Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2024:4123

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
19-12-2024
19-02-2025
200.342.738_01
Personen- en familierecht
Hoger beroep

Omgang. Na jarenlange inzet van verschillende omgangstrajecten, ziet het hof geen mogelijkheden meer voor begeleid dan wel onbegeleid contact tussen (ernstige zieke) vader en zoon. De zoon is kwetsbaar door zijn kind eigen problematiek. De vader heeft daar zijn eigen visie op en ziet het belang niet in van een op het kind afgestemde benadering. Richting moeder, GI en hulpverlening stelt vader zich zelfbepalend, dreigend en zelfs agressief op. De zoon heeft veel last gehad van de belastende en onvoorspelbare gedragingen van vader. Mede gezien het belaste verleden tussen de ouders is er geen ruimte voor onbegeleid contact.

Er moet nu eerst voorrang worden gegeven aan het hulpverleningstraject voor de zoon, waarin de problematiek van de zoon verder in kaart wordt gebracht en overigens ook gekeken zal worden naar de mogelijkheden van contactherstel.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 19 december 2024

Zaaknummer: 200.342.738/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/381833 / FA RK 21-449

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. P. Doorakkers.

Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014.

In deze zaak is als informant aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie: [locatie]

hierna te noemen: de raad.

1 Het geding in eerste aanleg

1.1.

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling, en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader alsnog toe te wijzen, in die zin dat het hof bepaalt dat de vader recht heeft op omgang met [minderjarige] gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot en met zondagavond 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2024, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • -

    de vader, bijgestaan door mr. Langenberg;

  • -

    de moeder, bijgestaan door mr. Doorakkers;

  • -

    de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;

  • -

    de GI, als informant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • -

    het V8-formulier met bijlagen (waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 15 mei 2024) van de advocaat van de vader van 9 juli 2024;

  • -

    het V6-formulier met bijlagen (producties 3 t/m 6) van de advocaat van de moeder van 13 november 2024.

3 De beoordeling

De feiten

3.1.

Partijen hebben tot april 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad.

[minderjarige] is geboren uit de relatie van partijen. De vader heeft [minderjarige] erkend.

De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder.

3.2.

De vader, de moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.3.

Bij beschikking van 2 januari 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, conform de tussen partijen in die procedure bereikte overeenstemming bepaald dat de vader en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar:

  • -

    gedurende één dag in de week of het weekend, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en weer bij hem ophaalt, waarvoor de vader haar een financiële bijdrage geeft;

  • -

    gedurende een extra bezoek en/of logeermoment, passend in de agenda van partijen.

De rechtbank heeft verzoek van de vader om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten, afgewezen.

3.4.

Bij vonnis van de rechtbank van 5 maart 2021 is de vader onder andere strafrechtelijk veroordeeld voor poging tot verkrachting en mishandeling van de moeder.

De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Bij arrest van dit hof van 5 maart 2021 is de vader vrijgesproken van de poging tot verkrachting, maar veroordeeld voor mishandeling van de moeder en, kort gezegd, vernieling van een ruit van de deur van de door de moeder bewoonde woning.

3.5.

Bij inleidend verzoek van 18 januari 2021 heeft de vader verzocht de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Bij aanvullend verzoek van 24 augustus 2021 heeft de vader verzocht de beschikking van 2 januari 2020 over de omgangsregeling te wijzigen in die zin dat de vader gerechtigd wordt tot omgang met [minderjarige] gedurende – kort gezegd – een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen.

3.6.

De moeder heeft de omgang tussen de vader en [minderjarige] eind juli 2021 eenzijdig stopgezet.

3.7.

Bij beschikking van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, een raadsonderzoek gelast en de raad in dat kader verzocht een onderzoek in te stellen naar het gezag en de omgang. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgang aangehouden.

3.8.

Na voornoemde beschikking is de omgang tussen de vader en [minderjarige] hervat.

De moeder heeft per brief van 13 juni 2022 verzocht de omgang tussen de vader en [minderjarige] per direct stop te zetten dan wel te schorsen. De vader heeft op zijn beurt verzocht een dwangsom te verbinden aan de door de rechtbank bij beschikking van 2 januari 2020 bepaalde omgangsregeling.

