[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1981,
wonende te [adres 1] .
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van mensenhandel (feit 1), mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 2) en mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 25.620,40 (bestaande uit een bedrag van € 23.620,40 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.000,- ter zake van immateriële schade) en heeft zij de verdachte ter zake daarvan tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde partieel vrijgesproken, voor zover het correspondeert met de inhoud van sub 1º, 4º en 9º van artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De verdachte heeft aanvankelijk onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar heeft bij akte van 3 januari 2020 – tijdig – het hoger beroep ingetrokken voor zover het tegen deze vrijspraken was gericht.
Zoals het hof ter terechtzitting van 17 februari 2020 heeft geoordeeld, acht het hof de genoemde onderdelen van de tenlastelegging waarvan de verdachte is vrijgesproken impliciet cumulatief tenlastegelegde varianten van artikel 273f, eerste lid, onder 1º, 4º en 9º Sr. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste en vijfde lid, Sr staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak.
Nu de verdachte zijn hoger beroep tegen die onderdelen van de tenlastelegging tijdig heeft ingetrokken, zijn die onderdelen in hoger beroep niet aan de orde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, onder aanvulling van het bewijs, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 33.620,40 (zijnde het totaal van het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 23.620,40 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 10.000,- ter zake van immateriële schade), met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor datzelfde bedrag.
De verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging.
Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit en meer subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, subsidiair tot gedeeltelijke afwijzing van de vordering.
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 november 2010 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of een of meerdere (andere) gemeente(n) in Nederland en/of in [plaats 4] (België) en/of [plaats 5] (België) en/of een of meerdere (andere) gemeente(n) in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft/hebben medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, te weten België, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
[slachtoffer 1] door dwang, door geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4)
[slachtoffer 1] door dwang, door geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer 1] met of voor een derde (sub 9).
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] onderdak verschaft en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) naar een prostitutieplek vervoerd en/of
- die [slachtoffer 1] onder druk gezet en/of dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 1] geuit en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en/of
- de werkzaamheden en/of werktijden van die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 1] gezegd/voorgehouden dat het door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld voor haar gespaard/bewaard zou worden en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te staan/af te dragen;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 3 mei 2009 in [plaats 3] en/of in [plaats 6] , en/of een of meerdere (andere) gemeente(n) in Nederland en/of in [plaats 4] en/of een of meerdere (andere) gemeente(n) in België en/of in Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft/hebben medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 2] in een ander land, te weten te weten vanuit Roemenië naar België en/of Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode:
- aan die [slachtoffer 2] verteld/voorgehouden dat zij in Nederland (in een supermarkt en/of in de horeca) zou kunnen gaan werken en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] onderdak verschaft en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen seks met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te hebben en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) naar een prostitutieplek vervoerd en/of laten vervoeren en/of
- die [slachtoffer 2] onder druk gezet en/of dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 2] geuit en/of
- die [slachtoffer 2] (dreigend) een vuurwapen getoond en/of
- die [slachtoffer 2] opgedragen/bevolen verdovende middelen (hennep en/of hasjiesj) te gebruiken en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en/of
- een sigaret op het lichaam van die [slachtoffer 2] gedrukt en/of
- met een mes in de arm van [slachtoffer 2] gestoken/geprikt en/of
- ( de werkzaamheden van) die [slachtoffer 2] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te staan/af te dragen;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 14 april 2009 in [plaats 3] en/of in [plaats 6] en/of in een of meerdere (andere) gemeente(n) in Nederland en/of in [plaats 4] en/of een of meerdere (andere) gemeente(n) in België en/of in Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 3] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 3] , (sub 1)
[slachtoffer 3] heeft/hebben medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 3] in een ander land, te weten vanuit Roemenië naar België en/of Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
[slachtoffer 3] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4)
en/of
[slachtoffer 3] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer 3] met of voor een derde (sub 9).
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode:
- aan die [slachtoffer 3] verteld/voorgehouden dat zij in Nederland in de horeca zou kunnen gaan werken en/of die [slachtoffer 3] verteld/voorgehouden dat zij als danseres zou kunnen gaan werken en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] onderdak verschaft en/of
- die [slachtoffer 3] gedwongen seks met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te hebben en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (meermalen) naar een prostitutieplek vervoerd en/of
- die [slachtoffer 3] onder druk gezet en/of dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 3] geuit en/of
- die [slachtoffer 3] (dreigend) een vuurwapen getoond en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en/of
- ( meermalen) de keel van die [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of
- ( de werkzaamheden van) die [slachtoffer 3] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 3] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te staan/af te dragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – anders dan zijn raadsman – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, op de grond dat hij – de verdachte – geen eerlijk proces heeft gehad, doordat de door de verdediging verzochte getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] niet door de verdediging konden worden ondervraagd. De verdachte heeft zich daarbij beroepen op de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) in de zaken Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM, 15 december 2015, nr. 9154/10, ECLI:CE:ECHR:2015:1215JUD000915410) en Keskin tegen Nederland (EHRM, 19 januari 2021, nr. 2205/16, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516).
Het hof overweegt hieromtrent dat op grond van vaste jurisprudentie dit verweer, voor zover al juist, niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, maar – zoals ook de raadsman heeft betoogd – hooguit tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de genoemde getuigen. Het hof zal dit verweer daarom nader bespreken bij de verweren van de verdediging onder de kopjes ‘Vrijspraak feit 2’ en ‘Bewijsoverwegingen’.
De advocaat-generaal heeft zich voor wat betreft de vraag of het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen aangesloten bij de overwegingen en de beslissingen van de rechtbank. Deze houden – samengevat – het volgende in. De rechtbank heeft de verklaringen van
[slachtoffer 2] uitgesloten van het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde, omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad deze getuige te ondervragen en de voor verdachte belastende verklaringen van [slachtoffer 2] niet verder (voldoende) worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Volgens de rechtbank vinden de tenlastegelegde dwangmiddelen onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal, zodat zij de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde voor zover dit correspondeert met de inhoud van sub 1º, 4º en 9º van artikel 273f Sr. Wel acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde bewezen voor zover het ziet op de inhoud van sub 3 van dat artikel.
De verdediging heeft – op de gronden als nader in de pleitnotitie verwoord – geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Deze gronden houden – zakelijk weergegeven – het volgende in. Primair is er geen bewijsmiddel voor het uitbuiten in relatie tot het aanwerven, medenemen of ontvoeren van [slachtoffer 2] door de verdachte en/of zijn mededader(s). Subsidiair zijn de verklaringen van [slachtoffer 2] niet bruikbaar voor het bewijs, omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad haar te ondervragen.
Meer subsidiair zijn de verklaringen van [slachtoffer 2] niet betrouwbaar.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het uit artikel 6, derde lid, sub d, van het EVRM voortvloeiende ondervragingsrecht houdt het recht in om getuigen à charge te (doen) ondervragen, waarbij de verdachte een ‘adequate and proper opportunity’ moet worden geboden om ‘practical and effective’ deze getuigen te kunnen ondervragen, ter toetsing van diens ‘reliability’ en ‘credibility’. Dat recht is echter niet absoluut. Ook zonder een dergelijke ondervragingsgelegenheid kunnen belastende verklaringen voor het bewijs worden gebruikt zonder dat dan sprake is van een oneerlijk strafproces. Het gebruik van belastende verklaringen voor het bewijs is in overeenstemming met het in artikel 6, eerste lid, EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, mits voldaan wordt aan het door het EHRM ontwikkelde toetsingskader (vgl. EHRM (Grote Kamer) 15 december 2011, appl. Nos. 26766/05 & 22228/06, Al-Khawaja & Tahery vs. Verenigd Koninkrijk en EHRM (Grote Kamer) 15 december 2015, appl. No. 9154/10, Schatschaschwili vs. Duitsland). Dat toetsingskader houdt de drie volgende beoordelingsaspecten in, die met elkaar verbonden zijn en samengenomen bepalen of een procedure als geheel eerlijk is geweest
1) bestond er een goede reden voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid en bijgevolg voor het gebruik van de in het vooronderzoek afgelegde belastende, niet door de verdediging via een ondervraging getoetste, verklaring van de getuige voor het bewijs?
2) Is de veroordeling uitsluitend of in beslissende mate gestoeld op de verklaring van de belastende getuige (‘sole or decisive rule’)?
3) Is de verdediging in voldoende mate gecompenseerd voor het ontbreken van die effectieve en behoorlijke ondervragingsgelegenheid?
Toepassing van dit door het EHRM ontwikkelde toetsingskader op het onderhavige geval brengt het hof tot de volgende beoordeling.
Het hof stelt allereerst vast dat aangeefster [slachtoffer 2] bij de politie meerdere, voor de verdachte belastende verklaringen heeft afgelegd.
In eerste aanleg heeft de verdediging verzocht om [slachtoffer 2] als getuige te doen horen bij de rechter-commissaris. Ondanks de door de politie verrichte naspeuringen naar haar verblijfplaats, zoals door de officier van justitie ter terechtzitting van de rechtbank van 17 december 2015 (nogmaals) is toegelicht, heeft dit niet tot resultaat geleid. Derhalve is het voor de verdediging in eerste aanleg niet mogelijk geworden [slachtoffer 2] als getuige bij de rechter-commissaris te horen. De verdediging heeft op de terechtzitting van de rechtbank van 17 december 2015 verklaard geen afstand te doen van het horen van deze getuige.
Ook in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om (onder andere) [slachtoffer 2] als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen en heeft de zaak daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris, met bepaling dat de verdediging de nadere gegevens van deze getuige dient aan te leveren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 20 mei 2021 blijkt – voor zover relevant – het volgende.
De toenmalige raadsvrouw van de verdachte heeft bij e-mailbericht van 28 februari 2020 er op gewezen dat de identificatiegegevens van de getuige [slachtoffer 2] te vinden zijn op p. 47 van dossier 03.2.3 (waaronder haar BSN-nummer en toenmalige woon- en verblijfplaats, te weten: [woonplaats 1] ).
Naar aanleiding van dit bericht heeft het kabinet van de raadsheer-commissaris een adresverificatie uitgezet bij de Roemeense autoriteiten op basis van voormelde (adres)gegevens.
Op 19 maart 2020 kreeg de griffier via het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) de bevestiging van de Roemeense autoriteiten dat de getuige nog geregistreerd stond op het adres in Roemenië. Om de getuige via een videoverbinding met Roemenië te horen is op 19 mei 2020 het Europees Opsporingsbevel aan de autoriteiten in Roemenië gezonden.
Op 7 december 2020 kreeg de griffier van het kabinet raadsheer-commissaris een bericht van de griffier, werkzaam bij het Court of Appeal te Constanța, Roemenië, dat de zaak met betrekking tot (onder andere) de getuige [slachtoffer 2] is afgewezen. Het kabinet van de raadsheer-commissaris heeft vervolgens aan de Roemeense rechter gevraagd om dit bericht nader te onderbouwen. Van de rechter uit Roemenië, de heer Teodor-Viorel Gheorghe kreeg het kabinet van de raadsheer-commissaris op 28 januari 2021 een e-mail dat hij via de politie ging proberen om de getuigen te traceren. Als dit zou lukken kon er daarna een verhoor plaatsvinden via een videoverbinding met Roemenië.
