Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2024:2865

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
11-09-2024
21-01-2025
22/01697
Belastingrecht
Hoger beroep,Verwijzing na Hoge Raad

Vennootschapsbelasting; art. 3.54 Wet IB 2001. Na verwijzing door de Hoge Raad is het hof van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat in de onderhavige jaren een herinvesteringsvoornemen aanwezig was. Naar oordeel van het hof heeft belanghebbende tevens aannemelijk gemaakt dat het herinvesteringsvoornemen reëel was. Het hof verklaart het beroep van belanghebbende gegrond.

Rechtspraak.nl
Viditax (FutD) 2025012102
V-N Vandaag 2025/100
FutD 2025-0164
NLF 2025/0223
V-N 2025/8.9 met annotatie van Redactie

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1697

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2018, nummers AWB 17/416, AWB 17/417 en AWB 17/418, in het geding tussen belanghebbende en

inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de Vpb opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en een boete opgelegd.

1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de Vpb opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.4.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen deels gegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 september 20201 heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het hoger beroep ongegrond en het incidentele hoger beroep gegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 21 oktober 20202 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deels vernietigd en het geding verwezen naar het hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.8.

Zowel de inspecteur als belanghebbende hebben een conclusie na verwijzing ingediend.

1.9.

Belanghebbende en de inspecteur zijn uitgenodigd voor de zitting op 27 juni 2024 in ’sHertogenbosch. Voor de zitting hebben zowel belanghebbende als de inspecteur laten weten dat zij niet zullen verschijnen. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

i. Algemeen

2.1.

Belanghebbende vormde in de jaren waarop het geschil betrekking heeft een fiscale eenheid voor de Vpb met zes (klein)dochtervennootschappen, waaronder [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). De activiteiten binnen de fiscale eenheid bestonden uit het financieren van ondernemingen en vennootschappen en overige holding- en financieringsactiviteiten. Daarnaast werden bedrijfspanden aan horecaondernemers verhuurd. Deze bedrijfspanden waren deels in eigendom bij belanghebbende en werden deels door haar gehuurd en vervolgens doorverhuurd.

2.2.

Directeur van belanghebbende was [directeur] (hierna: [directeur] ). [directeur] had tevens een aanmerkelijk belang in belanghebbende.

2.3.

De resultaten van belanghebbende uit de exploitatie van kansspelautomaten kwam onder druk te staan door het per 1 juli 2008 ingevoerde rookverbod in de horeca en de invoering van de kansspelbelasting. Daarnaast werd het bedrijfsresultaat van belanghebbende negatief beïnvloed door de hoge afschrijvings- en financieringslasten alsmede de financiële crisis in 2008. Volgens de geconsolideerde jaarrekeningen van belanghebbende waren de resultaten als volgt:

2009

2010

2011

2012

Commercieel resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belasting

-/- € 707.132

-/- € 239.818

€ 53.514

€ 94.452

Werkkapitaal

-/- € 1.126.510

-/- € 552.666

€ 65.889

€ 93.536

2.4.

De ING en de ABN AMRO hebben de aankopen van belanghebbendes bedrijfspanden gefinancierd. Belanghebbende viel bij de banken onder de afdeling Bijzonder Beheer. Vanwege de wereldwijde bankencrisis in 2008 wilden de banken dat hun cliënten meer eigen vermogen in hun ondernemingen vormden. De beide banken hebben daarom belanghebbende opgedragen al haar panden te verkopen en de hypothecaire leningen af te lossen.

2.5.

