3.1.
Het hof zal uitgaan van de volgende vaststaande feiten.
( i) Partijen zijn op 30 september 1994 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden bevatten zowel een periodiek als een finaal verrekenbeding bij echtscheiding, inhoudende voor zover hier van belang:
‘KOSTEN VAN DE HUISHOUDING EN DERGELIJKE
Artikel 5.
a. (…)
b. Onder het in lid a. bedoelde inkomen wordt verstaan:
1. winst uit onderneming, stakingswinsten daaronder begrepen, maar overlijdenswinst (en waardeveranderingen van cultuurgronden) uitdrukkelijk daarvan uitgezonderd;
2. zuivere inkomsten uit arbeid, uit vermogen of in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen; en
3. waardeveranderingen, ontstaan tijdens het huwelijk van rechten op het vermogen van naamloze en besloten vennootschappen waarin bij voortduring een economisch belang wordt gehouden van meer dan vijftig procent of winsten van een niet op eigen naam uitgeoefend bedrijf ten aanzien waarvan een der echtgenoten in overwegende mate bij machte is te bepalen dat zij hem rechtstreeks of middellijk te goede komen na aftrek van hetgeen verschuldigd zou zijn aan bovengenoemde belastingen en heffingen.
Voor de bepaling van de omvang van dit inkomen wordt voor zoveel mogelijk aangesloten aan de regels van ’s-Rijksbelastingwetgeving.’(…)
JAARLIJKSE VERREKENING OVERGESPAARDE INKOMSTEN
Artikel 9.
a. Partijen verplichten zich jegens elkander ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun inkomsten als hiervoor bedoeld in artikel 5 lid b niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding, ter bestrijding van de hiervoor in artikel 4 lid a. en b. bedoelde belastingen, de hiervoor in artikel 6 bedoelde premies of op andere wijze gelijkelijk aan beiden is ten goede gekomen.
b. De verrekening geschiedt doordat de verrekenplichtige partij binnen zes maanden na verkoop van een kalenderjaar een zodanig bedrag uitkeert aan de andere partij dat daardoor per saldo ieder van partijen de helft heeft genoten van de gezamenlijke inkomsten als bedoeld in lid a. van dit artikel. (…)
d. Vorderingen ter zake van verrekening verjaren niet en vervallen evenmin door tijdsverloop.
e. Verrekening kan niet worden gevorderd indien en zodra de gemeenschappelijke huishouding feitelijk ophoudt te bestaan, over een periode gelegen na het aanhangig maken van een procedure tot (…) echtscheiding. (…)
AFREKENING BIJ HET EINDE VAN HET HUWELIJK
Artikel 10.
1. Ingeval het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden (…), heeft ieder van de echtgenoten het recht te vorderen dat er een verrekening plaatsvindt, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan, met uitzondering echter van: (…)
- alle activa en passiva behorende tot het bedrijfs- en/of beroepsvermogen van een echtgenoot, inclusief registergoederen, (stille) reserves, goodwill, (ingehouden) winst uit onderneming en alle daaraan verbonden en al dan niet latente belastingschulden;
- alle ten name van een echtgenoot staande aandelen of certificaten van aandelen in besloten vennootschappen, (…) en alle daaraan verbonden al dan niet latente (belasting) schulden. (…)
2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de aanvang van de vordering tot echtscheiding (…)’
(ii) De man, die advocaat was, is in 1998 via zijn B.V. vennoot geworden in de maatschap ‘De Eglantier’, handelend onder de naam BDO Accountants & Adviseurs (hierna ook: BDO).
(iii) In 2002 is de juridische tak van BDO verzelfstandigd tot ‘ [xxx] Advocaten’. In de periode van 2002 tot 2004/2005 was de man via zijn B.V. maat in zowel BDO als in de maatschap ‘ [xxx] Advocaten’.
(iv) Op 30 december 2004 is, in het kader van een herstructurering van de goodwillaanspraken van de vennoten van BDO, de Stichting Goodwill Egalisatie Stichting de Eglantier (hierna: Stichting GESdE) opgericht.
( v) Op 30 december 2004 is tussen BDO en de Stichting GESdE een goodwillegalisatie-overeenkomst tot stand gekomen (dit staat in het ‘Financieel rapport inzake afwikkeling goodwillaanspraken’, prod. 2 bij dgv 1e aanleg, p. 3). Daarin is onder meer het volgende vastgelegd:
- de goodwillaanspraken bij uittreding van een participant zijn gefixeerd op een bedrag van € 1.725.000,-- voor een volledige gerechtigde;
- de goodwillgerechtigde participanten hebben ieder recht op een goodwillvergoeding van 8% van het gemiddelde bedrag van de in het betreffende kalenderjaar bestaande uittredingsaanspraak;
- iedere volledige gerechtigde zal een deel van zijn uittredingsaanspraak, ter hoogte van € 600.000,-- per 31 december 2004 vervroegd uitgekeerd krijgen. Op het bruto bedrag van de vervroegde uitkering zal een belastinglatentie worden ingehouden. Bovendien zal op het bruto bedrag van de vervroegde uitkering € 200.000,-- worden ingehouden. Dit bedrag zal worden aangewend om de deelname van de gerechtigde in het risicodragende vermogen van BDO per 1 januari 2005 te verhogen.
(vi) In 2004/2005 ontstonden tussen partijen huwelijksproblemen. Op 30 september 2005 hebben zij een echtscheidingsconvenant getekend, waarna het verzoek tot echtscheiding is ingediend. Op 23 november 2005 is de echtscheiding uitgesproken en op 29 november 2005 is het huwelijk van partijen ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in
de registers van de burgerlijke stand.