3.9.

Bij beschikking 9 augustus 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda de vader met ingang van die datum het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd, tot het moment dat de rechtbank nader zal beslissen over het verzoek tot omgang. Het verzoek van de vader om de moeder een dwangsom op te leggen is afgewezen.

De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgang tussen de vader en [minderjarige] wederom aangehouden.

3.10.

De raad heeft op 7 september 2022 rapport en advies uitgebracht.

3.11.

Bij beschikking van 17 november 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 17 mei 2025.

3.12.

Bij beschikking van 13 december 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de behandeling van de verzoeken van de vader over zowel de omgangsregeling als het gezag, wederom aangehouden, omdat in het kader van de ondertoezichtstelling zal worden gewerkt aan het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] door middel van begeleide omgang en het verloop hiervan wordt afgewacht.

3.13.

Bij beschikking van 5 december 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de behandeling van de verzoeken van de vader over zowel de omgangsregeling als het gezag, wederom aangehouden en de GI verzocht de rechtbank na verloop van zes maanden schriftelijk te informeren over, kort gezegd, het verloop en de opbouw van de (begeleide) omgang tussen de vader en [minderjarige] en de actuele stand van zaken dienaangaande.

3.14.

Bij de bestreden beschikking van 4 juni 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, voor zover thans van belang, onder wijziging van de beschikking van 2 januari 2020, vastgesteld dat er geen omgangsregeling zal gelden tussen [minderjarige] en de vader en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vader om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten, afgewezen.

3.15.

De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover het de beslissing over de omgang betreft, en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

De standpunten

3.16.

De vader voert, samengevat, het volgende aan.

De begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] verliep goed. [minderjarige] vindt het contact met de vader prettig en dat blijkt ook uit de omgangsverslagen. [minderjarige] heeft een goed contact gehad met de nieuwe partner van de vader en haar kinderen en de oudere zoon van de vader. Tot december 2021 kwam [minderjarige] daar regelmatig. In het gezin van de vader wordt [minderjarige] gemist. De vader heeft een stabiele gezinssituatie en vervult ten aanzien van zijn oudere zoon en de kinderen van zijn partner een actieve vaderrol.

Het verzoek van de vader is door de rechtbank afgewezen op grond van een belangenafweging waarbij veel waarde is gehecht aan het feit dat [minderjarige] stil zou staan in zijn ontwikkeling en gebaat is bij rust, zodat zijn behandeling kan plaatsvinden. Dat [minderjarige] stil staat in zijn ontwikkeling is volgens de vader de vraag, maar zelfs als dat zo is, blijkt niet uit het dossier dat er een causaal verband is met het contact tussen [minderjarige] en de vader. Het zou ook veroorzaakt kunnen worden door de voorwaarden die worden gesteld van de begeleide omgang, die in ieder geval tot stress en spanning bij de vader leiden, en dus mogelijk ook bij [minderjarige] . De vader vindt het moeilijk om zich aan de “afspraken” te houden. Die worden hem eenzijdig opgelegd en die staan aan een natuurlijk contact met zijn zoon in de weg. Zo mag de vader geen cadeaus geven of de hond meenemen. Het past niet bij [minderjarige] , die erg druk is, om binnen te zitten. De vader gaat liever met hem naar een speeltuin.

Er zit een kern van waarheid in dat de vader geneigd is op een niet-vriendelijke manier te reageren als hij gefrustreerd is over de voorwaarden van de omgang of wanneer een omgangsmoment wordt afgezegd. Dat is niet slim, maar wel begrijpelijk, gezien de negatieve ervaringen die de vader in zijn eigen jeugd met hulpverleners heeft gehad. De vader betwist overigens dat hij bedreigend is geweest; hij is gewoon vurig en fel. Hoe de vader zich opstelt tegen hulpverleners en begeleiders zou niet aan de omgang met [minderjarige] in de weg mogen staan.

Het klopt dat de vader een stap terug heeft gedaan in het contact, maar niemand heeft vervolgens een stap richting de vader gezet. Hij wordt niet meer over [minderjarige] en over zijn behandeltrajecten geïnformeerd. Als het contact nu wordt verbroken, zal [minderjarige] van de vader vervreemd zijn geraakt tegen de tijd dat de vader weer een nieuw verzoek kan indienen. Dat dient voorkomen te worden. Desnoods kan het contact tussentijds met videobellen in stand worden gehouden.