In de jaren 2010 tot en met 2012 heeft belanghebbende al haar bedrijfspanden aan [directeur] en aan derden verkocht. De volgende verkopen hebben plaatsgevonden:

Verkopen in 2010

Verkopende vennootschap

Bedrijfspand

Besteding verkoopopbrengst

[bedrijf 2]

[adres 1] , [plaats 1]

Aflossing lening ING

[bedrijf 2]

[adres 2] , [plaats 2]

Aflossing lening ING

[bedrijf 1]

[adres 3] [afdeling 1] , [plaats 3]

Aflossing lening ABN AMRO

[bedrijf 1]

[adres 3] [afdeling 2] , [plaats 3]

Aflossing lening ABN AMRO

[bedrijf 1]

[adres 3] [afdeling 3] , [plaats 3]

Aflossing lening ABN AMRO

Verkopen in 2011

Verkopende vennootschap

Bedrijfspand

Besteding verkoopopbrengst

[bedrijf 2]

[adres 4] , [plaats 4]

Aflossing lening ING

[bedrijf 2]

[adres 5] , [plaats 4]

Aflossing lening ING

[bedrijf 2]

[adres 6] , [plaats 4]

Aflossing lening ING

[bedrijf 2]

[adres 7] , [plaats 4]

Aflossing lening ING

Verkopen in 2012

Verkopende vennootschap

Bedrijfspand

Besteding verkoopopbrengst

[bedrijf 2]

[adres 8] , [plaats 5]

Aflossing lening ING

2.6.

Het na de aflossing van de hypothecaire leningen aan de ING en de ABN AMRO nog resterende bedrag van de verkoopopbrengst van de panden heeft belanghebbende gebruikt voor het voldoen van de kansspelbelastingschulden aan de Belastingdienst.

2.7.

Belanghebbende heeft in haar aangiften in de Vpb over de onderhavige jaren de volgende bij de verkopen van de bedrijfspanden gerealiseerde fiscale boekwinsten gedoteerd aan de herinvesteringsreserve:

2010

€ 936.289

2011

€ 779.460

2012

€ 276.977

ii. Financiering nieuwe initiatieven van belanghebbende vanaf 2010

2.8.

Vanaf mei 2010 viel belanghebbende niet langer onder de afdeling Bijzonder Beheer van de ING.

2.9.

In september 2011 heeft belanghebbende verkoopinformatie opgevraagd van het pand [adres 9] in [plaats 6] dat belanghebbende op dat moment huurde. In maart 2012 heeft belanghebbende een taxatierapport ontvangen, waaruit de huurstromen van het pand in [plaats 6] blijken.

2.10.

Op 4 april 2012 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in zijn functie als Relatiemanager Bedrijven namens de ABN AMRO gereageerd op een verzoek van belanghebbende om financiering van het pand [adres 9] in [plaats 6] . Belanghebbende heeft verzocht om een financiering van € 1.550.000, waarbij zij tevens een geldlening bij de vader van [directeur] zou afsluiten voor een bedrag tussen de € 400.000 en € 500.000. [naam 1] heeft belanghebbende medegedeeld, dat financiering zeer moeilijk wordt tenzij de koopprijs veel lager wordt of belanghebbende een partner vindt die eigen vermogen inbrengt.

2.11.

Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende aan ABN AMRO heeft [naam 1] op 30 juli 2012 per e-mail de volgende toelichting gegeven op de criteria voor het verlenen van krediet:

‘Helaas wijzigen de regels bijna voortdurend. Het aantal probleemgevallen met beleggingspanden neemt onrustbarend toe (huurders die niet kunnen betalen cq failliet gaan).

Daarom zijn alle financiële instellingen zeer terughoudend bij financiering van verhuurd o.g.

Alle aanvragen worden op individuele basis beoordeeld maar de ervaring van de afgelopen weken leert dat de volgende factoren essentieel zijn:

- maximaal 70% executiewaarde in verhuurde staat (staat ongeveer gelijk aan nog ca 56% verkoopwaarde) en

- maximaal 7 maal de jaarhuur

De laagste van deze twee uitgangspunten is bepalend maar dan nog geen garantie op toewijzing.’

2.12.

Op 27 september 2012 reageerde [naam 1] van ABN AMRO op een kredietaanvraag van belanghebbende met de volgende tekst:

‘Zoals besproken heb ik de aanvraag intern besproken.