(vii) In artikel 4.6 van het echtscheidingsconvenant is het volgende bepaald:
‘(...) Verder zal [persoon A] in geval van uittreding uit de maatschap [xxx] Advocatuur & Notariaat, dan wel diens rechtsopvolger, aan [naam] 40% van de netto opbrengst (netto = ontvangst minus belastingen) in verband met goodwillaanspraken vergoeden, tenzij die uittreding later plaatsvindt dan 1 oktober 2008.’
(viii) Nadat bij haar vragen waren gerezen over het echtscheidingsconvenant heeft de vrouw via een advocaat in april 2008 bij de man de jaarstukken en belastingaangiften opgevraagd van zijn vennootschappen vanaf 2002 tot en met 2007.
(ix) Bij brief van 12 juni 2008 heeft de accountant van de man aan de advocaat van de vrouw de gevraagde stukken gezonden en ter toelichting het volgende geschreven:
‘Zoals bekend heeft [persoon A] een belang in de maatschap [xxx] Advocatuur en Notariaat (hierna ook te noemen: DVAN). DVAN heeft een strategisch samenwerkingsverband met (voorheen, tot 2005) de maatschap De Eglantier h.o.d.n. BDO Accountants & Adviseurs.
Maatschap De Eglantier is op 1 januari 2000 ontstaan uit een fusie tussen BDO [zzz]
(opgericht in 1935) en Walgemoed Accountants & Adviseurs (opgericht in 1945). [persoon A]
heeft bij zijn toetreding tot DVAN aan BDO goodwill betaald.
Op l januari 2005 is de BDO-organisatie juridisch geherstructureerd. De activiteiten van de maatschap De Eglantier zijn ondergebracht in besloten vennootschappen waarvan de aandelen gehouden worden door BDO [zzz] Holding B.V. Bij die herstructurering is [xxx] Advocatuur & Notariaat volledig verzelfstandigd, hetgeen overigens eerst in de loop van 2006 is geschied met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005. Bij die verzelfstandiging zijn de financiële banden tussen [persoon A] en De Eglantier doorgesneden.
Bij de herstructurering van De Eglantier is op 30 december 2004 de Stichting Goodwill Egalisatie Stichting de Eglantier (hierna ook te noemen: GESdE) opgericht. Het doel van de stichting is het beheren en het afwikkelen van goodwillaanspraken van de zittende vennoten. In het kader van voorbedoelde herstructurering heeft GESdE besloten om een deel van de uittredersgoodwill, ad € 600.000 bruto per participant, vervroegd uit te keren. Zonder de herstructurering zou de goodwill eerst betaalbaar zijn geweest op het moment dat de betreffende participant uit BDO / DVAN treedt. [persoon A] zou deze betaling dus eigenlijk pas in de verre toekomst hebben ontvangen (bij zijn uittreden). Hierbij merken wij op dat [persoon A] geen invloed heeft kunnen uitoefenen op het al dan niet vervroegen van de betreffende uitbetaling ad € 600.000.
Op voorstaande vervroegde uitkering per 1 januari 2005, ook wel "upfrontbetaling" genoemd, is per participant een bedrag ingehouden ter zake van latente belastingverplichtingen. (...) De belastinglatentie is in [persoon A] ’s geval berekend op € 93.000, zodat de netto ontvangst is geweest € 503.000. Dit bedrag is opgenomen in de commerciële jaarrekening over 2004 van Capricorn & The Fox B.V. als bijzondere bate. Fiscaal behoort deze ontvangst echter niet tot het belastbaar bedrag.
Van voornoemd bedrag ad € 503.000, is een bedrag van € 303.000 daadwerkelijk aan de B.V. betaald en een bedrag van € 200.000 als maatschapkapitaal (MK) in [xxx] gestort.
Tegelijkertijd is er tussen DVAN en voornoemde Stichting GESdE een schuldverhouding ontstaan van € 600.000 in verband met voornoemde uitkering. Verder heeft [persoon A] aan de maatschap DVAN een voorwaardelijke schulderkenning afgegeven, inhoudende dat bij insolvabiliteit van de maatschap het gehele bedrag ad € 600.000 dient te worden terugbetaald. Als een dergelijke omstandigheid zich voordoet, zal [persoon A] geen MK ontvangen (de maatschap is immers insolvabel), en wel het bedrag ad € 600.000 moeten betalen.
De hele constructie is feitelijk niet meer dan een herfinanciering, waarbij activa aan de ene kant ( [persoon A] ) worden gecompenseerd door passiva aan de andere kant (DVAN en voorwaardelijk [persoon A] ). Door de herfinanciering van de goodwill is het bovendien mogelijk geworden om in de maatschap DVAN bij toetreding een inklimregeling toe te passen in plaats van betaling van goodwill. De nieuwe maten van DVAN hebben een dergelijke regeling.’
( x) Op 19 augustus 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de man, de vrouw en haar advocaat, de door deze laatste ingeschakelde accountant en een fiscalist van BDO. Naar aanleiding van deze bespreking zijn partijen enkele aanpassingen c.q. wijzigingen van het convenant overeengekomen, die zijn vastgelegd in een nadere overeenkomst van oktober 2008.
(xi) In 2010 is de man uitgetreden als vennoot bij [xxx] Advocaten (CvA, 2.13).
(xii) In januari 2014 heeft de vrouw zich via haar advocaat tot de man gewend en hem verzocht duidelijkheid te verschaffen over het eind 2004 uitgekeerde voorschot op de goodwill van € 600.000,-- en een regeling te treffen over verdeling van deze post.