GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/2342 en 22/2343
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende]
,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 9 november 2022, nummers ROE 22/274 en ROE 22/962, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het jaar 2021 een beschikking gegeven en daarbij de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de woning) in [plaats] vastgesteld. Daarbij is de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar bekendgemaakt. Belanghebbende heeft voor het jaar 2021 ook een aanslag in de forensenbelasting met betrekking tot de woning ontvangen.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof. Aan het hoger beroep zijn door het hof twee nummers toegekend, één voor de WOZ-zaak en één voor de forensenbelasting. De heffingsambtenaar heeft twee verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en nadere stukken ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote [de vrouw] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] Dool.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Na het sluiten van het onderzoek heeft het hof nog nadere stukken van belanghebbende ontvangen.
2 Feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. In 2021 was belanghebbende eveneens eigenaar en gebruiker van een huis in [woonplaats] (België). Belanghebbende en zijn echtgenote verbleven in 2021 afwisselend in [woonplaats] en in de woning in [plaats] .
2.2.
Belanghebbende en zijn echtgenote waren in 2021 ingeschreven in het bevolkingsregister van [woonplaats] en niet in dat van [plaats] . Zij hadden hun huisarts in [woonplaats] .
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de WOZ-beschikking de waarde van de woning voor het jaar 2021, naar de waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld op € 446.000. De bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting is opgelegd naar een te betalen bedrag van € 530,74.
2.4.
De opgelegde aanslag forensenbelasting bestaat uit een vast bedrag van € 280 en een percentage van 0,56% x de WOZ-waarde. Het totaal te betalen bedrag aan forensenbelasting voor 2021 bedraagt € 2.777,60.
2.5.
Aan belanghebbende is voor 2021 een aanslag watersysteemheffing ingezetenen voor de woning opgelegd.
3 Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat in hoger beroep niet (meer) in geschil is of de WOZ-waarde van de woning per de waardepeildatum 1 januari 2020 en de daarmee samenhangende aanslag onroerendezaakbelasting 2021 te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende komt daarentegen wel op tegen de WOZ-waarde van de woning per de waardepeildatum 1 januari 2019.
3.2.
In geschil is verder of de aanslag forensenbelasting voor 2021 terecht is opgelegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot verlaging van de WOZ-waarde per 1 januari 2019 en tot vernietiging van de aanslag forensenbelasting voor 2021.
3.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4 Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het hof heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting, op 13 augustus 2024 nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Het hof heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en heeft de desbetreffende stukken buiten beschouwing gelaten.
De nadere stukken zijn op de datum van deze uitspraak - ter informatie - digitaal vrijgegeven voor de heffingsambtenaar.
WOZ-waarde, aanslag onroerendezaakbelasting
4.2.
Belanghebbende heeft ter zitting van het hof gemeld dat hij niet (langer) opkomt tegen de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2020, maar dat het hem te doen is om de waarde per 1 januari 2019. Een beoordeling van de waarde per 1 januari 2019 door het hof gaat echter buiten het bereik van deze procedure, waarin uitsluitend de forensenbelasting 2021 en de WOZ-waarde per 1 januari 2020 aan de orde kunnen komen. Het hof verklaart het hoger beroep, voor zover gericht tegen de waarde per 1 januari 2019, niet-ontvankelijk.
Aanslag forensenbelasting
4.3.
Ten aanzien van de aanslag forensenbelasting voert belanghebbende aan dat hij gedurende het jaar 2021 zowel in zijn woning in [plaats] als in zijn woning in België verbleef. Belanghebbende erkent dat hij niet bij de gemeente Maastricht stond ingeschreven, maar beschouwt [plaats] als zijn hoofdverblijf, omdat hier het centrum van zijn activiteiten is. Belanghebbende wijst erop dat hij door de gemeente Maastricht is aangeslagen in de ‘watersysteemheffing ingezetenen’ en dat dit een aanwijzing is voor zijn hoofdverblijf in de woning in [plaats] .
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 223 Gemeentewet kan forensenbelasting worden geheven. De gemeente Maastricht heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het besluit tot het heffen van forensenbelasting is vastgelegd in de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting Maastricht 2021 (hierna: de verordening).
4.5.
In de verordening staat het volgende:
‘Artikel 1. Definitie
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.
Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam 'forensenbelasting' wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.’
4.6.
Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden van dit belastbaar feit wordt voldaan. Belanghebbende is echter de meeste gerede partij om aannemelijk te maken waar hij het hoofdverblijf had.
4.7.