Op dit moment zijn wij zeer behoudend ten aanzien van financiering verhuurd onroerend goed en vooral horecapanden.

Gezien de verplichtingen uit hoofde van herinvestering zijn we desondanks bereid de aanvraag serieus te bezien.

Verstrekking krediet is vooral afhankelijk van totaalplaatje.

Hiervoor is het volgende nodig:

- uitgebreid onderbouwd ondernemingsplan met budgetten, zowel tav verhuur o.g. als exploitatie automaten (hierin graag dieper ingaan op de verschillende contracten (looptijden, zekerheden e.d.) en of huurders correct aan verplichtingen voldoen)

- hoogte eigen inbreng waarbij norm minstens 25% bedraagt (graag aangeven waar de gelden vandaan komen)

- definitieve jaarcijfers 2011

- aangifte ib 2011

- taxaties’

2.13.

In 2012 heeft belanghebbende een bod gedaan van € 200.000 en van € 225.000 op het pand [adres 10] in [plaats 3] en een bod van € 215.000 op het pand [adres 11] in [plaats 4] . Beide biedingen hebben de verkopers afgewezen. Verder heeft belanghebbende in 2012 informatie opgevraagd over het pand [adres 12] in [plaats 7] , waarvan de vraagprijs € 275.000 bedroeg. Belanghebbende is in 2012 begonnen met het onderzoek naar de aankoop van een cluster van horecapanden in [plaats 8] . Daartoe heeft zij in oktober 2012 opdracht gegeven tot taxatie van diverse horecapanden in [plaats 8] , waarbij marktwaarden zijn getaxeerd tussen € 85.000 en € 325.000.

2.14.

Naar aanleiding van de taxaties van de horeca-panden in [plaats 8] heeft [naam 1] namens de ABN AMRO op 6 november 2012 opgemerkt:

‘Taxaties zijn essentieel maar wat ik zeker nog nodig heb is een goed onderbouwd ondernemersplan met prognose.

Daarin graag ingaan op de kwaliteit van huurders. Vooral wat voor contracten liggen er en betalen huurders stipt?

Ook graag een toelichting en onderbouwing op de automatenomzet. Wellicht heeft de verkoper een overzicht van omzetten en kosten.

Is er inmiddels een voorlopige koopakte? Tav eigen inbreng (300k + kosten) aangeven waar die van afkomstig is.

Tevens graag de aangifte ib 2011 en zo recent mogelijk cijfermateriaal van de vennootschappen.

Je ziet dat er heel wat nodig is maar dat maakt de kans van slagen groter.

(…)

Al met al wil ik graag mijn best doen om dit krediet te regelen maar aanlevering van compleet en goed onderbouwde info is noodzakelijk.’

2.15.

Op 28 december 2012 bericht [naam 1] namens de ABN AMRO per e-mail aan belanghebbende over de panden in [plaats 8] :

‘Kapitaal is schaars en wij zijn thans zeer terughoudend met financiering van verhuurd o.g. en in het bijzonder o.g. dat aan horeca is gerelateerd.

Onze fiatteurs hebben een aanvullend onderzoek naar de 4 panden verlangd hetgeen inmiddels is afgerond. Hieruit blijkt dat men de getaxeerde waardes veel te hoog acht.

Bovendien wordt de staat van onderhoud als "zeer matig" beschouwd en de marktomstandigheden in [plaats 8] extra negatief.

De groepsresultaten [belanghebbende] van de afgelopen jaren zijn negatief als wij eenmalige boekwinsten buiten beschouwing houden.

De interne gegevens 2012 tonen zeker verbetering maar geven geen totaal beeld.

Aan de hand van definitieve accountantsrapporten 2012 kan ik een nieuwe poging ondernemen maar op voorhand kan ik geen voorspelling doen op kans van slagen.

Ik vind het jammer dat ik je niet kan helpen en heb alle mogelijkheden onderzocht.’

2.16.