Op 8 februari 2021 stuurde rechter Teodor-Viorel Gheorghe de resultaten van het politieonderzoek naar (onder meer) de getuige [slachtoffer 2] . Deze getuige verbleef c.q. woonde niet (meer) in Roemenië. Getuige [slachtoffer 2] was in Italië aan het werk, maar van haar waren geen (adres)gegevens bekend.
Via rechter Teodor-Viorel Gheorghe heeft het kabinet van de raadsheer-commissaris het telefoonnummer ontvangen van de getuige [slachtoffer 2] . Hiermee is contact opgenomen, maar zij wilde het kabinet van de raadsheer-commissaris niet vertellen waar zij woonde of verbleef en ook wilde zij niet meer meewerken. Hierop verbrak zij de verbinding.
Naar aanleiding van bovenstaande informatie zag de raadsheer-commissaris in deze omstandigheden geen aanknopingspunten meer om (onder andere) de getuige [slachtoffer 2] binnen een aanvaardbare termijn te horen, waarop de zaak is teruggewezen naar de zitting.
Kortom, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft er een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid bestaan voor de verdediging om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de voordien bij de politie afgelegde verklaringen van de getuige
[slachtoffer 2] te toetsen. Het hof stelt vast dat de belastende verklaringen van [slachtoffer 2] niet verder (voldoende) worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, in elk geval in beslissende mate (‘decisive’) op de verklaringen van deze getuige zou moeten worden gebaseerd.
Gelet op het vorenstaande, is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging en in navolging van de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Aan de beoordeling van het door de raadsman gestelde met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen komt het hof dan ook niet meer toe.
Art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 3º, Sr
Het hof gaat ervan uit dat aan de termen in de tenlastelegging dezelfde betekenis toekomt als aan die in de delictsomschrijving.
a. Algemeen juridisch kader art. 273f, eerste lid, Sr
Artikel 273f Sr luidde – ten tijde van het tenlastegelegde – als volgt:
‘1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
2° degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3° degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
4° degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt.
5° degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
6° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
7° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder de onder 1° bedoelde omstandigheden zijn verwijderd;
8° degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
9° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van
seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
1° de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
(…)’
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, Stb. 645, waarbij het – later tot artikel 273f Sr vernummerde – artikel 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:
‘ALGEMEEN
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van
kinderen en kinderpornografie. (…)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen – in ruime zin – van mensen om zich beschikbaar
te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te
stellen. (...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het
belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid. (...)
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking
op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze
wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten
strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het
Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om
alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze
gedragingen (...) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook
mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige
betekenis meer. (...)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan
gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.’
(Zie Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1, 2, 15, 17 en 18).
b. Uitbuiting
Mede op grond van de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1º tot en met 9º, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en in de tenlastegelegde periode is bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren (ingeval van alleen plegen), moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de in die onderdelen omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde (vgl. Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, rov. 2.4.2.-2.4.3., Hoge Raad 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, rov. 2.4.1-2.4.2 en Hoge Raad 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39).
Voor bewezenverklaring van een op artikel 273f, eerste lid, Sr toegesneden tenlastelegging is derhalve vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval (het oogmerk van) uitbuiting komt vast te staan. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099). Voor de invulling van de delictsomschrijving is niet nodig dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit.
c. Art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 3º, Sr: aanwerven, medenemen of ontvoeren
Onder ‘aanwerven’ wordt verstaan ‘iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt’ (vgl. Hoge Raad 18 april 2000, NJ 2000/443). Het aanwerven van een persoon in het ene land voor prostitutie in een ander land is dus strafbaar, ook al stemt de aangeworven persoon hiermee in (vgl. HR 6 juli 1999, NJ 1999/701). Daarbij is niet van belang of deze persoon al in de seksbranche werkzaam was (zie HR 7 april 1998, NJ 1998/729).
Voor ‘medenemen’ is voldoende dat het met zich mee voeren van een in de prostitutie te doen belanden persoon die vanuit het buitenland is aangeworven, plaats heeft in het kader van de overbrenging van die persoon naar een ander land. Niet noodzakelijk is derhalve dat er op het moment waarop de persoon in kwestie de grens overschrijdt, van medenemen sprake is. Ook op andere momenten gedurende de overbrenging kan van ‘medenemen’ sprake zijn (Hoge Raad 20 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3425 en ECLI:NL:PHR:2005:AU3425).
d. Het oordeel van het hof
Nu de verklaringen van aangeefster / getuige [slachtoffer 2] zijn uitgesloten van het bewijs, dient het hof te bezien of het onder 2 tenlastegelegde op basis van de overige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend kan worden bewezen. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Zo kan op basis van de overige bewijsmiddelen onvoldoende worden vastgesteld wat de aard en de duur van de tewerkstelling was, of en zo ja, in hoeverre dat beperkingen voor [slachtoffer 2] meebracht en wat het economisch voordeel was wat met haar tewerkstelling is behaald. Ook overigens is niet komen vast te staan dat sprake was van het oogmerk van uitbuiting.
e. Conclusie
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 november 2010 in Nederland en België,
[slachtoffer 1] heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, te weten België, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
[slachtoffer 1] door dwang, door geweld, door dreiging met geweld, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4)
[slachtoffer 1] door dwang, door geweld, door dreiging met geweld, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met of voor een derde (sub 9).
Immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en
- voornoemde [slachtoffer 1] onderdak verschaft en
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen naar een prostitutieplek vervoerd en
- die [slachtoffer 1] onder druk gezet en dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 1] geuit en
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en
- de werkzaamheden en/of werktijden van die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
- die [slachtoffer 1] gezegd/voorgehouden dat het door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld voor haar gespaard/bewaard zou worden en
- die [slachtoffer 1] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen;
3.
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 14 april 2009 in Nederland en/of in België en/of in Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander,
[slachtoffer 3] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 3] (sub 1),
[slachtoffer 3] heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 3] in een ander land, te weten vanuit Roemenië naar België en/of Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
[slachtoffer 3] door dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4)
[slachtoffer 3] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 3] met of voor een derde (sub 9).
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader in voornoemde periode:
- aan die [slachtoffer 3] verteld/voorgehouden dat zij in Nederland in de horeca zou kunnen gaan werken en/of die [slachtoffer 3] verteld/voorgehouden dat zij als danseres zou kunnen gaan werken en
- voornoemde [slachtoffer 3] onderdak verschaft en
- die [slachtoffer 3] gedwongen seks met hem, verdachte, en zijn mededader te hebben en
- voornoemde [slachtoffer 3] naar een prostitutieplek vervoerd en
- dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 3] geuit en
- die [slachtoffer 3] (dreigend) een vuurwapen getoond en
- die [slachtoffer 3] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar:
I. het eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, OPS-dossiernummer 2219120020 Vlinderdoder, proces-verbaalnummer 20131001.0900.20379, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van de politie Eenheid Oost-Brabant en werkzaam bij de Dienst Regionale Recherche – Eindhoven , gesloten op 7 november 2013, met als bijlagen in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en/of andere geschriften.
Dit dossier omvat 9 genummerde ordnermappen, waarvan een aantal zelfstandig genummerd is. De zaaksdossiers betreffende feit 1 en 3 bevinden zich in map 5 respectievelijk map 6. De hierna genoemde paginanummers corresponderen met de paginanummering van deze mappen. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] bevinden zich in map 4. De hierna genoemde paginanummers bij zijn verklaringen corresponderen met de paginanummering in deze map.
II. De stukken van de rechter-commissaris, inhoudende een proces-verbaal verhoor betreffende de verklaring van [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 23 april 2015.
Alle bewijsmiddelen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Met betrekking tot feit 1:
Verklaring [slachtoffer 1] d.d. 16 mei 2013 (bron I, map 5)
[p. 53] (...) Ik heb in 2011 aangifte gedaan tegen [verdachte] . Het geld wat ik toentertijd verdiende in de prostitutie, moest ik aan hem afgeven. Ik heb toen al een heleboel verteld, maar ik was ontzettend bang van [verdachte] . Omdat ik toen in [plaats 3] woonde had ik niet het hele verhaal verteld in die aangifte. Inmiddels gaat het goed met mij en ben ik in een stabielere periode beland. Ik ben uit de prostitutie, heb een vaste vriend en woon nu buiten [plaats 3] , waardoor ik me een stuk veiliger voel. Ik was bang dat [verdachte] mij, mijn ouders of mijn kind iets aan wilde doen. (...)
[p. 54] (...)
O [het hof begrijpt hier en hierna telkens: opmerking verbalisant(en)]: Je hebt verklaard dat het juli 2010 was, datje uit de coffeeshop kwam en door [betrokkene 2] werd aangesproken en er een jouw onbekende jongen bij hem in de auto zat. Dat bleek [verdachte] te zijn. Dat je niet meer weet wie het vroeg, maar dat je dacht dat het gesprek over seks ging.
V [het hof begrijpt hier en hierna telkens: vraag verbalisant(en)]: Waarom dacht je dat?
A [het hof begrijpt hier en hierna telkens: antwoord gehoorde persoon]: [betrokkene 2] vroeg me of ik wat gezelligs wilde doen en ik denk dat ik pas in het appartement in [plaats 1] erachter kwam dat het om seks ging. (...)
O: Je hebt een aantal weken in dat appartement verbleven.
(...)
A: Achteraf was dat wel raar, [verdachte] kwam elke dag langs om weed of boodschappen te brengen. Ik was alleen maar stoned en net gestopt met de coke. Ik blowde heel veel toen, ik denk voor wel € 20,- tot € 30,-. Ik hoopte op een leuke relatie, [verdachte] was een charmeur. (...)
A: Als [verdachte] een paar dagen weg was kreeg ik wel de sleutel. [verdachte] verwachtte dat ik daar binnen zou blijven, ook toen bij op ‘zakenreis’ was. Toen hij daarvan terugkwam en er ingebroken bleek te zijn, stelde hij me vragen waarom ik er toen niet was.
V: Kreeg je geld van [verdachte] om boodschappen te doen?
A: Ja, ik had geen inkomen.
V: Hoe kwam je aan de weed?
[p. 55]
A: Die bracht [verdachte] . In [plaats 1] zit geen coffeeshop, dus bracht [verdachte] het mee.
(...)
A: Hij was een beetje crimineel, leuke auto. Hij zag er leuk uit. Financieel wist ik niets van hem. Achteraf hoorde ik dat [betrokkene 3] , over wie ik eerder heb verklaard, hem financierde. Ik dacht dat zij zakenpartners waren in weed en mogelijk mensenhandel, zoals met mij zeg maar. En toen ik in de club in België werkte, heb ik daar tegen een collega iets zei over de weed van [verdachte] gezegd. Daar is [verdachte] achter gekomen en ik moest toen op het matje komen bij [betrokkene 3] . Toen zei [verdachte] dat ik een schuld bij [betrokkene 3] had, omdat ze vanwege mijn ‘kletsen’ nu een weedhok moesten opruimen. Daarom ben ik later ook door [verdachte] mee naar een bos genomen. Ik verklaar daar straks nog over.
V: Heb je ooit geld hij [verdachte] gezien?
A: Nee, alleen het door mij verdiende geld. (...)
