Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2024:4108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
19-12-2024
10-02-2025
200.340.943_01
Personen- en familierecht
Hoger beroep

vaststelling behoefte en draagkracht. Toepassing artikel 21 Rv.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer : 200.340.943/01

zaaknummer rechtbank : C/02/417427 FA RK 23-6051

beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2024

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. P.F.M. Gulickx te Breda,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. L.A.P. van Haperen te Breda.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

De man is op 2 mei 2024 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 16 april 2024.

2.2.

De vrouw heeft op 9 juli 2024 een verweerschrift ingediend.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2024 plaatsgevonden.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • -

    mr. Gulickx, namens de man;

  • -

    mr. Van Haperen, namens de vrouw.

2.3.1.

De man en de vrouw zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen.

2.4.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 september 2024 met bijlagen;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 4 november 2024, waarin wordt aangekondigd dat er namens de vrouw een beëindigd tolk tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig zal zijn.

2.5.

Het door de advocaat van de man op 6 november 2024 ingediende journaalbericht met bijlagen is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.

De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij ermee kan instemmen dat deze stukken worden meegenomen omdat partijen er niet bij gebaat zijn wanneer deze stukken buiten beschouwing worden gelaten en dat de inhoud van deze stukken bij haar bekend is.

Gelet op het feit dat de advocaat van de vrouw bereidwillig is om deze stukken mee te nemen, dat de inhoud hiervan bij haar bekend is en dat partijen er niet bij gebaat zijn wanneer deze stukken buiten beschouwing worden gelaten, heeft het hof – na een korte schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep – beslist dat deze stukken alsnog worden toegelaten. Het hof voegt genoemde stukken toe aan het procesdossier.

3 De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.

3.3.

De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw is Brits burger.

3.4.

Partijen zijn de ouders van:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ),

(hierna ook: de kinderen).

De man heeft de kinderen erkend. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vrouw.

3.5.

Er is na de beëindiging van de affectieve relatie tussen partijen nimmer een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) vastgesteld.

3.6.

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4 De omvang van het geschil

De procedure in eerste aanleg

4.1.

De vrouw heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om vaststelling van een door de man aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 24 oktober 2023, althans met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, van € 324,- per kind per maand, althans een bijdrage die de rechtbank juist acht.

4.2.

De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw toegewezen en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 24 oktober 2023 voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bedrag van € 324,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet voldoen.

De procedure in hoger beroep

4.3.

De man kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.4.

De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, dan wel te wijzigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 24 oktober 2023 op nihil, dan wel op een lager bedrag dan € 324,- per kind per maand wordt vastgesteld, kosten rechtens.

4.5.

De vrouw verzoekt in hoger beroep om de grief van de man af te wijzen dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

5 De motivering van de beslissing

Rechtsmacht

5.1.

Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft; de vrouw en de kinderen wonen in Nederland.

Ingangsdatum

5.2.

De door rechtbank bepaalde ingangsdatum van de kinderalimentatie, zijnde 24 oktober 2023, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze datum als uitgangspunt neemt.

Hoogte behoefte kinderen

5.3.

De hoogte van de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is in hoger beroep in geschil.

5.4.

Het hof gaat bij de bepaling van de behoefte van de kinderen uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving, inclusief het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt en stelt op basis daarvan de behoefte van de kinderen ingevolge de NIBUD-tabellen vast.

5.5.

Partijen zijn het erover eens dat het netto besteedbaar gezinsinkomen dient te worden vastgesteld aan de hand van de door de man overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2022.

Ook staat vast dat de vrouw tijdens de samenleving niet over een eigen inkomen beschikte.

Tussen partijen is wél de hoogte van het (verzamel)inkomen in 2022 in geschil.

5.6.

De man stelt dat het verzamelinkomen in 2022 € 38.310,- bedroeg.

De vrouw is van mening dat moet worden uitgegaan van een inkomen van € 54.181,-. Genoemd bedrag staat in de aangifte Inkomstenbelasting 2022 onder de post ‘overige privé-onttrekkingen’ vermeld. Van dit bedrag hebben partijen in 2022 daadwerkelijk geleefd.

De man betwist dit omdat ook sprake was van belastingschulden waar hij op afloste. De vrouw heeft dit betwist. Verder dient volgens de vrouw rekening te worden gehouden met de meewerkaftrek omdat zij in 2022 werkzaamheden in de onderneming van de man verrichtte. De man refereert zich voor wat betreft de meewerkaftrek aan het oordeel van het hof.

5.7.