[naam 1] bericht belanghebbende op 3 mei 2013 per e-mail als volgt:

‘(…) ik krijg de aanvraag voor de nieuwe zaak in [plaats 3] niet voor elkaar,

Wij zijn zeer terughoudend met financiering in deze branche en door beperkte eigen inbreng en dekkingstekort is financiering niet bespreekbaar.

Ook indien er een substantiële bedrag verschuldigd blijft door verkoper kunnen we aanvraag helaas niet honoreren.’

2.17.

[naam 2] , rayondirecteur van ING Nederland [plaats 9] (hierna: ING), heeft in een e-mail namens ING op 19 mei 2015 bevestigd, dat belanghebbende in 2012 met de bank gesprekken heeft gevoerd over de financiering van de aankoop van enkele panden. Die financiering is niet tot stand gekomen. De tekst van de e-mail luidt als volgt:

‘Op uw verzoek bevestigen wij dat u als directeur van de [belanghebbende] B.V. in 2012 met ons gesprekken heeft gevoerd om te onderzoeken of wij als bank mee wilde doen met een financiering voor de aankoop van enkele panden. Daarnaast hebben wij overleg gevoerd over de mogelijke uitbreiding van de financiering om het zo mogelijk te maken om een speelautomatenhal te kunnen verwerven. Wegens het ontbreken van de juiste panden heeft een en ander geen doorgang gehad.

In 2013 hebben wij met u gesproken over een mogelijke overname van een project in [plaats 8] ( 6 horecapanden en overname 25 cafe adressen voor speelautomaten ) als ook de overname van 2 panden met daarin 2 speelautomatenhallen.

Tevens bevestigen wij hierbij dat gedurende de afgelopen 5 jaren het dossier [belanghebbende] niet bij bijzonder beheer was ondergebracht.’

iii. Overige investeringsinitiatieven

2.18.

Op 23 augustus 2012 stuurt [naam 3] , in zijn functie als horecamakelaar, per e-mail het volgende bericht aan belanghebbende:

‘Een goede relatie van ons bureau heeft 2 speelautomaten hallen in Spanje.

Door privé omstandigheden wenst hij deze te verkopen.

Het bedrijf is gevestigd in een grote stad in Zuid Spanje en zowel de inventaris, alsmede de bedrijfsvoering behoren tot het hogere segment.

De vraagprijs voor dit schitterende, met alle vergunningen, gevestigde bedrijf is opvallend laag en verdere informatie is te verstrekken na persoonlijk contact.’

Belanghebbende reageert op 28 augustus 2012 per e-mail als volgt:

‘Graag ontvang ik meer info over de Speelhallen!

(ik weet denk ik wel welke het zijn, [plaats 10] en [plaats 11] )’

iv. Vrijvallen herinvesteringsreserve en boekenonderzoek

2.19.

Belanghebbende heeft de in de jaren 2010, 2011 en 2012 gevormde herinvesteringsreserve nadien laten vrijvallen in haar resultaat, omdat zij geen herinvestering heeft gepleegd.

2.20.

In 2014 en 2015 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting over 2012. Later is het onderzoek uitgebreid naar de jaren 2010 en 2011. Van het onderzoek is met dagtekening 14 oktober 2015 een controlerapport opgemaakt.

2.21.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de dotaties aan de herinvesteringsreserve gecorrigeerd vanwege het ontbreken van een concreet voornemen tot herinvestering. De volgende correcties zijn aangebracht in de door de fiscale eenheid ingediende aangiften ten aanzien van de herinvesteringsreserve:

2010

€ 936.289

2011

€ 779.460

2012

€ 276.977

iv. Aanslagen, bezwaar en beroep

2.22.

Mede in verband met voornoemde correcties heeft de inspecteur de onderhavige (navorderings)aanslagen aan belanghebbende opgelegd.

2.23.