De moeder staat niet achter de omgang en steunt [minderjarige] daarin ook niet onvoorwaardelijk, hetgeen [minderjarige] ook stress oplevert. De moeder houdt zich overigens niet altijd aan de voorwaarden van het begeleide contact, aangezien zij tijdens één van de laatste omgangsmomenten in de buurt rondjes bleef rijden, hetgeen voor de vader leek alsof de moeder de vader wilde controleren.

De vader is thans erg ziek (hij heeft kanker) en niet bekend is hoe lang hij nog te leven heeft. De vader snakt naar contact met [minderjarige] ; het liefst zo snel mogelijk. De vader wil niet dat [minderjarige] hem pas weer ziet als hij bijna komt te overlijden. De vader wil kwalitatief goede tijd met [minderjarige] doorbrengen en van elkaar kunnen genieten, zodat [minderjarige] een positief beeld van zijn vader heeft en kan terugkijken op een aantal mooie herinneringen, mocht het zover komen.

3.17.

De moeder voert, samengevat, het volgende aan.

De moeder stelt voorop dat er tussen de ouders al eerder een bijna drie jaar durende procedure is geweest over de omgang en het gezag, waarin de vader onvoldoende inzicht toonde in de kindeigen problematiek van [minderjarige] en niet kon aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . In die procedure luisterde de vader naar niemand, streefde enkel zijn eigen belang na en hield geen rekening met de belangen van [minderjarige] . Kort na de eindbeschikking in die procedure diende vader alweer een nieuw verzoek in. In de onderhavige procedure heeft zich een herhaling voorgedaan van hetgeen er in de eerdere procedure gebeurde. De vader trok wederom zijn eigen plan en liet zich met regelmaat verbaal agressief uit richting de hulpverlening, ook in het bijzijn van [minderjarige] , hetgeen hem angstig heeft gemaakt. De moeder stelt dat de vader diverse malen tevergeefs is aangesproken op zijn houding en gedrag. Begeleiding van de omgang is nodig, aangezien ieder contactmoment, begeleid of onbegeleid, ook als dat prettig verloopt, uitmondt in grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens de begeleiding dan wel de moeder.

De moeder erkent dat er ook positieve zaken aan het herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader te benoemen zijn. [minderjarige] toont bijvoorbeeld affectie richting de vader en vindt de contacten met zijn halfbroertje en halfzusje fijn. De positieve punten vallen echter helaas in het niet bij de schadelijke gevolgen van het contact tussen [minderjarige] en de vader.

De moeder benadrukt dat zij altijd aan de omgang heeft meegewerkt, ondanks het feit dat zij zag dat [minderjarige] hieronder leed. De moeder, die door de vader is geïntimideerd, bedreigd en mishandeld, is daarvoor vele malen over haar eigen grenzen gegaan. De vader heeft er bovendien (twee keer) zelf voor gekozen de begeleide omgang met [minderjarige] stop te zetten. Een dergelijke beslissing van de vader valt nauwelijks uit te leggen aan [minderjarige] .

[minderjarige] is een kind is met forse kindeigen problematiek en is daardoor zeer kwetsbaar. In verband met deze problematiek volgt [minderjarige] bijzonder onderwijs. [minderjarige] heeft een bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid. De houding en het gedrag van de vader in het kader van de omgangsmomenten met [minderjarige] waren dusdanig onvoorspelbaar dat dit zeer belastend en schadelijk voor [minderjarige] was. [minderjarige] kon na de contactmomenten met de vader niet goed inslapen, had nachtmerries, was heel druk, was nauwelijks te corrigeren en functioneerde op school niet meer. Dit werd gezien door de moeder, de gezinsvoogd, school en de hulpverlenende instanties. [minderjarige] liep zodanig vast dat er geen ruimte meer was om de voor hem benodigde hulpverlening op te starten.