De winst uit onderneming van de man in 2022 was blijkens de aangifte € 51.895,-, welke winst na de aftrekposten leidde tot een verzamelinkomen van € 38.310,-. Bij de bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen gaat het hof – evenals de vrouw – echter uit van een inkomen uit de onderneming in 2022 van € 54.181,-. Dit bedrag is volgens de aangifte Inkomstenbelasting 2022 door de man daadwerkelijk aan de onderneming onttrokken en stond feitelijk ter beschikking aan het gezin. Dat de man van dit inkomen heeft afgelost op belastingschulden en er daarom van een lager inkomen moet worden uitgegaan, is in hoger beroep niet vast komen te staan. De vrouw heeft dit betwist en de man heeft zijn stelling op geen enkele wijze met onderliggende stukken onderbouwd, hetgeen – gelet op de betwisting door de vrouw – wel op zijn weg had gelegen. Verder houdt het hof bij de bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen rekening met de meewerkaftrek, omdat ook uit de aangifte Inkomstenbelasting 2022 volgt dat de vrouw in de onderneming heeft meegewerkt en dat de meewerkaftrek in dat jaar € 1.038,- bedroeg.

5.8.

Gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man ten tijde van de samenleving, rekening houdende met de tarieven 2022-2, € 3.502,- per maand. Partijen konden voor de echtscheiding, gelet op genoemd inkomen, aanspraak maken op een kindgebonden budget van € 190,- per maand. Het totale netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg voor scheiding derhalve € 3.692,- per maand.

5.9.

Met inachtneming van de voor het jaar 2022 geldende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen’ (tabel 2 kinderen, 8 kinderbijslagpunten) en de leeftijd van de kinderen in 2022 kan de behoefte van de kinderen in 2022 worden vastgesteld op een bedrag € 808,- netto per maand, oftewel € 404,- netto per kind per maand.

5.10.

De naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van de kinderen bedraagt aldus in 2023 € 835,- netto per maand en in 2024 € 887,- netto per maand.

Draagkracht

5.11.

Bij het bepalen van het eigen aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen dienen de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw in de beoordeling te worden betrokken.

5.12.

Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van partijen het netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.

Draagkracht man

5.13.

De man stelt dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van € 324,- per kind per maand te kunnen voldoen.

De vrouw heeft dit betwist.

5.14.

Het hof stelt vast dat de man alleen inkomensgegevens over de jaren 2021 en 2022 heeft overgelegd. Anders dan de man tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, zal het hof voor de bepaling van de draagkracht van de man de winst uit onderneming over 2021 en 2022 niet middelen. Het hof acht de winst uit onderneming over 2021 niet representatief, gelet op de economische gevolgen van de Corona-crisis voor de kappersbranche (waaronder een verplichte sluiting). De man heeft volgens de aangifte Inkomstenbelasting 2021 in dat jaar ook gedeeltelijk een (Coronasteun)uitkering ontvangen. Het hof zal daarom de draagkracht van de man baseren op de winst uit onderneming in 2022 van € 51.895,-. Niet gesteld of gebleken is dat de winst uit onderneming nadien lager is geworden. De man heeft nagelaten om het hof van alle noodzakelijke financiële gegevens te voorzien om de draagkracht van de man per 24 oktober 2023 te kunnen vaststellen. Zo heeft de man geen aangiften BTW, geen aangifte Inkomstenbelasting, belastingaanslag of jaarcijfers over 2023 overgelegd. Evenmin heeft de man met onderliggende stukken aangetoond dat hij schulden heeft en daarop aflost. Gelet op de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de rechter de bevoegdheid om hieraan de gevolgtrekking te verbinden die hij geraden acht. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011: BO9675. In de onderhavige zaak verbindt het hof daaraan de gevolgtrekking dat de man in ieder geval in staat moet worden geacht om ook in de daaropvolgende jaren een winst uit onderneming te genereren gelijk aan 2022. Ook houdt het hof geen rekening met eventuele schulden van de man.

5.15.

De man heeft recht op de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, alsook op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het hof houdt geen rekening meer met de meewerkaftrek omdat partijen uit elkaar zijn en de vrouw niet langer werkzaamheden in de onderneming van de man verricht. Gelet op de ingangsdatum van de kinderalimentatie zal het hof bij de bepaling van de draagkracht de tarieven 2023-2 in aanmerking nemen.

Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2023 vast op een bedrag van € 3.412,- per maand.

5.16.

De draagkracht van de man dient vervolgens te worden vastgesteld aan de hand van de in 2023 geldende formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.175,-)], nu het netto besteedbaar inkomen van de man hoger is dan € 1.930,- per maand.