Belanghebbende heeft met dagtekening 6 januari 2016, ontvangen door de inspecteur op 7 januari 2016, bezwaar gemaakt tegen de (navorderings)aanslagen.

2.24.

Bij uitspraken op bezwaar van 14 december 2016 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen, waarna belanghebbende op 23 januari 2017 in beroep is gekomen tegen deze uitspraken.

2.25.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 juli 2018:

  • -

    de beroepen voor zover betrekking hebbend op de herinvesteringsreserve gegrond en voor het overige ongegrond verklaard;

  • -

    de navorderingsaanslag, de aanslagen alsmede de heffings- en belastingrente dienovereenkomstig verminderd;

  • -

    de boete voor het jaar 2011 verminderd tot € 3.937;

  • -

    de inspecteur veroordeeld in de proceskosten; en

  • -

    de inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.

2.26.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 8 september 2020:

  • -

    de uitspraak van de rechtbank vernietigd;

  • -

    het beroep tegen de navorderingsaanslag in de Vpb over 2010 ongegrond verklaard;

  • -

    het beroep tegen de aanslag in de Vpb voor 2011 ongegrond verklaard;

  • -

    het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente ter zake van de belastingaanslagen in de Vpb voor 2010 en 2011 ongegrond verklaard;

  • -

    de boete voor het jaar 2011 verminderd tot € 3.740;

  • -

    het beroep tegen de aanslag in de Vpb voor 2012 gegrond verklaard;

  • -

    de aanslag in de Vpb voor 2012 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 78.772;

  • -

    de beschikking belastingrente ter zake van de aanslag in de Vpb voor 2012 dienovereenkomstig verminderd;

  • -

    de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.052; en

  • -

    gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het in verband met het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht van € 333 vergoedt.

2.27.

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest van 21 oktober 2022:

- de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op:

o de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2010 en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente; en

o de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2011, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente;

  • -

    de boete verminderd tot € 3.553;

  • -

    de Staatssecretaris van Financiën opgedragen aan belanghebbende het griffierecht te vergoeden dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 532; en

  • -

    de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.518 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil na cassatie betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende een herinvesteringsreserve kan vormen voor de boekwinsten die zij in de jaren 2010 en 2011 heeft behaald bij de vervreemding van panden.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag bevestigend en concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag respectievelijk aanslag voor de jaren 2010 en 2011. De inspecteur beantwoordt de vorenstaande vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de navorderingsaanslag respectievelijk aanslag voor de jaren 2010 en 2011. Subsidiair concludeert de inspecteur tot dotatie van de boekwinsten aan een herinvesteringsreserve, maar met uitzondering van de boekwinsten die in 2010 gerealiseerd zijn als gevolg van de verkoop van de panden van [bedrijf 1] B.V.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.

In het verwijzingsarrest is het volgende overwogen:

‘2.3.1 Het eerste middel voert terecht aan dat voor de vorming van een herinvesteringsreserve niet is vereist dat het voornemen tot herinvestering realiseerbaar is in het jaar van vervreemding van het bedrijfsmiddel. Het realiteitsgehalte van het voornemen tot herinvestering kan wel van belang zijn in die zin dat geen herinvesteringsreserve kan worden gevormd onderscheidenlijk gehandhaafd indien redelijkerwijs niet is te verwachten dat de voorgenomen herinvestering binnen de daarvoor in artikel 3.54 Wet IB 2001 voorziene termijn zal kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld vanwege de financiële onmogelijkheid daartoe voor de belastingplichtige. De stelplicht en bewijslast daarvoor rusten op de inspecteur.

(…)

2.5.2

Voor het geding na verwijzing verdient opmerking dat voor vorming van een herinvesteringsreserve, anders dan voor toepassing van de zogenoemde ruilarresten2, niet is vereist dat de belastingplichtige een concreet plan heeft voor een vervangende investering. Evenmin is vereist dat de belastingplichtige al een concreet plan heeft voor de financiering van die investering.