De heffingsambtenaar heeft, ter onderbouwing van zijn standpunt, verwezen naar r.o. 15 van de uitspraak van de rechtbank. Daarin is het volgende opgenomen:
‘15. De rechtbank overweegt dat feiten en omstandigheden moeten uitwijzen met welke gemeente eiser de sterkste band heeft. Die gemeente wordt dan aangemerkt als de gemeente van zijn hoofdverblijf. Op eiser rust de last om aannemelijk te maken dat de onroerende zaak in de gemeente Maastricht zijn hoofdverblijf is (zie de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354). Van eiser worden in dat kader objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen verlangd. De rechtbank is van oordeel dat eiser met wat hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in dat belastingjaar zijn hoofdverblijf had in de onroerende zaak in [plaats] . De onderbouwing van het gestelde dat [plaats] vanwege eisers bezigheden en persoonlijke interesses het middelpunt van zijn leven is, acht de rechtbank onvoldoende. Zo is niet duidelijk hoeveel dagen van een week eiser (vanwege zijn bezigheden) en zijn partner gemiddeld in het voor de onderhavige belasting relevante jaar in [plaats] verbleven. Eiser heeft ook verklaard dat hij en zijn partner in 2021 vanwege de maatregelen rond de uitbraak van het coronavirus vaak (verplicht) in België moesten verblijven. Ook is bijvoorbeeld niet onderbouwd dat eiser en zijn partner doorgaans hun inkopen in [plaats] deden, daar hun poststukken / pakketjes werden bezorgd en zij toentertijd waren ingeschreven bij een huisarts / tandarts. Daarbij is ook niet onderbouwd dat hun schriftelijke correspondentie dat jaar (grotendeels) vanuit [plaats] plaatsvond en is ook niet met documenten onderbouwd dat het gas- en elektriciteitsverbruik wijst op [plaats] als middelpunt. Daar komt bij dat eiser en zijn partner in 2021 niet in de Burgerregistratie Personen (BRP) in de gemeente Maastricht stonden ingeschreven, eiser in deze procedure zijn adres in België als correspondentieadres gebruikt en het beperkte waterverbruik op het adres in de gemeente Maastricht over 2021 eveneens niet duidt op een langdurig verblijf aldaar in dat jaar. De rechtbank overweegt dat het betrekken van eiser als ingezetene in de watersysteemheffing, zoals verweerder bij verweerschrift te kennen heeft gegeven, abusievelijk is gebeurd en daarom op grond hiervan ook reeds niet de conclusie kan worden getrokken dat zijn hoofdverblijf zich in [plaats] bevindt. Verweerder heeft de betreffende aanslag immers vernietigd.’
4.8.
De heffingsambtenaar heeft er verder op gewezen dat in de woning in [plaats] geen wasmachine aanwezig was en dat belanghebbende naar [woonplaats] moest om de was te doen.
Ten aanzien van de aanslag ‘watersysteemheffing ingezetenen’ heeft de heffingsambtenaar ter zitting onbestreden gesteld dat het aanslagbedrag is teruggegeven aan belanghebbende.
4.9.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard niet ingeschreven te staan bij de gemeente Maastricht, omdat slechts sprake kan zijn van inschrijving in één gemeente en aan een eventuele uitschrijving bij de gemeente [woonplaats] voor belanghebbende praktische en emotionele bezwaren zijn verbonden. Belanghebbende heeft toegelicht in 2021 ongeveer evenveel tijd in [plaats] als in [woonplaats] te hebben doorgebracht; mogelijk verbleef hij iets meer dan de helft van de tijd in [woonplaats] . In [woonplaats] werden telkens wat spullen ingepakt voor een verblijf in de woning in [plaats] . Bij terugkomst in [woonplaats] werd daar de was gedaan.
4.10.
Belanghebbende heeft ter zitting benadrukt dat de in 4.9. genoemde omstandigheden in zijn ogen van triviaal belang zijn in het kader van het vaststellen van zijn hoofdverblijf. Belanghebbende heeft verplichtingen op zich genomen die zijn verbonden aan een door hem verkregen nalatenschap. Zo bevindt zich in de woning in [plaats] een unieke verzameling die hij heeft verkregen. Belanghebbende documenteert historische objecten en houdt zich bezig met onderzoek ten behoeve van de reparatie van een oude maquette. Om aan zijn verplichtingen te voldoen, heeft belanghebbende de woning in [plaats] als uitvalsbasis nodig. Het centrum van zijn persoonlijke activiteiten ligt volgens belanghebbende in [plaats] en dus concludeert belanghebbende dat in [plaats] zijn hoofdverblijf is.
4.11.
Het hof is het niet eens met deze conclusie van belanghebbende. Of iemand in een gemeente zijn hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij wordt gekeken naar alle feiten. Uit de feiten, zoals opgenomen in r.o. 15 van de uitspraak van de rechtbank, volgt dat de woning in [plaats] niet het hoofdverblijf van belanghebbende was in 2021. Dit neemt niet weg dat belanghebbende zich sterk verbonden voelt met [plaats] , omdat hij vanuit [plaats] op hem rustende verplichtingen verricht. De beleving van belanghebbende over waar het centrum van zijn persoonlijke activiteiten is, kan echter niet afdoen aan de door de rechtbank genoemde feiten, die er - juridisch en in onderlinge samenhang bezien - op wijzen dat in 2021 het hoofdverblijf in [woonplaats] was.
4.12.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in 2021 in de gemeente [plaats] zijn hoofdverblijf had.
Niet in geschil is dat aan de overige voorwaarden voor het belastbare feit is voldaan.
De aanslag forensenbelasting voor 2021 is daarom terecht opgelegd.
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep gericht tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 ongegrond is. Voor zover het hoger beroep zich richt tegen de WOZ-waarde per de waardepeildatum 1 januari 2019, is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5 Beslissing
- verklaart het hoger beroep tegen de aanslag forensenbelasting voor 2021 ongegrond;
- verklaart het hoger beroep tegen de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2019 niet-ontvankelijk;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan partijen die niet digitaal procederen, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
K.M.J. van der Vorst J.M. van der Vegt
Wegens verhindering van de voorzitter, is deze uitspraak door J.M. van der Vegt en de griffier ondertekend.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
de dagtekening;
-
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.