De draagkracht van de man bedraagt in 2023 derhalve € 849,- per maand.

De geïndexeerde draagkracht van de man bedraagt per 1 januari 2024 € 902,- per maand.

Draagkracht vrouw

5.17.

Vast staat dat de vrouw een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt. Conform de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen (omtrent de alimentatiegerechtigde ouder die een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt) gaat het hof ervan uit dat de vrouw geen draagkracht heeft.

Samenloop van onderhoudsverplichtingen

5.18.

Tussen partijen is niet in geschil dat de man een kind uit een eerdere relatie heeft.

De vrouw betwist wél de stelling van de man dat hij met een bedrag van € 197,- per maand bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van dit kind. Zij stelt daartoe dat dit kind uit huis is geplaatst en dat niet is gebleken dat de man enige bijdrage betaalt.

5.19.

Het hof overweegt dat weliswaar vast staat dat de man een kind uit een eerdere relatie heeft, maar hij heeft het hof verder geen enkele informatie over dit kind verschaft. Zo zijn de leeftijd en de behoefte van dit kind niet bij het hof bekend. Evenmin is bekend in hoeverre de moeder van dit kind kan bijdragen in die behoefte. Ook heeft de man geen bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat hij de door hem gestelde bijdrage van € 197,- ook daadwerkelijk voor dit kind voldoet. Tot slot heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat dit kind uit huis is geplaatst en dat het daardoor niet aannemelijk is dat de man thans een bijdrage voor dit kind verschuldigd is. Ook op dit punt heeft de man – naar het oordeel van het hof – niet aan de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv voldaan. Het hof verbindt hieraan de gevolgtrekking dat de beschikbare draagkracht van de man alleen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden verdeeld.

Zorgkorting

5.20.

Tussen partijen is in hoger beroep het percentage van de zorgkorting in geschil.

De man stelt dat hij op grond van de geldende zorgregeling aanspraak kan maken op een zorgkorting van 25%. De vrouw betwist dit. De kinderen hebben allebei een ‘rugzak’. [minderjarige 1] is gediagnostiseerd met autisme en [minderjarige 2] is meervoudig gehandicapt. Er is daarom beperkt contact tussen de man en de kinderen. Vanwege de zorgvraag van de kinderen kunnen zij niet bij de man overnachten. De vrouw betwist daarom dat sprake is van een weekend- en vakantieregeling. Zij stelt dat de zorgkorting maximaal 5% bedraagt.

5.21.

De vrouw heeft de omvang van de door de man gestelde uitgebreide zorgregeling tussen hem en de kinderen gemotiveerd betwist. Uit niets is gebleken dat sprake is van de door de man gestelde uitgebreide zorgregeling. Zo heeft de man geen stukken ter zake (de vastgestelde) zorgregeling overgelegd, terwijl hier door partijen recent nog over is geprocedeerd. Wel staat vast dat sprake is van enige vorm van contact tussen de man en de kinderen. Het hof ziet hierin aanleiding om rekening te houden met een zorgkortingspercentage van 5%.

5.22.

Omdat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

in 2023 € 835,- per maand en

in 2024 € 887,- per maand bedraagt,

beloopt de zorgkorting van de man

in 2023 € 42,- per maand en

in 2024 € 44,- per maand.

5.23.

Omdat de man, gelet op de onder rechtsoverweging 5.16 becijferde (geïndexeerde) draagkracht, volledig in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan voorzien, kan de zorgkorting van de man volledig in mindering worden gebracht op de door hem te betalen kinderalimentatie.

Dit leidt tot een door de man te betalen kinderalimentatie van:

met ingang van 24 oktober 2023 € 835,- minus € 42,- = € 793,- per maand ofwel € 397,- per kind per maand;

met ingang van 1 januari 2024 € 887,- minus € 44,- = € 843,- per maand ofwel € 422,- per kind per maand.

Conclusie

5.24.

Het hof stelt vast dat, gezien de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep, de door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hoger beroep niet op een hoger bedrag kan worden vastgesteld dan op de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde bijdrage van € 324,- per kind per maand (met ingang van 24 oktober 2023). Na toepassing van de wettelijke indexering bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie per 1 januari 2024 € 344,- per kind per maand.

Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.

Terugbetaling

5.22.

Een terugbetalingsverplichting is in deze zaak niet aan de orde.

6. De slotsom

6.1.

Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 7 vermeld.

6.2.

Het hof zal – gelet op de familierechtelijke aard van de zaak – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

Het hof heeft een berekening van de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en een berekening van de draagkracht van de man per 24 oktober 2023 gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 april 2024;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.