)
They sell my puppies and other puppies from Russia. No one knows what kind of people are
behind this site, but I will find out (…).
Dear friends, residents of the Netherlands and Belgium!
I did not give this site permission to sell my puppies. Please be careful - do not let them fool you!
If you have any questions regarding my dogs you can ask them to me personally.
!! Netherlands and Belgium, request maximum repost !!
! Read all comments. I have provided all the evidence in the screenshots. (…)”
De ‘comments’ onder de post luiden als volgt.
“Omg, what a sick people they are (…)”
“Hele belangrijke oproep!! Bij deze verzoeken wij een ieder die een vervelende
ervaring heeft met [X] zich via een pb te melden. [X]
is gevestigd te (adres).
Gelieve alleen te reageren indien e.e.a verifieerbaar is!”
3.1.6.
In reactie op die brief van 13 juli 2021 heeft Meta op 5 augustus 2021 door middel van een e-mailbericht van haar advocaat aan [appellante] medegedeeld dat Facebook [Y] niet kan vaststellen dat de gerapporteerde ‘posts’ en ‘comments’ onrechtmatig zijn. Meta heeft vervolgens meegedeeld de gewraakte content daarom niet te zullen verwijderen en geen contactgegevens of IP-adressen van gebruikers te zullen vrijgegeven. Aan daarop volgende sommaties van [appellante] van 21 augustus 2021, 1 september 2021 en vervolgens 16 januari 2023 is door Meta geen gehoor gegeven.
3.1.7.
Vervolgens heeft [appellante] Meta in kort geding gedagvaard.
3.2.1.
In deze procedure vordert [appellante] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep thans nog van belang, Meta te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis:
I. de ‘post’ in de dagvaarding genoemd onder alinea 5, randnummer I ( pagina 4) te
verwijderen en verwijderd te houden, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat Meta niet volledig aan dit bevel voldoet;
II. subsidiair, voor zover het onder I. gevorderde niet toewijsbaar mocht worden geacht, de ‘comments’ in de dagvaarding genoemd onder alinea 7, randnummers II t/m IV, althans die in de dagvaarding genoemde ‘comments’ waarvan de voorzieningenrechter dit toewijsbaar acht, te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat Meta niet volledig aan dit
bevel voldoet;
III. Meta te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De genoemde ‘post’ en ‘comments’ bevatten geheel ten onrechte zeer beledigende, onware, smadelijke, lasterlijke en derhalve schadelijke informatie over [appellante] , zonder enige feitelijke onderbouwing of grondslag. [appellante] lijdt door deze lastercampagne schade. Indien de gevorderde verwijdering van de ‘post’ wordt toegewezen, worden de daaronder geplaatste ‘comments’ automatisch ook verwijderd.
3.2.3.
Meta heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 20 april 2023 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, kort weergegeven, het volgende overwogen.
In het bestek van dit kort geding, waarin in beginsel geen plaats is voor nader onderzoek en bewijslevering, kan niet eenduidig worden vastgesteld dat de inhoud van de ‘post’ van [persoon A] onjuist is, omdat [appellante] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft zij geen stukken overgelegd waaruit, bijvoorbeeld, kan blijken dat zij de betreffende puppy's heeft gekocht van een tussenhandelaar. De voorzieningenrechter kan niet voorshands uitsluiten dat de inhoud van de ‘post’ van [persoon A] juist is en op feitelijke grondslag berust.
Van onnodig grievende, lasterlijke of anderszins schadelijke uitlatingen is geen sprake. De door [persoon A] gekozen bewoordingen houden een waarschuwing in voor een situatie die door [persoon A] als een misstand wordt gezien. Of dit juist of onjuist is kan de voorzieningenrechter niet vaststellen. De uitlating "sick people” in de eerste ‘comment’ is weliswaar geen flatteuze uitlating, maar kan, gelet op de ingevolge de vaste jurisprudentie geldende criteria, op grond waarvan het recht op vrijheid van meningsuiting het recht omvat “to offend, shock or disturb”, in het licht hiervan niet worden gezien als een onrechtmatige uitlating, nog daargelaten of dit als een onmiskenbare onrechtmatigheid kan worden gekwalificeerd. De tweede ‘comment’ bevat een uitnodiging om misstanden te melden, zij het met de voorwaardelijke toevoeging “alleen indien dit verifieerbaar is”. Ook dit kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt, laat staan onmiskenbaar onrechtmatig. Het suggereert een misstand, maar ook niet meer dan dat, aldus de voorzieningenrechter.