A: Ik ben 3 keer bij hem weggelopen, De 1e keer was omdat hij me voor een tweede keer
helemaal total loss had geslagen. Ik ben toen bij [verdachte] weggegaan omdat ik minder dan de
minimum afgesproken € 500,- had verdiend. Dat was in [plaats 4] . Ook had een klant mijn
telefoon gestolen. Ik was toen helemaal in paniek. Maar ik had daar een jongen leren kennen die ik over deze problemen vertelde. Volgens mij heette hij [medeverdachte 4] (fon.). Hij wilde me helpen. We hebben toen samen mijn spullen uit mijn appartement in [plaats 4] gehaald en hebben een paar dagen in een hotel gebleven. Maar na een paar dagen was mijn geld op en ben ik terug naar mijn raam in [plaats 4] gegaan. Maar ik was bang dat [verdachte] mij daar in de gaten zou houden.
Na een paar weken was ik toch benieuwd of [verdachte] iets van zich had laten weten. Ik pakte het sim-kaartje wat ik altijd met hem gebruikte en las door hem gestuurde sms’jes dat hij me inderdaad miste. We hebben toen een keer gebeld en een paar dagen later stond er een gastje bij mij aan het raam. Hij zei dat hij een maat van [verdachte] was. Volgens mij heet hij [medeverdachte 5] (fon.). [medeverdachte 5] haalde me uit [plaats 4] weg en regelde een appartementje aan de [adres 3] te [plaats 3] voor mij. Dat deed hij met een kopie van zijn identiteitskaart, die ik volgens mij nog heb. Omdat ik nog steeds verliefd op [verdachte] was, ben ik weer bij hem teruggekomen. Ik ben toen op de bootjes te [plaats 2] gaan werken. [medeverdachte 5] was mijn chauffeur geworden, maar we hadden ruzie gekregen. Hij hield zich niet aan de afspraken en vond dat [verdachte] hem van alles beloofd had. Hierop kregen [medeverdachte 5] en [verdachte] ook ruzie. Toen kwam [medeverdachte 6] (fon.) langs, een kennis van [verdachte] , die toen mijn chauffeur werd. (...).
De 2e keer dat ik wegging bij [verdachte] , werkte ik op de bootjes in [plaats 2] . (...) Zaken waren dan
belangrijker dat een mens, geld was belangrijk. Ik had daar genoeg van. Ik werkte alleen maar voor het geld en vanwege mijn dochter en [verdachte] speelde daar handig op in. Later heeft [verdachte] ook een keer tegen mij gezegd dat hij mijn dochter vloeibare coke in zou spuiten.
[p. 56] Ik denk dat ik 3-4 dagen weg was, toen [medeverdachte 6] mij overtuigde om weer terug naar [verdachte] te gaan. Ik kon altijd goed met [medeverdachte 6] praten en bij hem terecht. Hij zei dat [verdachte] gek was geworden zonder mij. Via [medeverdachte 6] zag ik [verdachte] toen weer, helemaal onder invloed van pillen. Hij zei dat hij zelfmoord had willen plegen en niet zonder mij kon leven. Ik was nog steeds verliefd op hem en door die mooie praatjes kwam ik weer terug bij hem.
De 3e en laatste keer dat ik wegging bij [verdachte] werkte ik net niet meer op de bootjes. Ik had toen een taakstraf bij Het Goed en geen geld, maar ik moest mijn appartement op de [adres 3] ook betalen, bijna € 900,-. Het was de bedoeling dat ik bij Huize [betrokkene 4] op [woonplaats 3] zou gaan werken. [verdachte] gaf mij zelfs geld om me daar klaar voor te maken. Hij dacht dat ik van Het Goed naar huis zou gaan, om vervolgens naar [betrokkene 4] te gaan. Maar ik was er klaar mee. Ik wilde huisje, boompje, beestje, mijn dochter terug en gelukkig worden met [verdachte] . Maar dat gebeurde niet en hij bleef ook bij zijn vrouw [betrokkene 1] . Maar na het werken bij Het Goed, had ik met [medeverdachte 6] geregeld om mijn spullen in te pakken om door te gaan naar Den Haag, zodat ik weg zou zijn bij [verdachte] .
(...)
V: Hoe kwam je erachter dat [verdachte] getrouwd was en een kindje had?
A: Dat weet ik niet meer. Zijn zoontje heet [zoon verdachte] .
V: Heeft [verdachte] zelf ooit verteld dat hij getrouwd was?
A: Dat heeft hij mij nooit verteld. Ik ben er wel achter gekomen dat zijn vrouw of vriendin
[betrokkene 1] heette, maar hoe dat ging weet ik niet meer.
O: Je hebt eerder verklaard dat je van [verdachte] hield en dacht dat hij ook van jou hield. Je hebt ook verklaard dat je tegen hem gezegd hebt dat je hem rijk zou maken.
V: Hoe zit dat?
A: Dat weet ik niet meer. Maar ik denk dat ik dat heb gezegd omdat ik verliefd op hem was en hem zou kunnen houden. Maar [verdachte] had zelf ook gezegd dat we samen rijk zouden worden.
V: Maar wat was er afgesproken, jij werkte in de prostitutie en gaf je geld aan [verdachte] ?
A: Er was afgesproken dat ik mijn schulden – een paar duizend euro – zou aflossen, ik had nog een auto van een eerder vriendje op mijn naam staan. Dat was ook een mensenhandelaar, genaamd [medeverdachte 7] . Hij maakte veel boetes met die auto.
V: Maar wat had je met [verdachte] afgesproken? Wou hij je geld bewaren, sparen, kon je niet net geld omgaan?
A: Dat weet ik niet meer, hij zou het wel voor me sparen zei hij. Ik was verliefd op hem (...) Er was afgesproken dat het geld wat [verdachte] voorgeschoten had, ik dat terug zou betalen. Ik bedoel daarmee het geld voor het appartement in [plaats 4] en het raamgeld. Maar ik denk nu dat dat al betaald was door mijn inkomsten.
(...).
[ p. 57] (...) Ik vroeg nooit naar uitleg, als me iets door [verdachte] werd opgedragen deed ik dat gewoon. Misschien omdat ik mijn leven lang gepest en mishandeld ben geweest. Ik ben altijd bang voor reacties, zelfs bij mijn ouders of als ik hierop het bureau iets kapot zou maken. En ik hou niet van ruzies. lk kan ook geen ‘nee’ zeggen.
[p. 58] (...)
A: [medeverdachte 2] bracht en haalde me van en naar die club in België. [medeverdachte 2] deed dat op verzoek van [verdachte] .
(...)
V: Wat deed je met het door jou in de club verdiende geld?
A: Dat kwam [verdachte] een dag later ophalen. Ik mocht het van hem niet aan [medeverdachte 2] geven. Later mocht ik het geld ook niet aan chauffeur [medeverdachte 6] geven. Misschien was [verdachte] bang dat ik ze teveel zou geven.
V: Wanneer vond de mishandeling in het bos plaats?
(...)
A: Hij kwam toen naar het appartement in [plaats 4] toe. Het was overdag, het was licht. Ik weet niet meer wat hij zei en riep, maar bij was piswoest. We reden naar de MacDonalds in Lommel, in zijn groene Golfje. Daar moesten we van [verdachte] in de auto van [medeverdachte 2] stappen.
Onderweg zei [verdachte] iets over dat bij me dood zou gaan maken. Ik was heel erg bang. Vervolgens reden we naar het huis van [medeverdachte 2] , ergens in Lommel, om daar een schop te pakken. Vervolgens reden we naar een bos, waar ik van [verdachte] moest uitstappen. Ik weet niet hoe lang we gereden hebben. [medeverdachte 2] moest van [verdachte] bij de auto blijven. [verdachte] nam de schop mee het bos in. In het bos, volgens mij op een pad, moest ik van [verdachte] mijn handen op mijn rug doen, waarop hij me links en rechts met zijn vuisten in mijn gezicht begon te slaan. [verdachte] bleef me maar vragen wat ik had verteld over zijn weedplantage. Als ik het verkeerde antwoord gaf, bleef bij me slaan. Als ik viel, ging hij me trappen en schoppen, waarna ik moest opstaan. Dat is een keer of 3-4 gebeurd. Het deed behoorlijk pijn, ik zal dat nooit vergeten. Eén van de keren dat ik op de grond lag, kwam [verdachte] boven me staan, met de schop in zijn handen en maakte hij een beweging alsof hij mijn hoofd van mijn romp af wilde halen. Ik dacht toen echt dat hij dat meende en ik dood zou gaan. Het was zo’n oude schop, met een houten steel. Het ijzeren gedeelte, bruin van kleur, was bovenaan recht en aan de andere kant halfrond. Ik vroeg aan [verdachte] of hij nog één ding voor me wilde doen. In eerste instantie ging hij daar niet op in, maar toen ik dat bleef vragen wel. Ik vroeg aan hem, of hij ervoor wilde zorgen dat de ketting die ik toen droeg – die ik nu ook draag – bij mijn
dochter terecht zou komen. [verdachte] zei dat hij dat niet zou doen.
[p. 59] Vervolgens moest ik van [verdachte] opstaan en terug naar de auto lopen. Ik vond het raar dat het opeens ophield. Ik denk dat we op zo’n 100-200 meter van de auto af waren, ik kon de auto zien. Ik denk wel dat [medeverdachte 2] alles gezien heeft. Ik denk dat we in totaal een half uur in het bos zijn geweest. De schop is volgens mij in het bos achtergebleven. Als gevolg van alle klappen waren mijn hoofd, heup en benen blauw en geschaafd. Ik had ook een bult op mijn hoofd gekregen. [medeverdachte 2] bracht ons terug naar de auto bij de McDonald’s, waarop [verdachte] en ik terug naar het appartement in [plaats 4] reden. Nu bedenk ik me dat we terugreden in een gehuurde Golf. [verdachte] had al aangegeven dat hij auto’s huurde om niet in zijn eigen auto gezien te worden. Dus met welke auto we naar de McDonald’s zijn gereden die dag weet ik niet meer. Bij de McDonald’s ging [medeverdachte 2] weg. Onderweg naar het appartement vroeg [verdachte] iets, Ik weet niet meer wat. Maar waarschijnlijk gaf ik niet het goede antwoord, waarop [verdachte] mij een klap met zijn vuist in mijn gezicht gaf. Door die klap scheurde mijn lip en heb ik daar nog steeds een litteken.
V: Waarom ben je niet eerder bij [verdachte] weggegaan, zoals na liet voorval in het bos?
A: Ik was nog steeds verliefd op hem. Ook had ik geen contact meer met mijn ouders en ik had geen vrienden. Ik wilde niet op straat leven om vervolgens weer aan de coke te gaan. Ik kon nergens naartoe. Ik durfde toen ook nog niet naar de politie.
VERBALISANTEN zien schuin/vlak boven haar bovenlip aan de linkerzijde een klein (plm.
halve cm) litteken zitten.
Een tijdje daarna ben ik nog een keer door [verdachte] mishandeld, in het appartement. Dat was omdat ik mijn stem verhief. Daarop kreeg ik een klap op mijn hoofd van [verdachte] . Toen ik mijn stem weer verhief, kreeg ik nog meer klappen van hem. Ik zat toen helemaal onder de blauwe plekken. Die dag dreigde Alf ook dat hij mijn dochter vloeibare coke in zou spuiten.
(...)
V: Hoe lang heb jij in totaal in [plaats 4] gewerkt?