Nu er enige tijd sprake is van rust en stabiliteit, doordat er geen contact is met de vader, gaat het beter met [minderjarige] en heeft het PMT-traject bij [instantie] kunnen beginnen. Dit is individuele therapie voor [minderjarige] . Er is ook begeleiding in de thuissituatie bij de moeder, waarbij het hele netwerk wordt betrokken. In de eindfase van het traject zal worden gekeken of en op welke manier het contact met de vader kan worden hersteld. In de tussenliggende periode dient de vader aan zichzelf te werken en zich te verdiepen in de problematiek van [minderjarige] zodat hij beter bij hem kan aansluiten en inzicht krijgt in het belang van alle voorwaarden die aan het contact met [minderjarige] worden gesteld. Het belang van [minderjarige] bij een ongestoorde voortzetting van zijn behandeling dient op dit moment te prevaleren. Deze hulpverlening en de hulpverlening aan de moeder zou stagneren als het contact zou worden hersteld, of als de procedure zou worden aangehouden.

De moeder vindt het oprecht vreselijk voor de vader dat hij ziek is en hoopt dat hij zijn ziekte zal gaan overwinnen. De moeder heeft in eerste aanleg aangegeven dat, indien en voor zover zal blijken dat de vader zijn strijd tegen zijn ziekte gaat verliezen, zij een contactmoment zal faciliteren.

3.18.

De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende verklaard.

Tijdens de begeleide contactmomenten is gezien dat er sprake is van wederzijdse affectie en dat [minderjarige] van het contact met de vader geniet. Tegelijkertijd was ook veel spanning en onrust zichtbaar bij [minderjarige] . Bovendien zijn er kanttekeningen te plaatsen bij de manier waarop de vader met [minderjarige] omgaat. De GI wijst op de vervelende of belastende opmerkingen die de vader richting [minderjarige] maakt over zijn uiterlijk, welke opmerkingen een grote impact op [minderjarige] hebben. Toen het contact niet begeleid werd, verliep dit vaak niet goed en was regelmatig de interventie van politie en Veilig Thuis nodig.

Voor de vader is het lastig om in gesprek te gaan over de voorwaarden van de begeleide omgang en om afspraken na te komen, zelfs als deze duidelijk schriftelijk worden vastgesteld. Hij vindt het vervelend als hij aangesproken wordt op de dingen die hij anders kan doen. Doordat de vader met veel boosheid reageert en zich terugtrekt, stagneren de begeleide omgangstrajecten telkens weer. De vader komt daar dan steeds weer op terug, maar ondertussen groeiden de zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] liet veel (lichamelijke) spanning zien en deed zorgelijke uitspraken.

Het is moeilijk om het causale verband tussen de achteruitgang van [minderjarige] en het contact met de vader aan te tonen. Het is geen exacte wetenschap. Op school en therapie werd die link echter wel gelegd. Het is niet gelukt om met de vader hierover in gesprek te gaan.

De jeugdbeschermer heeft na de bestreden beschikking contact gezocht met de vader. De vader is tweemaal, met veel boosheid, op het kantoor van de GI verschenen. Hij is weggestuurd, waarbij de jeugdbeschermer heeft aangegeven open te staan voor een gesprek, maar dan op afspraak. Daarop heeft de vader aangegeven dat hij met rust gelaten wilde worden.

De hulpverlening van [instantie] is in eerste instantie gericht op traumaverwerking. [minderjarige] zal worden geobserveerd om de zorgen en krachten in kaart te brengen. In dat kader kan worden gekeken of er ook andere problematiek is waar [instantie] verdere hulpverlening op kan inzetten. [instantie] werkt samen met school. Op school wordt nog wel onrust bij [minderjarige] gezien, maar in mindere mate. Het is nog niet duidelijk hoe lang het volledige traject zal duren en wanneer het eventuele contactherstel met de vader aan de orde kan komen.

3.19.

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende geadviseerd.

Er zijn geen twijfels over de liefde tussen de vader en [minderjarige] . Er zijn echter al lange tijd zorgen over de houding van de vader. Het is niet duidelijk waarom het voor de vader moeilijk is om eenvoudige afspraken na te komen, zoals niet naar een winkel gaan met [minderjarige] tijdens de begeleide omgangsmomenten, en waarom hij daarover steeds weer in discussie gaat. Het is invoelbaar dat dit belastend is voor [minderjarige] . Dat geldt ook voor de opmerkingen over zijn uiterlijk.