Bovendien ziet de voorzieningenrechter de vermelding van het adres van [X] niet als doxing. Het betreft een zakelijk adres, dat voor een ieder te vinden is indien op internet wordt gezocht naar [X] . Van een inbreuk op de levenssfeer van [appellante] is daarom geen sprake.
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Lumey heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen ter zake de ‘post’ van [persoon A] en de daarbij horende twee ‘comments’.
3.4.
Met de grieven 1 en 2 voert [appellante] , samengevat, het volgende aan. Het gaat hier om een oordeel van gebruikers over een feitelijke situatie. In dat geval moet degene die beschuldigingen uit aantonen dat de beschuldigingen voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De voorzieningenrechter legt ten onrechte de stelplicht en bewijslast bij [appellante] . [appellante] moet volgens de voorzieningenrechter aantonen dat zij rechtmatig handelt. Uit de door [appellante] in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde Whatsapp correspondentie en verklaringen van [tussenpersoon] blijkt dat [appellante] ten onrechte wordt beschuldigd door [persoon A] en dat [appellante] rechtmatig handelt bij de verkoop van Pomeranian honden. De gebruikte bewoordingen in de ‘post’ en ‘comments’ gaan ook veel te ver en zijn beledigend. Het vermelden van het adres van [X] is aan te merken als ‘doxing’. De ‘post’ en de ‘comments’ zijn gelet op hetgeen door [appellante] in de procedure naar voren is gebracht onmiskenbaar onrechtmatig. Daarom moeten de vorderingen van [appellante] na een herbeoordeling door het hof worden toegewezen. Grief 3 is gericht tegen de proceskostenveroordeling van [appellante] in eerste aanleg.
3.4.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of [appellante] spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend. Ter zitting is namens [appellante] meegedeeld dat de ‘post’ ook nu nog wordt gedeeld en dat [appellante] ook nu nog wordt gebeld naar aanleiding van die ‘post’, hetgeen Meta niet heeft weersproken.
Daaruit blijkt voldoende van spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen.
3.5.
Het hof overweegt vervolgens dat partijen ieder voor zich ter zitting hebben bevestigd dat hun geschil door de Nederlandse rechter naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld en beslist.
3.6.
Naar aanleiding van de grieven 1 en 2 overweegt het hof het volgende. Hoewel partijen er allebei vanuit gaan dat voor toewijzing van de vorderingen van [appellante] is vereist dat de gewraakte publicaties onmiskenbaar onrechtmatig zijn, denken zij anders over hetgeen aan onderbouwing van [appellante] mag worden gevraagd. Daarom gaat het hof nader op de beoordelingsmaatstaf in.
3.7.
Art. 6:196c BW ziet op de aansprakelijkheid van een hostingprovider als Meta. Deze bepaling dient ter implementatie van artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‘Richtlijn inzake elektronische handel’), PbEG L 178. Artikel 6:196c lid 4 BW bepaalt dat een serviceprovider niet aansprakelijk is voor de opgeslagen informatie, indien hij niet weet van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter of daarvan niet redelijkerwijs behoort te weten, dan wel, zodra hij daarvan weet of redelijkerwijs behoort te weten prompt de informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt. De enkele kennisgeving van een derde, zoals [appellante] , over de aanwezigheid van onrechtmatige informatie is onvoldoende voor het oordeel dat de serviceprovider weet of redelijkerwijs behoort te weten dat de informatie een onrechtmatig karakter heeft. Daarvoor is vereist dat moet worden geoordeeld dat de gepubliceerde informatie onmiskenbaar onrechtmatig is. Pas indien op deze grond tot aansprakelijkheid van de serviceprovider voor de opgeslagen informatie geconcludeerd kan worden, is een op die onrechtmatige daad gebaseerde vordering jegens de serviceprovider tot verwijderen of ontoegankelijk maken van de informatie toewijsbaar.
Inmiddels geldt overigens ook het volgende.
De Digitale Dienstenverordening EU/2022/2065, als per 17 februari 2024 in algemene zin van toepassing krachtens artikel 93 lid 2 van die verordening, bepaalt in artikel 92 (“Vervroegde toepassing op aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines”) het volgende:
Deze verordening is van toepassing op aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines zoals aangewezen krachtens artikel 33, lid 4, vanaf vier maanden na de kennisgeving aan de in artikel 33, lid 6, bedoelde betrokken aanbieder indien die datum eerder valt dan 17 februari 2024.
Bij aanwijzing krachtens artikel 33 lid 6 van voornoemde verordening (Publicatieblad EU 2023/C 249/02) is Facebook (thans Meta) aangewezen per 25 april 2023 als zeer groot online platform als bedoeld in artikel 33 lid 4 van voornoemde verordening, met als datum van bekendmaking 14 juli 2023.