A: Voor [verdachte] denk ik een maand, en dan nog een maand voor andere mensen, Belgen. Maar dat geld maakte ik zelf op. De jas en schoenen die ik nu nog draag heb ik daar toen zelf verdiend.
[p. 60]
O: Je hebt eerder verklaard over je verdiensten voor [verdachte] in [plaats 4] .
V: Zijn daar nog bijzonderheden in?
A: [verdachte] wilde dat ik daar tussen de € 500,- en € 1.000,- per dag zou verdienen. Maar dat wilde ik zelf ook, anders begon hij te zeiken dat ik beter kon en wat ik dan allemaal gedaan had. Dus wilde ik dat bedrag zelf ook halen. Ik was verliefd op hem en wilde dat hij trots op me was. Ik blowde de hele dag en was mezelf niet meer.
V: Hoe lang denk je dat je in het appartement in [plaats 4] hebt gewoond?
A: Ik denk ongeveer een maand. Daar ben ik vertrokken zonder op te zeggen, vandaar de brieven en de aanmaningen. Ik pakte mijn spullen en was weg.
O: Je hebt eerder verklaard dat jij en [verdachte] vaak sms’ten.
(...)
A: Ik had een eigen telefoon, die ik alleen in het appartement mocht gebruiken. Dan kon [verdachte] zien dat ik thuis was. De andere telefoon, die ik van [verdachte] had gekregen, moest ik gebruiken als ik aan het werk was, of naar huis zou komen. (…).
V: Hoe vaak is [verdachte] in [plaats 4] geweest?
A: Bij mijn studio/appartement elke dag, maar hij bleef nooit slapen. Hij kwam alleen geld
halen en weed en sigaretten brengen. Het geld was ik verdiende moest ik voor [verdachte] op tafel
achterlaten. Ik kreeg nooit geld om wat van te kopen, soms wel taxigeld. Heel soms kreeg ik
geld van hem om dingen van te kopen die ik echt nodig had. Op mijn werkplek, het raam, is hij hooguit 3 keer geweest. Hij kwam dan kijken hoe de kamer eruit zag. Of die leuk genoeg was om klanten te trekken, dat deed hij in [plaats 2] ook.
Het kan ook zijn dat hij kwam kijken hoe de zaken ervoor stonden, hij zei nooit waarom hij
langs kwam. Hij is toen wel een keer de werkplek in [plaats 4] binnen geweest. Ik weet niet of hij toen alleen was, hij kwam wel elke keer alleen, zonder gezelschap, naar mijn raam toe.
(...)
Verklaring [slachtoffer 1] d.d. 4 juni 2013 (bron I, map 5)
(...)
[p. 63] (...)
A: [verdachte] had voor mij bepaald dat ik van 20.00-08.00 uur moest werken op het [adres 5] . Tegen de tijd dat ik een keer klaar was, werd mijn telefoon gestolen daar. Ik was helemaal overstuur. Ik kon me niet meer aan de belofte houden dat ik [verdachte] continue sms’te hoe het met me ging en hoe laat ik naar huis zou komen. Ook had ik het met hem afgesproken bedrag van € 500,- niet gehaald. Ik was echt bang naar [verdachte] te gaan, omdat ik verwachtte weer klappen van hem te krijgen. Ik sprak daar toen een jongen aan, die de loopjongen van [medeverdachte 4] bleek te zijn. Ik vertelde hem dit verhaal en hij haalde er vervolgens [medeverdachte 4] bij, die me hielp. Ik had [medeverdachte 4] daar al wel eens zien lopen, maar had hem nog nooit gesproken. Ik heb toen met [medeverdachte 4] in 2 hotels te [plaats 4] verbleven, ik weet de namen niet meer, maar ik kan het wel aanwijzen. Een van de hotels was in de Jodenwijk hij het station, het andere hotel op een plein in het centrum. Volgens mij was onder dat plein een parkeergarage en stond er een kerk in de buurt. Het plein had volgens mij zo’n heiligennaam. Een van de hotels was ook niet ver van het appartement waar ik toen met [medeverdachte 4] verbleef. Ik denk dat het toen augustus 2010 was. Ik weet ook niet meer op wiens naam de hotels zijn geboekt. Ik denk op [medeverdachte 4] ’s naam, omdat hij vaker met meiden daar in hotels verbleef. Na 1 week in het ene hotel en 1 week in het andere hotel, ben ik [een] appartement gaan regelen, in [plaats 4] , voor mij en [medeverdachte 4] . Dat heb ik volgens mij op
mijn naam gedaan. Ik werkte door in [plaats 4] . Ik denk dat ik daar amper 2 weken heb
gewoond, toen kwam [medeverdachte 5] aan mijn raam staan om me terug te halen naar [verdachte] . (...)
[p. 64] [medeverdachte 5] regelde toen heel snel een appartementje voor mij op de [adres 3] , volgens mij [adres 3] , te [plaats 3] . Daarvoor had hij een kopie van zijn paspoort voor nodig.
(...)
Ik weet dat ik in juli -augustus in 2010 in [plaats 4] heb gewerkt, omdat ik toen 21 jaar werd, dat kan ik me nog herinneren
V: Wat waren je werktijden in [plaats 4] ?
A: Zeven dagen in de week van 20.00-08.00 uur. Als ik ongesteld was, moest ik er van [verdachte] een sponsje in duwen en gaan werken. Ik ben toen een keer ziek geweest, hoesten en verkouden, maar ik heb gewoon doorgewerkt, [verdachte] wilde dat. ‘Geld verdienen’ zei hij dan. Klanten vroegen aan me of ik ziek was.
[verdachte] zei een keer tegen me dat ik wel € 1.000,- kon verdienen op een dag. Toen ik daarover mijn stem verhief, kreeg ik klappen van hem, ik was helemaal beurs en blauw. Hij zei toen dat ik zo niet kon gaan werken, maar ik was zo kwaad dat ik wel ben gaan werken.
V: Kwam het niet in je op om toen weg te gaan?
A: Nee, ik dacht dat het wel goed zou komen. Zelfs toen [verdachte] dreigde met mijn dochter vloeibare coke in de spuiten en hij mij in het bos mishandelde, ging ik niet weg bij hem. Ik durfde dat niet, ik was ervan overtuigd dat hij me zou vinden. Ik hield zoveel van [verdachte] , ik kon gewoon niet weg. Ik kon ook nergens naartoe, ik had verder met niemand meer contact.
V: Vorige keer heb je verklaard dat je tijdens [medeverdachte 4] , weer bent gaan werken in [plaats 4] . Dat je toen een keer contact opnam met [verdachte] .
A: Ja, dat klopt. Ik had het sim-kaartje gevonden en nam contact op met [verdachte] . [medeverdachte 4] wist niet dat ik dat kaartje nog had. Ik wilde toen naar [verdachte] terug. Maar [medeverdachte 4] praatte op me in, dat ik van hém hield en dat ik moest blijven. Ik moest dus daar weg zien te komen zonder dat [medeverdachte 4] dat in de gaten zou hebben. En toen stond opeens [medeverdachte 5] aan mijn raam, in opdracht van [verdachte] . Dit alles heeft maar een paar dagen geduurd.
[medeverdachte 5] heeft mij toen vervolgens naar het Van der Valk hotel te [plaats 3] gebracht, waar [verdachte] ook naartoe kwam. Ik kan me niet herinneren of hij daar is blijven slapen. Ik kan me niet
herinneren op wiens naam de kamer was geboekt. Achteraf besef ik me dat [verdachte] toen al wist dat mijn volgende werkplek [plaats 2] zou zijn. Ik kon niet meer terug naar [plaats 4] omdat hij me daar weg had laten halen. Toen ik in mijn appartement op de [adres 3] terecht kon, vroeg [verdachte] aan me: ‘En waar ga je nu werken?’. Ik moest wel gaan werken, omdat ik de huur van de [adres 3] moest betalen. En zo werd het [plaats 2] . [verdachte] kon niets betalen of
bijdragen omdat hij zei nog schulden van een ton te hebben bij [betrokkene 3] . Ik zou hem trouwens
nooit om geld of woninghuur gevraagd hebben, ik was toch altijd bang voor klappen.
V: Hoezo een ton schuld?
A: Vanwege die weedkwekerij waar ik over gepraat zou hebben. Die moesten ze toen opruimen, omdat ik erover gepraat zou hebben. Maar ik vond een ton wel veel. Maar toen geloofde ik dat, ook dat ik die ton bij elkaar moest verdienen, omdat ik anders nog steeds niets voor mezelf zou hebben.
(...)
V: Eerder heb je verklaard dat je ongeveer? 1.300,- [het hof begrijpt: euro] hebt betaald aan openstaande boetes. Vertel daar eens meer over.
A: Dat klopt, maar ik heb dat nagerekend en het blijkt om ongeveer? 1.800,- [het hof begrijpt: euro] te gaan. Dat waren boetes, opgelopen door mijn ex [medeverdachte 7] . Maar die moest ik van [verdachte] [p. 65] gaan betalen, zodat ik niet gegijzeld zou worden en daardoor niet zou kunnen werken. Ik heb daar nog een paar kwitanties van. Zoals u ziet heb ik deze op 24 oktober 2010 betaald.
(...)
V: We gaan het nu over [plaats 2] hebben. Dat je daar vervolgens voor [verdachte] bent gaan werken.
A: Ja, dat klopt, natuurlijk met als smoes dat ik dan mijn huur kon betalen voor de [adres 3]
.
We hebben het nu over ongeveer september-oktober 20 l 0. Ik heb daar zeker één maand
gewoond, mogelijk 2 maanden. Ik heb daar zeker 1 maand huur betaald. Toen ik later in Den Haag zat heb ik nog een keer huur betaald.
V: Wie regelde het vervoer naar [plaats 2] ?
A: Ah regelde dat, [medeverdachte 6] was mijn chauffeur en loopjongen.
V: Wie betaalde de benzine?
A: [verdachte] , met mijn geld.
V: Hoe lang heb je in [plaats 2] gewerkt?
A: 1 maand, misschien 1,5 maand.
V: Hoe waren je werktijden daar?
A: De ene week 6, de andere week 7 dagen. Zondag was een slappe dag in [plaats 2] , soms gingen we dan naar een coffeeshop in Tilburg.
V: Hoeveel kanten had je gemiddeld in [plaats 2] ?
A: Ik schat tussen de 10-15 klanten per dag. Ik rekende € 50,- voor een kwartier, € l00,- voor een half en € 200,- voor een uur. Er kwamen extra kosten bij, bij extra wensen.
Van maandag tot en met woensdag verdiende ik ongeveer € 700 ,- per dag, de rest van de week ongeveer 1.000,- [het hof begrijpt: euro] per dag. Als ik werkte op een zondag, dan verdiende ik € 700,-. Daar was het goed verdienen, duizenden euro’s per week.
V: Wat kostte de huur in [plaats 2] ?
A: Ik huurde op mijn naam, het was iets van € 600,-/650,- voor een week. Ik werkte daar ook van 20.00-08.00 uur. [verdachte] regelde de condooms en glijmiddel, ik gaf dat aan hem door.
V: Is [verdachte] wel eens bij jou in [plaats 2] geweest?