2.5.3

De Inspecteur heeft zich voor het Hof onder meer op het standpunt gesteld dat over het jaar 2010 stukken ontbreken waaruit een herinvesteringsvoornemen voor dat jaar blijkt, en dat daarom dit voornemen niet aannemelijk is gemaakt. Naar aanleiding daarvan verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat dergelijke stukken over een voornemen in het jaar 2010 ontbreken, niet noodzakelijkerwijs meebrengt dat een voornemen tot herinvestering niet kan worden bewezen. Het bewijs daarvan kan ook op andere wijze dan door stukken worden geleverd. Bovendien kunnen stukken en andere bewijsmiddelen die zien op de periode na de balansdatum van belang zijn, omdat feiten die zich voordoen na de balansdatum aanwijzingen kunnen geven over de aanwezigheid (of afwezigheid) van een herinvesteringsvoornemen op de balansdatum.

[Voetnoot 2: Zie HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1183, rechtsoverweging 3.3.]’

4.2.

Naar aanleiding van dit kader stelt belanghebbende dat uit het feit dat de boekwinsten aan de herinvesteringsreserve zijn gedoteerd (zoals blijkt onder andere uit de jaarstukken en belastingaangiften), in beginsel mag worden afgeleid dat een voornemen tot herinvesteren aanwezig was. Daarnaast heeft belanghebbende concrete biedingen gedaan op onroerende zaken om invulling te geven aan het herinvesteringsvoornemen. Daartoe zijn financieringsaanvragen ingediend bij de bank en die zijn als zodanig in behandeling genomen. Belanghebbende betoogt dat zij met deze feiten aannemelijk heeft gemaakt dat een reëel herinvesteringsvoornemen aanwezig was.

4.3.

De inspecteur stelt dat de financiële situatie van belanghebbende in de jaren 2010 en 2011 van dusdanige aard was dat haar voornemen tot herinvesteren niet reëel kan worden geacht binnen de termijn die artikel 3.54 Wet IB 2001 hieraan stelt. De inspecteur stelt subsidiair dat belanghebbende met de panden die in 2010 in bezit waren van [bedrijf 1] B.V. zelfstandig een speelhal heeft geëxploiteerd en dat na de verkoop van deze panden geen voornemen zou hebben bestaan om opnieuw een zelfstandige speelhal te gaan exploiteren. Belanghebbende zou alleen voornemens zijn te investeren in te verhuren panden. Daarmee zou volgens de inspecteur met betrekking tot de verkoopwinst van [bedrijf 1] B.V. een voornemen tot herinvestering betrekking hebben op een andere bedrijfseconomische activiteit en daarmee wordt niet voldaan aan de eisen van artikel 3.54, lid 4, Wet IB 2001.

4.4.

Het hof is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat in de onderhavige jaren een herinvesteringsvoornemen aanwezig was. In 2010 was daartoe nog geen concreet plan van vervanging en financiering aanwezig, maar zoals de Hoge Raad in het verwijzingsarrest heeft benadrukt, is dat geen vereiste. Het herinvesteringsvoornemen concretiseert zich al een jaar later, wanneer belanghebbende het oogmerk heeft om te investeren in een pand in [plaats 6] . Daarna volgt tevens concrete interesse in andere panden (zie 2.13 hiervoor). Dit alles is door belanghebbende gedocumenteerd, onder andere met kopieën van correspondentie met makelaars en taxatierapporten die aan haar zijn uitgebracht.

4.5.