Het voorgaande betekent dat voornoemde verordening ten tijde van de behandeling in hoger beroep al op Meta van toepassing is, nu uiterlijk 14 november 2023 aan artikel 92 voornoemd is voldaan, en wel in het bijzonder de artikelen 6 (“Hosting”) en 8 (“Monitoring”) van de Verordening die onder meer artikel 14 van voornoemde richtlijn vervangen (zie artikel 89 lid 1 van de Verordening).
Uit considerans (12) bij de verordening blijkt echter dat op het punt dat in deze procedure centraal staat (kort gezegd gestelde ‘illegale inhoud’) wordt beoogd het reeds bestaande beoordelingskader te handhaven, zodat het hof dat zal toepassen.
3.8.
Bij de beoordeling of de gepubliceerde informatie onmiskenbaar onrechtmatig is dient in aanmerking te worden genomen dat het hier gaat om een botsing tussen enerzijds het door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting van de gebruiker van Facebook en anderzijds het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellante] , waaronder het door haar ingeroepen recht op bescherming van de goede naam/reputatie is begrepen.
In zo’n geval moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Deze toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 EVRM.
3.9.
Bij voormelde toetsing om te komen tot het oordeel welk van de botsende grondrechten in dit geval voorrang krijgt, kunnen onder meer de volgende omstandigheden relevant zijn:
1. de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal,
2. de aard van de gedane uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben,
3. de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
4. het bereik en het gezag van het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd,
5. de hoedanigheid en de maatschappelijke status van de persoon op wie de uitlatingen betrekking hebben,
6. de aard van de misstand die aan de kaak wordt gesteld,
7. de kans dat de informatie ook zonder de verweten publicatie in de publiciteit zou zijn gekomen.
Deze omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Wanneer gepubliceerde informatie (mede) een feitelijk karakter heeft komt belangrijk gewicht toe aan de onder 1. genoemde omstandigheid.
3.10.
Omdat [appellante] zich erop beroept dat de ‘post’ en de ‘comments’ (onmiskenbaar) onrechtmatig zijn en op die grond vordert dat Meta deze verwijdert, rusten stelplicht en bewijslast op [appellante] . Van Meta kan niet worden verlangd dat zij feiten stelt om te onderbouwen dat de ‘post’ steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Meta is immers noch betrokken bij de onderneming van [persoon A] (de fokker), noch bij die van [tussenpersoon] (de gestelde bevoegde tussenpersoon), noch bij die van [appellante] . Het hof overweegt naar aanleiding van de stellingen van [appellante] en hetgeen zij ter onderbouwing daarvan in deze procedure in het geding heeft gebracht het volgende.
3.11.
In de ‘post’ geeft [persoon A] als haar standpunt te kennen dat zij geen toestemming heeft gegeven aan [appellante] om haar puppies te verkopen en om daarbij door [persoon A] gemaakt beeldmateriaal van haar puppies te gebruiken. Deze ‘post’ heeft een feitelijk karakter, zodat bij de beoordeling of deze onrechtmatig is van belang is of de uitlating steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Wanneer, zoals hier aan de orde, iemand betoogt dat zij geen toestemming heeft gegeven aan een ander voor het gebruik van haar beeldmateriaal en de verkoop van haar puppies, valt daar van haar kant niets aan onderbouwing bij te voegen. De persoon waarvan [appellante] stelt de puppy waar het in de ‘post’ over gaat te hebben gekocht, [tussenpersoon] , heeft in e-mailberichten van 20 mei 2023 en 20 januari 2024, gericht aan [appellante] , verklaard dat zij als tussenpersoon fungeert tussen fokkers van Pomeranian honden in Rusland en verkopers buiten Rusland. Nu [tussenpersoon] verklaart dat zij met toestemming van [persoon A] het beeldmateriaal aan [appellante] heeft verstrekt en met toestemming van [persoon A] puppies aan [appellante] heeft verkocht, ligt het in het domein van [tussenpersoon] om over bewijsmiddelen van deze toestemming te beschikken of, als er geen schriftelijke bewijsmiddelen zijn gedetailleerd toe te lichten wanneer en op welke wijze [persoon A] aan haar deze toestemming heeft gegeven. Omdat [appellante] een (handels)relatie met [tussenpersoon] heeft is vervolgens van [appellante] in het kader van de op haar rustende stelplicht en bewijslast redelijkerwijs te vergen dat zij hetzij die schriftelijke bewijsmiddelen, hetzij die gedetailleerde toelichting van [tussenpersoon] vraagt en deze vervolgens in deze procedure in het geding brengt om aldus haar stellingen in dit kort geding voldoende aannemelijk te maken.