A: ja, hij is een keer binnen geweest op mijn boot, gewoon om te kijken. Andere keren reed hij samen met [betrokkene 5] voorbij. [verdachte] durfde niet alleen op straat en nam dan [betrokkene 5] mee. Ik zat helemaal links in het laatste bootje, een krotbootje. Ik weet nog wel dat ik daar ben bezocht door een collega van jullie, [verbalisant 3] of zo, die vroeg of ik gedwongen werkte. Maar dat ontkende ik natuurlijk. Ik heb de sleutels van het bootje nooit teruggebracht, dat zullen ze daar nog wel weten.
(...)
[p. 66]
V: Als [medeverdachte 6] jou ‘s ochtends ophaalde om je naar huis te brengen, hoe ging dat dan?
A: Ik werd vaak tussen 06.00-08.00 uur, als het slap was, door [medeverdachte 6] opgehaald in [plaats 2] . [verdachte] had geëist dat ik het door mij verdiende geld bij mij op de [adres 3] op tafel neer zou leggen. Hij had daar ook bij gezegd dat – wat er ook zou gebeuren – ik geen geld aan [medeverdachte 6] mocht geven. Dat geld kwam [verdachte] dan ‘s middags rond 13.00 uur ophalen, soms in gezelschap van [medeverdachte 6] . [verdachte] telde dan het geld en gaf [medeverdachte 6] daar zijn deel van. Ik heb nooit geld achter durven houden.
V: In wat voor auto reed [medeverdachte 6] toen?
A: Hij reed in een auto, waarvan ik het merk ben vergeten, die hij omruilde tegen een zwarte
Golf 4. [verdachte] had hem verteld dat ik die leuk vond en [verdachte] eiste daarom van [medeverdachte 6] dat hij zijn auto moest inruilen. [verdachte] beloofde me dat ik mijn rijbewijs mocht halen en ik dat Golfje zou krijgen. Goedmakertje dus, ja ja. Hij heeft me zelfs een kindje beloofd, omdat ik mijn eigen dochtertje zo miste. Ik geloofde dus nog steeds in een gezamenlijke toekomst met hem. Na de controle van de politie, wat ik zojuist vertelde, mocht [medeverdachte 6] mij niet neer rechtstreeks naar de bootjes brengen van [verdachte] . Hij bracht me dan naar station [plaats 2] , vanwaar ik de taxi pakte naar de bootjes. Zo kon niemand denken dat ik met een klant of pooier mee zou zijn gegaan. Die taxi betaalde ik met het door mij verdiende geld.
V: Wat zou er zijn gebeurd als je het door jouw verdiende geld niet voor [verdachte] op tafel had gelegd?
A: Dat weet ik niet, daar heb ik nooit aan gedacht. Ik denk dat hij behoorlijk kwaad zou zijn
geworden op me. Dan zou hij zijn gaan schreeuwen op een bang makende manier.
V: Tijdens je intakegesprek in 2011 heb je de collega’s de treinkaartjes overhandigd. Hoe zit het daarmee?
A: Ik moest van [verdachte] , ook al werd ik altijd door [medeverdachte 6] gebracht, van te voren een treinkaartje halen, [plaats 3] - [plaats 2] Overvecht en retour. Ik heb nooit gevraagd waarom ik dat moest doen, toen dacht ik er niet bij na. [verdachte] is niet dom, misschien wilde hij niet dat ontdekt zou worden dat ik naar [plaats 2] gebracht werd.
V: Op je destijds ook overhandigde werkbriefjes is te zien dat je hebt gewerkt op bootje 1020-, heb je daar al die tijd gewerkt?
A: Ik kan me niet herinneren of het nummer klopt, maar ik heb altijd op hetzelfde, het laatste bootje, gewerkt.
(...)
Aangifte [slachtoffer 3] d.d. 6 maart 2013 (bron I, map 6)
(...)
[p. 63]
Ik heb een tante, genaamd [naam 4] , wonende in Baneasa. (...) Daar kwam ik vaak, omdat ik een goed contact met haar had. Ik was er nagenoeg dagelijks. In de winter (december 2008/januari 2009) ontmoette ik 2 jongens uit een naburig dorp, die ook een keer bij mijn tante waren. Ik was toen 19 jaar. Ik kende die jongens wel al van gezicht en van naam. Ze heten [getuige 5] , achternaam onbekend en [getuige 6] . [getuige 5] is rond de 40-42 jaar en [getuige 6] is jonger, in de dertig. Ze waren netjes tegenover mij en respecteerden me. Het was gezellig praten met ze en op een gegeven moment vroegen ze me om mijn telefoonnummer omdat ze eens af wilden spreken om eens wat te gaan drinken. Ik heb toen mijn telefoonnummer gegeven. Eén tot twee weken later belden [getuige 5] en [getuige 6] mij op om wat te gaan drinken. Ik heb hiermee ingestemd en ben een paar keer met hen wat gaan drinken in een bar. Het [p. 64] was gewoon en gezellig. Mijn zusje ging ook wel eens mee en de vriendin van [getuige 5] kwam ook wel eens mee. Op een keer hebben ze mij weer uitgenodigd om wat te gaan drinken en toen ik in de bar kwam, was in hun
gezelschap ook [slachtoffer 2] aanwezig. Ik had die nog niet eerder ontmoet. Zij kwam uit een
ander dorp in de buurt genaamd ‘Faurei’. Later bleek dat zij de vriendin van [verdachte] was. Over [verdachte] zal ik later verklaren. U laat mij nu een foto zien van een vrouw (opmerking verbalisanten: We tonen een kopie van de foto van het identiteitsbewijs van [slachtoffer 2] , geboren [geboortedag 2] ’86 aan aangeefster [slachtoffer 3] ). Dit is de vrouw die ik heb ontmoet in die bar in Roemenië met die twee mannen en die ik ken als [slachtoffer 2] . Er schiet me nog iets te binnen wat ik ben vergeten te vertellen. De dag vóór de ontmoeting in de bar, waar [slachtoffer 2] ook bij was, werd ik op een gegeven moment door [getuige 5] gebeld en die vroeg mij om met spoed naar buiten te komen. Ik was op dat moment thuis. Ik ben toen naar buiten gegaan en moest een stukje lopen naar de auto van hem die wat verderop van mijn woning stond. Toen ik bij de auto aankwam, zag ik [getuige 6] , [getuige 5] en [slachtoffer 2] in de auto zitten. Ook zag ik een vrouw genaamd [getuige 7] zitten, dit is de vrouw van [getuige 6] . Ik had haar identiteitskaart al eens gezien. Ik ben ook in de auto gestapt en zag toen een jongen in de auto zitten. Deze jongen bestuurde de auto. De auto was een BMW, groen van kleur. Ik heb gezien dat er een Nederlands kenteken op zat. Ik weet geen kentekennummer meer te zeggen. De jongen waar ik zojuist over sprak, daarover werd verteld dat hij de chauffeur van [slachtoffer 2] was en met haar uit Nederland was gekomen. De chauffeur was de chauffeur van de geliefde van [slachtoffer 2] werd mij verteld. De geliefde van [slachtoffer 2] heette [verdachte] en de chauffeur iets van [naam 1] of iets met een ‘M’. Dit was de eerste keer dus dat ik [slachtoffer 2] zag en de tweede keer was dus de dag erna in die bar, ik had die chauffeur overigens nog nooit gezien. Eenmaal in de auto gezeten, zei [slachtoffer 2] dat ze een eigen club had ergens in Holland. Ze vertelde me ook dat als ik zin had, dat ze naar die club kon komen om te dansen. [slachtoffer 2] heeft helemaal niets gezegd over wat
voor ‘dansen’ ze het had. Ik heb toen gezegd dat ik het niet weet en dat ik er over na wil denken. Over verdiensten is toen nog helemaal niet gesproken. [slachtoffer 2] vertelde dat ze ook ooit in zo een situatie was als ik, dus geen geld, kleding of inkomen en dat ze toen naar Nederland is gegaan en dat dat haar financieel goed heeft gedaan. [slachtoffer 2] probeerde mij op deze manier denk ik over te halen om als danseres naar Nederland te gaan. Ik vertelde dat ik daar echt over na wilde denken, maar die tijd werd me niet gegund. De chauffeur heeft niet aan het gesprek deelgenomen maar de anderen gaven aan dat ik geen tijd had om erover na te denken. Ze vertelden dat ze over 1 of 2 dagen terug zouden gaan naar Nederland. Met ‘ze’ bedoel ik [slachtoffer 2] met de chauffeur. Ik ben uitgestapt en naar huis gegaan en heb gezegd dat ik die nacht na wilde denken. Toen ik in bed lag, ben ik die nacht tot ‘s morgens 11 uur heel veel gebeld door zowel [getuige 6] als [getuige 5] . Ik heb de telefoon soms opgenomen en ze vroegen dan waarom ik de telefoon soms niet op nam en dat het goed voor me was om naar Nederland te gaan. De volgende dag na 11 uur ben ik dus naar die bar, eigenlijk ook wel een restaurant gegaan, samen met mijn zusje [getuige 4] . De naam van het restaurant is: ‘La Tabla’. Daar in de bar, was die chauffeur ook bij. U laat mij nu een foto zien van een man (opmerking verbalisanten: We tonen een kopie van de foto van het identiteitsbewijs
van [medeverdachte 1] , geboren [geboortedag 3] ’84 aan aangeefster [slachtoffer 3] ). Dit is de man die ik heb gezien als chauffeur in de BMW met Nederlands kenteken. U zegt dat zijn naam [medeverdachte 1] is. Die naam heb ik nooit gehoord maar ik ben er [p. 65] van overtuigd dat de chauffeur, de man van de getoonde foto is.
In de bar/restaurant zaten zij te eten en ze vroegen of ik ook wat wilde eten. Ik heb toen ook wat gegeten en gedronken en toen we klaar waren, zijn we in de auto’s gestapt. Namelijk in de groene BMW met Nederlands kenteken en de auto van [getuige 5] . Ik weet dat het een Opel was, cabriolet. De kleur was donkerblauw. Mijn zusje is ook de auto ingestapt. Ik dacht dat ik bij [slachtoffer 2] in de auto ben gestapt. De situatie waarin ik mij bevond, geen financiële middelen voor kleren en dergelijke, en het vooruitzicht dat ik in Nederland met dansen geld kon verdienen, deden mij besluiten om mee te gaan naar Nederland. Ik had eerder tegen mijn moeder gezegd dat als ik ooit eens de kans had om te vertrekken voor een betere toekomst, ik zou gaan.
(...) We zijn vervolgens vertrokken richting Nederland. (...) Ik ben met [getuige 5] , [getuige 7] , [slachtoffer 2] en de chauffeur vertrokken naar Nederland. Het was toen einde van de maand. Ik denk 27 of 30 maart 2009. (...) Zoals ik hierboven al verklaarde, ben ik met de chauffeur, [getuige 7] , [getuige 5] en [slachtoffer 2] naar Nederland vertrokken in die groene BMW. Over de kosten van het vervoer was afgesproken door [slachtoffer 2] dat we allemaal een gedeelte van de brandstofkosten voor onze rekening zouden nemen. De totale kosten zouden ongeveer op 250 euro uitkomen en die kosten zouden we dus delen. Ik zelf had geen geld meegenomen maar met mij was de afspraak gemaakt dat als ik geld had verdiend, ik mijn deel terug zou betalen. (...)
We zijn rechtstreeks naar Nederland gereden. (...)