Door al het ‘gedoe’ rondom het contact tussen [minderjarige] en de vader kon de hulpverlening voor [minderjarige] niet starten. Aangezien die hulpverlening wel nodig is voor de ontwikkeling van [minderjarige] , was het een juiste beslissing om het contact stil te leggen. Positief is dat er nu een duidelijk traject is, waarin gekeken wordt naar de mogelijkheden van contactherstel.

De raad adviseert om de beslissing over het contact tussen [minderjarige] en de vader aan te houden in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject bij [instantie] . Het verzoek van de vader dat strekt tot een uitgebreide, onbegeleide contactregeling getuigt ervan dat hij niet goed kan aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Het gesprek dat men over de behoeften van [minderjarige] met de vader heeft willen voeren is niet goed verlopen. Voor de vader is daar nog winst te behalen; als het moment daar is dat contactherstel kan plaatsvinden, dient er bij de vader een goede basis te liggen. Indien het hof geen aanleiding ziet om de zaak aan te houden, adviseert de raad het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Als er wel contact komt, is de raad van mening dat het contact tussen [minderjarige] en de vader begeleid dient te zijn, zodat erop toegezien wordt dat de adviezen die de vader krijgt over de interactie met [minderjarige] daadwerkelijk nageleefd worden.

De overwegingen van het hof

3.20.

Het hof overweegt als volgt.

3.20.1.

Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.

3.20.2.

Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

3.20.3.

Het hof stelt voorop dat [minderjarige] een kwetsbaar jong kind is, met een belast verleden. [minderjarige] heeft prikkelverwerkingsproblemen en problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Didactisch functioneert hij ver onder zijn kalenderleeftijd. In het contact met volwassenen vraagt [minderjarige] veel aandacht en laat hij zich moeilijk sturen. In zijn leefomgeving heeft hij veel duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid nodig. Wegens zijn problematiek volgt [minderjarige] speciaal basisonderwijs.

3.20.4.

Het hof stelt vast dat er jarenlang meerdere begeleide omgangstrajecten zijn geweest. Al deze trajecten noch de inzet van de jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , hebben geleid tot een bestendig, onbelast en onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de vader. De voortgang stagneerde steeds omdat de vader zich niet aan de gemaakte afspraken kon houden. De vader liet zich niet bijsturen door de begeleiders en ook niet informeren over de specifieke benadering die [minderjarige] nodig heeft in het contact. De vader heeft zijn eigen visie op wat [minderjarige] ‘speciaal’ maakt en wat hij nodig heeft, die haaks staat op de visie van de moeder, de GI en alle overige betrokken professionals. De vader trekt op basis van die visie zijn eigen plan en stelt zich zelfbepalend en niet-coöperatief op. Richting de begeleiders uit hij zich bovendien op een dreigende en agressieve manier, ook in het bijzijn van [minderjarige] .

Zo heeft de vader in het gesprek op 20 maart 2024 met de speltherapeute, in aanwezigheid van de omgangsbegeleiders, dat bedoeld was om de vader meer inzicht te geven in de specifieke kindbehoeften van [minderjarige] , met veel boosheid en agressie gereageerd en vervolgens het begeleide omgangstraject eenzijdig stopgezet. De vader heeft daarmee zijn eigen onvrede over de situatie niet kunnen parkeren in het belang van de verdere opbouw van de omgang met [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het stopzetten van de omgang door de vader wederom een verwarrende en verdrietige ervaring geweest.

3.20.5.

Inmiddels heeft [minderjarige] veel last gekregen van alle spanningen rondom de omgang met de vader. In speltherapie en op school, maar ook door de moeder, werd eind 2023 gezien dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling vastliep. De voor hem noodzakelijke hulpverlening voor de verwerking van zijn trauma’s kon niet starten, doordat het in zijn situatie aan stabiliteit ontbrak. Sinds de omgang met de vader is gestopt, is er een periode van rust ontstaan. De hulpverlening, een PMT-traject bij [instantie] , heeft kunnen starten. De problematiek van [minderjarige] is niet verdwenen maar hij is wel rustiger geworden en hij heeft thans minder ontprikkelmomenten nodig op school.