3.12.
Het hof kan op basis van de op dit moment beschikbare schriftelijke stukken niet tot het (voorlopig) oordeel komen dat de ‘post’ feitelijke onwaarheden bevat. De tekst van de ‘post’ bevat het standpunt van [persoon A] dat [appellante] zonder haar toestemming haar beeldmateriaal gebruikt en haar puppies verkoopt en haar mening daarover. De Whatsapp correspondentie tussen [appellante] en [persoon A] laat een debat tussen hen zien waarbij [persoon A] zich op het standpunt stelt dat haar toestemming ontbreekt en waarin [appellante] weliswaar erkent nooit eerder rechtstreeks met [persoon A] enig contact te hebben gehad maar zich wel op het standpunt stelt dat zij het desbetreffende beeldmateriaal en de puppies rechtmatig van haar tussenpersoon heeft ontvangen. De Whatsapp correspondentie bevat dan ook niet meer dan twee tegengestelde standpunten of meningen. Nadere aanknopingspunten daarin, in de vorm van bewijsmateriaal of anderszins, voor het (voorlopig) oordeel dat de ‘post’ van [persoon A] feitelijke onwaarheden bevat, ontbreken. De verklaringen van [tussenpersoon] in de hiervoor genoemde e-mailberichten bevatten niet als bijlage schriftelijke bewijsmiddelen inhoudende de toestemming van [persoon A] . Evenmin bevatten zij een gedetailleerde toelichting over wanneer en op welke wijze [persoon A] aan [tussenpersoon] toestemming heeft verleend voor het laten gebruiken van haar beeldmateriaal door [appellante] en voor de verkoop van haar puppies aan [appellante] . De verklaringen van [tussenpersoon] zijn daarom ontoereikend om op grond daarvan (voorlopig) te oordelen dat de ‘post’ van [persoon A] feitelijke onwaarheden bevat. [appellante] heeft in deze procedure op dit moment dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de ‘post’ van [persoon A] feitelijke onwaarheden bevat. Voor nadere bewijslevering door middel van getuigenverhoren of het overleggen van schriftelijk bewijs door [appellante] is in deze kort procedure geen plaats. Nu niet, althans onvoldoende aannemelijk is geworden dat de ‘post’ feitelijke onwaarheden bevat en de bewoordingen ervan in dat licht bezien niet als te zeer beledigend, krenkend of anderszins schadelijk zijn te bestempelen, is de ‘post’ gelet op alle omstandigheden van dit geval naar het voorlopig oordeel van het hof niet onmiskenbaar onrechtmatig.
3.13.
Wat betreft de ‘comments’ onder de ‘post’ overweegt het hof het volgende. De uitlating ‘sick people’ in de eerste ‘comment’ is gedaan in de context van een steunbetuiging aan de plaatser van de ‘post’. Het recht op vrijheid van meningsuiting omvat het recht om grove(re) bewoordingen te gebruiken. In het licht van het oordeel van het hof over de ‘post’ gaan de bewoordingen niet te ver. Deze ‘comment’ is daarom naar het voorlopig oordeel van het hof niet onmiskenbaar onrechtmatig. De tweede ‘comment’ bevat een uitnodiging om misstanden te melden met daarbij de toevoeging dit alleen te doen indien dit verifieerbaar is. De bewoordingen suggereren een misstand, maar ook niet meer dan dat. In het licht van het oordeel van het hof over de ‘post’ gaan de bewoordingen niet te ver. De vermelding van het adres van [X] is niet aan te merken als ‘doxing’. Doxing is het vermelden van iemands persoonsgegevens met het oogmerk om die persoon vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen of die persoon in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te (laten) hinderen. Het betreft hier een zakelijk adres met vermelding van de onderneming [X] , dat voor een ieder te vinden is op internet. In de context van alle bewoordingen van de ‘comment’ ziet het hof geen aanzet tot agressie of hinder. Van een inbreuk op de levenssfeer van [appellante] is daarom geen sprake. Deze ‘comment’ is daarom naar het voorlopig oordeel van het hof niet onmiskenbaar onrechtmatig.
3.14.
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven 1 en 2 van [appellante] niet slagen. Dit brengt mee dat grief 3 tegen de proceskostenveroordeling ook faalt. Het bestreden vonnis zal daarom, voor zover in hoger beroep aangevochten, worden bekrachtigd.
3.15.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van Meta in het hoger beroep veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad zoals is gevorderd.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Meta zullen worden vastgesteld op:
- Griffierecht € 783,00
- Salaris advocaat/gemachtigde € 2.428,00 (2 punten x tarief II)
- Nakosten € 178,00