[p. 66] (...) We hebben bijna 2 dagen over de reis gedaan en zijn toen ‘s nachts in Nederland aangekomen. (...) We zitten dan afhankelijk van de exacte vertrekdatum nog steeds ergens eind maart. Ik weet nog dat het best wel een grote plaats was waar we ‘s nachts arriveerden. Het was donker. Ik sprak verder ook geen andere taal dan Roemeens. We zijn nadat we waren aangekomen uit de auto gestapt en naar een huis gelopen. Het huis was twee verdiepingen met een buitentrap. Op de benedenverdieping woonde een vrouw en op de bovenverdieping woonde [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] vertelde dat ze daar woonde en toen wij daar binnenkwamen, bleek daar een man [verdachte] aanwezig te zijn, de vriend van [slachtoffer 2] die deed de deur van binnen uit open en nog en andere man, waarvan ik de naam niet meer weet. Binnen bleek kleding van [slachtoffer 2] , [verdachte] en de chauffeur te liggen. Het was een los/alleenstaand huis maar wel met 2 verdiepingen. (...) Toen we dus eenmaal binnen waren gekomen, (...) gingen we slapen. (...) [getuige 7] en [getuige 5] (...) fluisterden naar mij op een gegeven moment dat ze geen goed gevoel hadden. (...) Ze zouden de morgen erop weer vertrekken en vroegen of ik meeging. [slachtoffer 2] had kennelijk in de gaten dat ik met [getuige 5] en [getuige 7] had staan praten en wat er gezegd werd, want ze vertelde mij dat ik niet met hun mee moest gaan naar Duitsland. (...) Ik heb toen tegen [getuige 5] en [getuige 7] gezegd dat ik niet met hen mee zou gaan. (...)
Toen ik ‘s morgens op stond, zag ik dat [verdachte] en de chauffeur in de woonkamer hadden
[p. 67] geslapen. Het was inmiddels 9 of 10 uur in de ochtend en het was licht. Ik herkende bij daglicht niet veel meer. Het was een gewone straat met steentjes voor de deur en geen asfalt. Er was een restaurant precies tegenover het huis. Ik heb uiteindelijk bijna 3 weken in dat huis gezeten, hoofdzakelijk binnen. Ik kreeg geen sleutel van het huis. De volgende dag zijn [getuige 5] en [getuige 7] weggegaan. [verdachte] heeft ze naar Duitsland gebracht. (...)
Ik verklaar nu wat er de volgende dag gebeurde. Die dag hebben ze me heel vroeg gewekt. We zijn om 6 uur vertrokken. Daarmee bedoel ik [slachtoffer 2] , de chauffeur en ik. We zijn met een groene BMW vertrokken. Mij was niet verteld waar we heen gingen, alleen dat we gingen werken. Niet waar of wat voor werk. Onderweg hebben we niet veel gepraat. We reden over de snelweg. [slachtoffer 2] zei dat de plaats waar we gingen werken in België lag. De naam van de plaats waar we uiteindelijk arriveerden weet ik niet. De plaats is niet genoemd. Ik heb er wel naar gevraagd maar ze vertelden mij dat het niet nodig was dat ik dat wist. Wij kwamen uiteindelijk in een stad uit. Het was toen iets over 7, 10 over 7. [slachtoffer 2] vertelde dat we in België waren. We stopten ergens en [slachtoffer 2] en ik stapten uit. De chauffeur is gelijk vertrokken. U zegt dat u denkt waar ik toen was, geen auto’s rijden. Dat klopt. Ik zag op een gegeven moment alleen maar vitrines. Met vitrines bedoel ik ramen waar vrouwen achter stonden. Achter sommige ramen stond niemand en bij sommige ramen stonden vrouwen.
Het eerste wat ik toen voelde was dat ik spijt had dat ik niet met [getuige 7] en [getuige 5] mee ben
gegaan. Ik was dus samen met [slachtoffer 2] bij die ramen. [slachtoffer 2] liep naar een verhuurster van die
vitrines toe. Die bevond zich bij de ingang. [slachtoffer 2] haalde sleutels op voor een raam voor haarzelf en van een raam voor mij. [slachtoffer 2] gaf mij die sleutel en wees het raam aan waar ik achter moest. Daarna legde [slachtoffer 2] mij uit wat ik moest doen. [slachtoffer 2] zei dat ik een andere naam moest kiezen. Ik had een vriendin die heette [naam 2] , daarom noemde ik mij zo. [slachtoffer 2] vertelde mij dat ik me moest wassen, mijn haar netjes moest doen, mij op moest maken en achter het raam moest gaan zitten. Ik had helemaal geen ervaring op dit gebied en wist echt niet wat ik moest doen. Het was mij ondertussen wel duidelijk dat ik als prostituee daar moest gaan werken. (...)
[p. 68] Voor mij voelde het op dat moment zo dat ik niet weg kon uit die stad. Ook had ik geen geld om zelf naar huis te gaan. Ik kende niemand, kon niemand om hulp vragen en daarom voelde het voor mij dat ik geen keuze had. (...) Ik heb die dag tot ‘s avonds 7 uur gezeten/gewerkt. (...) Op een gegeven moment is er een klant gekomen die volgens mij onder invloed van drugs was. (...) Ik heb die dag na de eerste klant nog maar 1 klant gehad en daar heb ik 50 euro van gekregen nadat hij seks met mij had gehad. Die 50 euro heb ik hij me gehouden. (...)
Ik heb die dag de chauffeur of [verdachte] daar niet gezien. Wel is het zo dat [slachtoffer 2] veel met [verdachte] belde. Ik weet dat omdat [slachtoffer 2] aan de telefoon vaak de naam [verdachte] zei, maar [slachtoffer 2] [p. 69] vertelde mij ook wel dat ze [verdachte] weer aan de telefoon heeft gehad. (...)
Die avond kwam [verdachte] persoonlijk en de chauffeur ons ophalen. (...) Nadat we waren ingestapt heeft [slachtoffer 2] aan [verdachte] verteld dat ik een klant had gehad die het geld weer had meegenomen, dat ik weigerde om orale seks te doen en dat ik met mijn moeder had gesproken. [verdachte] werd toen erg kwaad. Hij keek heel erg kwaad/lelijk naar. [slachtoffer 2] en [verdachte] communiceerden Turks met elkaar. Ik kon die gesprekken een beetje volgen. Ik begreep enkele woorden, maar het was wel duidelijk dat ze het over mij hadden. (...) De 50 euro die ik had verdiend mocht ik tot het einde van die rit bij me houden. We zijn weggereden en ergens onderweg bij een benzinestation langs de snelweg gestopt. (...) Ik verklaarde zojuist dat we bij een benzinestation waren gestopt. [slachtoffer 2] en de chauffeur waren daar uitgestapt en gingen het station binnen en ik bleef bij [verdachte] achter in de auto. Ik zat achterin. [verdachte] pakte mij toen vast om mijn keel en kneep die dicht. Ik kon in het begin geen lucht krijgen omdat hij hard kneep. Even later liet hij iets los, maar hield wel vast. Zodoende kon ik wat meer lucht krijgen. Wat ik kon verstaan was dat [verdachte] in het Engels tegen mij zei waarom ik die dag zoveel fouten had [p. 70] gemaakt. Ik heb helemaal niets gezegd. lk trilde van angst want
ik wist wat me te wachten stond. Ik dacht dat als we ‘thuis’ waren hij mij zou gaan slaan. Ik was op dat moment bang. Even later zijn [slachtoffer 2] en de chauffeur weer ingestapt en zijn we
weggereden. Onderweg naar huis heb ik nog 1 of 2 klappen van [verdachte] gekregen. [verdachte] zat op dat
moment naast de chauffeur. De chauffeur was aan het rijden. [verdachte] draaide zich om en sloeg mij met de handpalm in mijn gezicht. (...) Ook kneep [verdachte] zo hard in mijn heen, dat er de andere dag blauwe plekken op/in mijn been zichtbaar waren. (...) Uiteindelijk arriveerden we weer bij het huis waar ik al eerder over verklaard heb. Ik wilde gaan douchen en heb de 50 euro die ik verdiend had achter de ramen in mijn kamer gelegd. Ik pakte een grote handdoek en ben naar de douche gegaan. Ineens kwam [verdachte] naar me toe en pakte mij bij m’n handdoek. Hij duwde mij zo hard van zich af, dat ik op de grond viel, waarbij mijn hoofd de grond raakte. Ik ben even op de grond blijven liggen. Ik was toen een paar minuten duizelig. Ik heb nog nooit van mijn leven zo een slecht mens gezien als [verdachte] . [verdachte] heeft me vervolgens omhoog getrokken aan mijn armen en heeft mij naast zich op de bank gezet. Toen ik naast hem op de bank zat, heeft hij me een paar klappen met zijn hand in/tegen mijn gezicht geslagen. Dat deed pijn. Hij had een zware hand. Als hij mij een klap gaf, dat deed hij dat met zo een kracht, dat mijn hoofd wegdraaide. Op de tafel stond een plastic fles van een halve liter fles Cola, die nog voor 1/3 gevuld was. [verdachte] sloeg mij met die fles hard tegen het gezicht. Dat deed pijn. Ik had de dag erna zelfs blauwe plekken in mijn gezicht, die had ik twee weken later nog steeds. (...) [verdachte] zei toen op een gegeven moment tegen mij dat ik het geld moest halen en dat ik dat aan [verdachte] moet geven. Hij vroeg me waarom ik dat niet gedaan had. Hierop zei ik tegen [verdachte] dat ik dat niet wist. Ik ben toen naar mijn kamer gegaan om het geld te halen en ik had het net gepakt en had me nog niet omgedraaid toen hij al achter me stond. Hij zei waarom ik niet sneller was en trok mij aan mijn haren door de woonkamer tot aan de bank. Bij de bank aangekomen zei [verdachte] tegen mij dat ik op de grond bij zijn voeten moest gaan liggen. Ik moest met mijn hoofd bij zijn voeten liggen. [verdachte] had schoenen aan en schopte met zijn geschoeide voeten tegen mijn hoofd. Natuurlijk deed dat erg pijn. Hij zette zelfs zijn schoen/voet op mijn hoofd en ging dan met kracht/gewicht op mijn hoofd staan.
Ik moest daarna omdraaien en toen deed hij dat weer. Ik had de andere dag erge hoofdpijn en mijn hoofd zat vol met bulten. Ik dacht dat [verdachte] dit deed omdat ik orale seks weigerde, mijn moeder een en ander had verteld en het geld niet meteen had afgegeven. [verdachte] trok mij vervolgens aan mijn haren op de bank en sloeg me weer met die colafles om mijn hoofd en in mijn gezicht. Wat erna gebeurde weet ik niet precies, maar volgens mij ben ik naar m’n kamer gelopen en is [verdachte] achter mij aangelopen. [verdachte] had me gevraagd wat ik ging doen. Ik zei tegen [verdachte] dat hij mij met rust moest laten, maar [verdachte] zei dat hij dat deed wanneer hij dat wilde. Ik mocht van [verdachte] niet op een stoel gaan zitten en moest van hem op de grond zitten. [verdachte] zat tegenover mij op de bank achter de tafel. Soms stond hij op en werd ik door hem weer geslagen. Ik zat toen op de grond. [verdachte] heeft mij die dag veel aan mijn haren getrokken. Er lag die dag door heel de woonkamer haar van mij over de grond verspreid. (...) Ik kon zien dat de chauffeur met medelijden naar me keek en er niets aan kon doen, maar [slachtoffer 2] glimlachte. (...) Dit is zo doorgegaan tot 02.00 uur of 03.00 uur ‘s nachts en pas toen liet [verdachte] mij slapen. Ik sliep op de kamer van de chauffeur, alleen.