Gezien de beschreven zorgen over de belastende en onvoorspelbare gedragingen van de vader tijdens de omgangsmomenten en de uitlatingen die [minderjarige] daar over deed, die erop wezen dat hij daar veel last van had, is een causaal verband tussen het stagneren van de ontwikkelingen van [minderjarige] sinds eind 2023 en de omgang met de vader voldoende aannemelijk.

3.20.6.

Hoewel het tot op zekere hoogte te begrijpen is dat de vader moeite heeft met de beperkingen die hem worden opgelegd in het kader van de begeleide omgangsregelingen, is het voor [minderjarige] van groot belang dat de omgang veilig, voorspelbaar en gestructureerd verloopt. De vader ziet niet in dat het voor [minderjarige] daarom van groot belang is dat goede afspraken over de omgang worden gemaakt én dat deze worden nagekomen. Hij toont geen inzicht in wat het voor [minderjarige] betekent als van die afspraken wordt afgeweken, of wat de impact is op [minderjarige] van het eenzijdig en plotseling stopzetten van de begeleide omgang, dan wel wat de negatieve opmerkingen van de vader tegen [minderjarige] over zijn uiterlijk doen. Zolang de vader geen inzicht toont in de kwetsbaarheid van [minderjarige] en het belang van een op [minderjarige] afgestemde benadering, is er geen basis voor contact, aangezien zich dan een herhaling zal voordoen van het hiervoor geschetste patroon, met alle gevolgen voor [minderjarige] van dien.

3.20.7.

Het hof ziet bovendien, nog afgezien van het voorgaande, ook gezien de belaste geschiedenis tussen de ouders, geen mogelijkheden voor een veilig en onbelast onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] . In het verleden hebben er tussen de ouders in het kader van de onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader veel escalaties plaatsgevonden, waar [minderjarige] getuige van is geweest. In dit kader benadrukt het hof dat uit niets is gebleken dat de moeder het contact tussen de vader en [minderjarige] in de weg staat of nalaat daarvoor haar emotionele toestemming te geven. Het hof vindt daarvoor steun in het feit dat zij het contact tussen [minderjarige] en zijn oudere halfbroer, de zoon van de vader, stimuleert door met hen gezamenlijke activiteiten te ondernemen.

De stelling van de vader dat hij voor zijn oudste zoon en de kinderen van zijn nieuwe partner wel een positieve vaderrol vervult, maakt het oordeel van het hof niet anders. Dit zijn andere kinderen met andere opvoedbehoeften die niet te vergelijken zijn met de specifieke benadering die [minderjarige] van zijn opvoeders vraagt. Bovendien is de relatie tussen de vader en de moeders van deze kinderen anders dan zijn relatie met de moeder van [minderjarige] .

3.20.8.

Het hof is tot slot van oordeel dat op dit moment voorrang dient te worden gegeven aan het volledig doorlopen van het hulpverleningstraject bij [instantie] , waarin overigens op een gepast moment plaats zal zijn voor het onderzoeken van de mogelijkheden van herstel van het contact met de vader. Dan heeft een contactherstel ook de meeste kans van slagen, aangezien de problematiek van [minderjarige] beter in kaart zal zijn gebracht, de vader daarover nader kan worden geïnformeerd en de omgangsbegeleiding daar gericht op kan worden ingezet.

3.20.9.

Alles overziend ziet het hof op dit moment geen mogelijkheden voor een veilig, voorspelbaar en onbelast contact tussen [minderjarige] en de vader, begeleid dan wel onbegeleid.

Daarom acht het hof, evenals de rechtbank, het niet in belang van [minderjarige] om de bij beschikking van 2 januari 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant vastgestelde omgangsregeling in stand te laten.

3.21.

Het hof zal de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat er geen omgangsregeling geldt tussen [minderjarige] en de vader, bekrachtigen en het meer of anders verzocht afwijzen.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het de beslissing over de omgang tussen [minderjarige] en de vader betreft;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, C.N.M. Antens en L.M.H. Nelissen en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.