Naar oordeel van het hof heeft belanghebbende tevens aannemelijk gemaakt dat het herinvesteringsvoornemen reëel was. De financiële situatie van belanghebbende was in 2010 slecht, maar belanghebbende wist dat al in 2011 te kantelen naar positieve resultaten en een positief werkkapitaal. De concrete interesse die belanghebbende heeft getoond voor diverse panden, waarvoor zij ook taxatierapporten heeft laten uitbrengen, geeft verder weer dat belanghebbende ondanks de financiële uitdagingen vertrouwen had in de toekomst van haar bedrijf. Dat er mogelijkheden bestonden om in nieuwe panden te investeren, blijkt verder uit de e-mails van ABN AMRO. De e-mail van 30 juli 2012 laat zien dat de eisen voor kredietverlening in 2012 werden aangescherpt, maar zelfs met de aangescherpte eisen bericht ABN AMRO op 27 september 2012 dat een ingediende kredietaanvraag serieus in behandeling wordt genomen. Belanghebbende kon tot op dat moment dus nog steeds een reële verwachting hebben dat de benodigde financiering niet bij voorbaat was uitgesloten. Het hof oordeelt daarom dat belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 terecht een herinvesteringsreserve heeft gevormd.

4.6.

Met betrekking tot de herinvestering van de verkoopwinst van de panden van [bedrijf 1] B.V. ziet het hof geen aanleiding om anders te oordelen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkoopwinst zou worden geïnvesteerd in een andere bedrijfseconomische activiteit. De inspecteur stelt dat belanghebbende de panden waarvoor zij concrete interesse heeft getoond wilde bestemmen voor de verhuur, maar dit sluit niet uit dat belanghebbende in haar zoektocht naar nieuwe investeringen tevens oog had voor panden waarin zij zelf een speelhal kon gaan exploiteren. Daarnaast heeft belanghebbende op 28 augustus 2012 interesse getoond in de overname van een bedrijf dat speelhallen exploiteerde in Spanje, inclusief vergunning. De inspecteur heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende geen enkel voornemen meer had om zelf speelhallen te exploiteren.

Tussenconclusie

4.7.

Na verwijzing door de Hoge Raad ligt in beginsel de uitspraak van de rechtbank ter beoordeling voor. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de rechtbank echter vernietigd, hetgeen in het dictum van het verwijzingsarrest van de Hoge Raad in stand is gelaten. Het hof zal het bij de rechtbank ingestelde beroep daarom gegrond verklaren met betrekking tot de jaren 2010 en 2011. Dit brengt met zich mee dat de uitspraken op bezwaar voor de navorderingsaanslag respectievelijk de aanslag voor de jaren 2010 en 2011 alsmede de bijbehorende beschikkingen heffingsrente worden vernietigd en de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2010 en 2011 worden vernietigd respectievelijk verminderd. De overige beslissingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met uitzondering van die over de boetebeschikking waarover de Hoge Raad zelf heeft beslist, heeft de Hoge Raad in stand gelaten.

Ten aanzien van de proceskosten

4.8.

Het hof is van oordeel dat aan belanghebbende een vergoeding toekomt in verband met de indiening van een schriftelijke conclusie. Het hof stelt deze tegemoetkoming op 0,53 (punten) x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 437,50.

5 Beslissing

Het hof:

  • -

    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond met betrekking tot de jaren 2010 en 2011;

  • -

    vernietigt de uitspraken op bezwaar ten aanzien de navorderingsaanslag respectievelijk de aanslag alsmede de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de bijbehorende beschikkingen heffingsrente voor 2010 en 2011,

  • -

    vernietigt de navorderingsaanslag over het jaar 2010 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente;

  • -

    vermindert de aanslag over het jaar 2011 tot een belastbaar bedrag van € 38.707;

  • -

    vermindert de beschikkingen heffingsrente voor het jaar 2011 dienovereenkomstig;

  • -

    veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding na verwijzing van € 437,50.

De uitspraak is gedaan door E.P.A. Brakeboer, voorzitter, P. Fortuin en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.

De griffier, De voorzitter,

F. Marcolina E.P.A. Brakeboer

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. (Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

  3. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. de dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

1 ECLI:NL:GHARL:2020:7160.

2 ECLI:NL:HR:2022:1507.

3 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen (artikel 8:45, lid 1, Algemene wet bestuursrecht), zie Besluit proceskosten bestuursrecht en HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2782.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.