Er gebeurde die nacht nog wel een incident. Toen ik op de grond zat in de kamer tegenover [verdachte] , zag ik dat hij op een gegeven moment een groot kussen van de bank [p. 71] pakte en dit tegen mijn gezicht drukte, waardoor ik omviel. [verdachte] drukte dat kussen in mijn gezicht, waardoor ik niet kon ademen. Ik dacht echt dat [verdachte] mij ging vermoorden. Hij hield dat kussen best lang tegen mijn gezicht. Ik kwam in ademnood, had geen lucht kon niets doen en dacht dat ik dood ging. Ik voelde dat het een strijd op leven en dood was en het had niet langer moeten duren of ik was dood geweest. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: ‘Ohh kijk uit, haar huids- en gezichtskleur zijn helemaal veranderd’. [verdachte] haalde toen het kussen weg en toen zag ik inderdaad dat mijn huid bleek was. Ik heb het gevoel dat er een wonder is gebeurd toen ik [verdachte] met dat kussen uit mijn gezicht kreeg. Ik bad op een gegeven moment met god en zag witte duiven en paarden. Ik voelde een kracht in mij opkomen en kon [verdachte] met dat kussen toen wegkrijgen. Het was een kwestie van seconden. Als dit niet was gebeurd, was ik waarschijnlijk dood geweest. [verdachte] was eerst verbaasd dat ik de kracht had hem/het kussen weg te duwen. Hij was heel krachtig dus ik denk dat ik een bijzondere kracht moet hebben gehad om hem weg te duwen.
Ik heb ongeveer 2 nachten alleen geslapen en daarna moest ik met de chauffeur in hetzelfde bed slapen. (...) Tot een tweede dag werken in de prostitutie is het niet gekomen. Ik zag er de dag erna namelijk niet uit. Ik zat helemaal onder de blauwe plekken, waardoor ik niet kon werken. Dat zeiden zowel [verdachte] , als [slachtoffer 2] tegen mij. De dag erna gingen [verdachte] en de chauffeur, [slachtoffer 2] naar haar werk brengen. Een paar uur later wilde ik wat eten pakken en wilde een ei bakken. Ik kon het huis op dat moment niet uit door de deur. Die zat op slot en ik had geen sleutel. Wel was er een klein raampje waardoor ik naar buiten kon. Ik verklaar hier straks over. Juist op dat moment kwam [verdachte] en de chauffeur terug. (...) [verdachte] kwam daarna na de keuken gelopen en deed zijn kleren uit. Hij zei tegen mij dat ik niet wist wat orale seks was, maar dat ik dat nu ging leren. Ik wilde dat niet, maar [verdachte] verplichtte mij [verdachte] oraal te bevredigen. Toen de chauffeur dit zag, is hij weggelopen. Kennelijk wilde hij het niet zien. Nadat ik met [verdachte] klaar was, riep [verdachte] de chauffeur te komen en verplichtte mij de chauffeur ook oraal te bevredigen. Ik had het idee dat de chauffeur dat niet wilde, maar door [verdachte] verplicht werd. Dit bleek uit het feit dat [verdachte] de chauffeur verplichtte zijn broek uit te doen, maar de chauffeur wilde dit niet. Uiteindelijk deed de chauffeur wat [verdachte] wilde en moest ik hem oraal bevredigen. Ik vond het zo vies allemaal dat ik een paar dagen niet heb gegeten. Ik ben nog vergeten te zeggen dat [verdachte] mijn telefoon heeft afgepakt en in een afgesloten lade heeft gedaan. Ik kon met niemand communiceren. (...) Door het raampje, waar ik eerder over sprak, daar ben ik een keer door naar buiten gekropen, toen ik alleen thuis en opgesloten zat. Buiten op straat heb ik een vrouw aangesproken, maar die verstond en begreep me niet. Ik heb om me heen gekeken zag veel straten maar had geen idee waar ik heen moest. Toen ik dat besefte ben ik dat ik geen andere keus had dan weer terug te gaan. Toen ik terug naar het huis liep, kwamen net [verdachte] en [slachtoffer 2] aangereden. Ik weet niet of de
chauffeur er ook bij was. Toen we in huis waren heeft [verdachte] me weer geslagen en aan mijn haren door het huis getrokken, maar het was niet minder erg als de eerste keer. Op die dag is er verder niets bijzonders gebeurd.
De volgende dag heeft [verdachte] [slachtoffer 2] naar haar werk gebracht en toen hij terug kwam vertelde [verdachte] dat ik met hem mee moest komen want hij ging me op het vliegtuig terug naar Roemenië zetten. (...)
[p. 72] (...) 1 of 2 dagen nadat ik voor de eerste keer met [verdachte] naar het vliegveld was geweest, hebben [slachtoffer 2] en de chauffeur mij naar het vliegveld gebracht. Dit was een ander vliegveld als waar ik met [verdachte] was geweest. Ze hebben voor mij een ticket gekocht en hebben me een stukje begeleid. Ik ben in het vliegtuig gestapt en in Boekarest aangekomen. U zegt dat de Belgische collega’s onderzocht hebben dat ik van Zaventem (Brussel) ben vertrokken. Dat is best mogelijk. Als u zegt dat dat 14 april 2009 was, dan zal dat wel kloppen. (...)
[p. 73] (...) Ik heb eigenlijk maar 50 euro verdiend en die heeft [verdachte] uiteindelijk afgepakt. (...)
Ik heb het pistool bij [verdachte] in de hand gezien op de avond toen wij aankwamen. Hij draaide daar toen mee op zijn vinger. Ik weet dat het een pistool was en geen revolver. (...)
Verklaring getuige [getuige 4] (zus aangeefster [slachtoffer 3] ) d.d. 26 maart 2013 (bron I, map 6)
[p. 121] Toen ze [het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ] in Nederland was aangekomen, belde ze met een onbekend nummer. Ze zei dat ze niet in een pizzeria werkte en dat [slachtoffer 2] en haar haar man haar verplichtten om in Nederland in de prostitutie te werken. [slachtoffer 3] had gezegd dat ze dat niet wilde en dat ze terug wilde naar Roemenië. Toen heeft de man van [slachtoffer 2] haar mishandeld. Hij heeft ook een kussen op het gezicht van [slachtoffer 3] gedrukt en met heel veel moeite is het [slachtoffer 3] gelukt om dat kussen weg te duwen en zich op deze manier te redden.
Verklaring van [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 23 april 2015
[p. 1] In 2009 ben ik drie weken in Nederland geweest. (...) Mij is beloofd dat ik in Nederland geld zou gaan verdienen als danseres. Mij wordt gevraagd of ik dan in Roemenië geen baan kon vinden. Ik was 19 jaar. Ik zat toen nog op school Als ik al een baan had gevonden, zou ik bovendien een veel lager salaris in Nederland hebben verdiend. Mij is niet verteld hoeveel geld ik dan als danseres zou verdienen. Mij is wel gezegd dat het genoeg zou zijn om een auto te kopen, goud te kopen en geld naar huis te sturen. (...) Ik ben met de auto naar Nederland gegaan. In de auto zaten [slachtoffer 2] , de chauffeur, zijn naam weet ik niet meer, [getuige 5] , [getuige 7] en ik. Ik heb niets voor de reis betaald.
[p. 2] (...) Toen wij aankwamen in Nederland in dat huis was die [verdachte] daar aanwezig (...) Ik had een kamer alleen en [verdachte] , [slachtoffer 2] en de chauffeur sliepen op de grond in de woonkamer. (...) U rechter-commissaris, vertelt mij dat ik voorafgaande aan die zin in mijn aangifte heb verklaard over mishandelingen door [verdachte] die door zouden zijn gegaan tot een uur of 02.00 uur of 03.00 uur en dat ik daarna op de kamer van de chauffeur alleen sliep. Dat klopt. (...)
We kwamen ‘s avonds laat aan. De dag daarna ben ik met [slachtoffer 2] boodschappen gaan doen. De dag daarna gingen wij ‘s ochtends om 07.00 uur weg en gingen we naar België. Daar
aangekomen bij de vitrines wees [slachtoffer 2] naar de vitrines met de dames erachter en ze vertelde dat zij en ik dat werk zouden gaan doen. Toen werd mij duidelijk dat ik niet in een club zou gaan dansen, maar dat ik als prostituee zou gaan werken. (...) Mij wordt gevraagd hoeveel dagen ik in de prostitutie heb gewerkt. Dat zijn één of twee dagen in België geweest. Volgens mij heb ik twee klanten in België gehad.
De advocaat-generaal acht de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten bewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank op grond van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, met dien verstande dat deze naar haar mening dienen te worden aangevuld met de verklaring van [medeverdachte 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 26 mei 2020.
De verdediging heeft – op de gronden als nader in de pleitnota verwoord – primair integrale vrijspraak bepleit. Deze gronden houden – zeer kort samengevat – het volgende in.
Met betrekking tot feit 1:
Het bewijs voor feit 1 berust vooral op verklaringen. Er is geen steunbewijs in de vorm van telefoontaps, sms’jes, observaties, OVC-gesprekken, enz. De verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] zijn onvoldoende betrouwbaar, niet logisch en strijdig met andere bewijsmiddelen. Zij heeft een reden om verdachte vals te beschuldigen, omdat sprake was van een afgeketste, niet beantwoorde verliefdheid van haar op hem.
Niet betwist wordt dat [slachtoffer 1] werkzaam is geweest als prostituee, maar niet kan worden bewezen dat de verdachte daarbij enige strafbare betrokkenheid heeft gehad.
De verdediging heeft in eerste aanleg verzocht om [getuige 3] als getuige te horen. Dat kon echter niet, omdat hij al was overleden. Zijn verklaringen in het vooronderzoek vormen het enige steunbewijs van de verklaringen van [slachtoffer 1] en zijn verklaringen zijn daarom beslissend. De omstandigheid dat de verdediging hem niet als getuige heeft kunnen ondervragen is niet op enigerlei wijze gecompenseerd. De verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs. Bovendien wijken zijn verklaringen op essentiële onderdelen af van die van [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft ook de getuige [getuige 1] niet kunnen ondervragen, terwijl daarvoor geen compenserende maatregelen zijn getroffen. Ook diens verklaringen mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. De verdachte zelf heeft betoogd dat hetzelfde geldt voor de verklaringen van de getuige [slachtoffer 2] en [getuige 2] .
Mocht het hof toch tot een bewezenverklaring komen, dan dient te worden uitgegaan van een kortere pleegperiode en kan niet worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld en dat hij haar zou hebben gezegd of voorgehouden dat het door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld voor haar gespaard/bewaard zou worden.
Met betrekking tot feit 3:
Niet kan worden bewezen dat sprake was van uitbuiting. Ook is er geen bewijs van strafbare betrokkenheid van de verdachte. Dat aangeefster [slachtoffer 3] onvrijwillig in de prostitutie is beland is niet aangetoond. Haar verklaringen zijn onvoldoende betrouwbaar en strijdig met andere bewijsmiddelen. Verder was sprake van een taalbarrière, doordat [slachtoffer 3] de verdachte niet kon verstaan en [slachtoffer 2] alles voor haar moest vertalen, zodat [slachtoffer 3] onjuiste aannames kan hebben gedaan.
De verdachte zelf heeft betoogd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, omdat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad hen te ondervragen.
Subsidiair acht de verdediging de tenlastegelegde periode te lang.
Het hof overweegt hieromtrent – gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank – als volgt.
Naast hetgeen het hof hiervóór onder het kopje ‘Vrijspraak feit 2’ heeft overwogen met betrekking tot het juridisch kader van art. 273f, eerste lid, Sr, (het oogmerk van) uitbuiting en art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 3º, Sr, stelt het hof het volgende voorop.
a. Art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 1º, Sr
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1º, Sr wordt gekeken naar drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Om tot een bewezenverklaring te komen moet er sprake zijn van een of meer handelingen onder uitoefening van dwang met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Om het oogmerk van uitbuiting te kunnen vaststellen kan worden gekeken naar de hierboven omschreven omstandigheden (tewerkstelling, beperkingen en economisch voordeel), maar voor de invulling van de delictsomschrijving is niet nodig dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. Tussen handelingen en dwangmiddelen bestaat een causaal verband. De handelingen worden mogelijk gemaakt door het aanwenden van de middelen.
b. Art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 4º, Sr
Artikel 273f eerste lid, aanhef en onder 4º Sr valt uiteen in tweede delen. De tenlastelegging is alleen geënt op het eerste deel, zodat het hof zich tot de bespreking van dit deel zal beperken. Het eerste deel ziet op het met een dwangmiddel iemand dwingen dan wel bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid. Het gaat er om dat iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin deze zich beschikbaar stelt tot het verrichten van die arbeid. Het betreft hier het gebruik maken van een uitbuitingssituatie.
c. Art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 9º, Sr
‘Uitbuiting’ moet ook worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 9º, Sr. Van uitbuiting in die zin is niet slechts sprake als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. Hoge Raad 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191).
d. Misleiding en misbruik van een kwetsbare positie
Tevens merkt het hof op dat de in de tenlastelegging gebezigde, aan artikel 273f Sr ontleende, termen ‘misleiding’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’, mede feitelijke betekenis toekomt (vgl. Hoge Raad 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537).
e. Instemming betrokkene
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de instemming van betrokkene met het gegeven dat zij wordt uitgebuit en/of gedwongen in de prostitutie werkt niet aan een bewezenverklaring in de weg behoeft te staan indien een van de in art. 273f, eerste lid, Sr genoemde dwangmiddelen is gebruikt (art. 1 lid 2 EU-Kaderbesluit 2002 en art. 3 onderdeel b VN-mensenhandelprotocol 2000; Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 19). Een beperking van keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
Specifiek met betrekking tot feit 1
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. [slachtoffer 1] leert de verdachte in juni 2010 kennen. Zij blijft een aantal weken in zijn appartement in [plaats 1] omdat zij de huur van haar huis niet had betaald en zij
wordt verliefd op hem. De verdachte komt elke dag weed of boodschappen brengen. De verdachte woont namelijk met zijn gezin in [plaats 3] . Als hij een paar dagen niet komt, krijgt ze de sleutel, maar de verdachte verwacht dat zij binnen blijft als hij er niet is.
Enkele weken na hun ontmoeting komt ter sprake dat [getuige 3] – een kennis van
verdachte – een club in [plaats 5] (België) weet waar [slachtoffer 1] kan werken
als prostituee. De verdachte en [getuige 3] brengen haar naar deze club waar ze een aantal dagen werkt. Op verzoek van de verdachte wordt ze steeds gebracht en gehaald door [getuige 3] . Het geld dat ze verdient geeft ze telkens de volgende dag aan de verdachte.
In overleg met de verdachte besluit [slachtoffer 1] om daar te stoppen, waarna de verdachte met het idee komt om in [plaats 4] te gaan werken. Met de verdachte en [getuige 3] gaat zij vervolgens naar [plaats 4] . Verdachte wilde dat zij daar een appartement huurt zodat ze niet elke dag op en neer van Nederland neer België hoeft. De verdachte vindt via een advertentie in een krantje een appartement op de [adres 2] in [plaats 4] . Als ze daar gaan kijken geeft verdachte haar € 1.100,- contant voor het betalen van de huur en de borg van het appartement en een garage die hij er bij wil om daar zijn auto te kunnen parkeren. [slachtoffer 1] tekent direct het huurcontract. Daarna gaan ze naar het [adres 5] om een (prostitutie)raam voor [slachtoffer 1] te zoeken. [slachtoffer 1] moet bellen naar telefoonnummers van lege ramen en vindt uiteindelijk een geschikt raam dat € 600,- huur per week kost. Wanneer het appartement en het raam geregeld zijn, keren ze terug naar [plaats 1] . Een paar dagen later brengt de verdachte [slachtoffer 1] naar het appartement in [plaats 4] en vervolgens zet hij haar ‘s avonds af bij het raam om te gaan werken.
[slachtoffer 1] werkt ongeveer een maand onafgebroken voor de verdachte in [plaats 4] . De verdachte komt elke dag het door [slachtoffer 1] verdiende geld ophalen dat zij van hem op de tafel moet klaar leggen. De verdachte koopt de condooms voor [slachtoffer 1] . De verdachte heeft [slachtoffer 1] gezegd dat hij het geld voor haar zou sparen.
[slachtoffer 1] wordt door de verdachte aangespoord om te werken, ook wanneer zij ongesteld is. Als zij ziek is, moet zij eveneens door werken. Tevens controleert de verdachte haar werkzaamheden en verdiensten door veelvuldig telefooncontact. De verdachte sms’t [slachtoffer 1] vaak als hij gaat slapen om te vragen of het druk is en hoeveel zij heeft verdiend. [slachtoffer 1] moet hem van alles op de hoogte houden: ze moet sms’en als ze stopt met werken, als ze in de taxi stapt om naar haar appartement te gaan en als ze thuis is om te gaan slapen. Dat laatste sms’je stuurt ze wat later om de verdachte te laten denken dat ze langer heeft gewerkt dan ze daadwerkelijk heeft gedaan. Dat doet ze omdat ze denkt dat de verdachte anders boos zou worden als hoe zijn merken dat ze naar zijn idee te vroeg met werken gestopt was. Van de verdachte moet ze met de taxi naar huis en daarvan de briefjes bewaren zodat het lijkt alsof ze zelfstandig werkt.
De verdachte neemt [slachtoffer 1] een keer mee naar het bos waar hij haar schopt en slaat en een schop boven haar houdt waardoor [slachtoffer 1] vreest dat hij haar hoofd van haar romp zal scheiden. Ook mishandelt hij haar een keer in het appartement, omdat zij haar stem verheft. Daardoor heeft ze blauwe plekken.
Wanneer [slachtoffer 1] door de verdachte wordt geslagen omdat ze te weinig heeft
verdiend loopt ze bij hem weg. Na een paar dagen zoekt ze weer contact met de verdachte,
waarna diens vriend [medeverdachte 5] een appartement voor haar regelt aan de [adres 3]
. Van daaruit werkt ze ongeveer anderhalve maand in [plaats 2] bij de bootjes. Van
den [slachtoffer 1] moet het verdiende geld weer op tafel klaar leggen voor de verdachte. Ze wordt steeds door [medeverdachte 6] van [plaats 3] naar [plaats 2] gebracht, maar moet van de verdachte na een politiecontrole wel met de taxi van het station naar haar werk en ook altijd een treinkaartje halen.
Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller werd behaald, in dit geval sprake was van uitbuiting. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het slachtoffer al haar verdiende geld moest afgeven en dat dat geld niet, zoals door de verdachte was beloofd, voor haar is gespaard.
Het hof leidt in navolging van de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer 1] een kwetsbare persoonlijkheid was. [slachtoffer 1] had een problematisch verleden met mannen die haar hadden uitgebuit en zij had de verdachte hierover verteld. Ze had geen contacten met haar ouders en had geen vrienden. De verdachte heeft haar onderdak verschaft in een appartement in [plaats 1] omdat zij geen woning had. [slachtoffer 1] is verliefd op de verdachte geworden en werd daardoor emotioneel afhankelijk van hem. De verdachte moet dit hebben geweten en hij heeft daarop ingespeeld en verkreeg op die wijze een overwicht op [slachtoffer 1] . De verdachte verlaten was voor haar geen reële optie, omdat zij in beginsel nergens anders terecht kon. Ze is twee keer bij hem weggelopen en na korte tijd toch weer naar hem teruggegaan omdat ze door haar verliefdheid geen weerstand kon bieden aan zijn beloftes en zij geen andere plek had om naar toe te gaan.
Ook na meermalen mishandeld en bedreigd te zijn, blijft zij denken dat het goed zal komen. In die zin was [slachtoffer 1] niet in staat om zich te onttrekken aan de situatie waarin
zij zich toen bevond.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij geloofde in een gezamenlijke toekomst met
de verdachte. Hij zou zijn partner [betrokkene 1] en zoontje voor haar verlaten. De verdachte heeft [slachtoffer 1] zelfs een kindje beloofd omdat zij haar eigen dochter zo miste. Verder
beloofde hij haar een auto, dat zij haar rijbewijs mocht halen en dat hij haar geld voor haar
zou sparen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er in dit kader sprake is geweest van misleiding van [slachtoffer 1] door de verdachte. Van een affectieve relatie van de zijde van de verdachte is, voor zover uit het dossier naar voren komt, geen sprake geweest.
Naar het oordeel van het hof is aldus tevens sprake geweest van misbruik van dit uit de
feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van Van den
[slachtoffer 1] omdat de verdachte zich bewust was of moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden waarin zij verkeerde. Het feit dat [slachtoffer 1] de verdachte uit verliefdheid beloofde dat ze hem rijk zou maken met de prostitutiewerkzaamheden en haar verdiensten daaruit aan verdachte afstond past in het beeld dat verdachte misbruik heeft
gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld en bedreigd. Hoewel er volgens de verdediging geen relatie bestaat tussen het toegepaste geweld in het bos en de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] , is het hof met de rechtbank van oordeel dat ook dit door de verdachte uitgeoefende geweld – en de dreiging daarmee – in elk geval jegens [slachtoffer 1] een versterkend effect heeft gehad op de dwang waaraan zij reeds onderhevig was.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte dwangmiddelen als bedoeld in de wet heeft gehanteerd om [slachtoffer 1] te bewegen in de prostitutie te werken en hem te bevoordelen met de opbrengst daarvan en voorts de keuzevrijheid van haar in aanzienlijke mate heeft beperkt.
Het hof ziet – anders dan de verdediging – geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] – voor zover deze voor het bewijs zijn gebruikt – te twijfelen, omdat deze op essentiële onderdelen worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen, onder andere in de verklaringen van de getuige [getuige 3] .
Het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde berust in beslissende mate op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] . De verdediging is in de gelegenheid geweest de getuige [slachtoffer 1] te ondervragen en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt tijdens haar verhoor door de rechter-commissaris op 17 april 2014.
Hoewel de rechtbank in eerste aanleg ook het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 3] ten overstaan van de rechter-commissaris had toegewezen, kon hieraan geen uitvoering worden gegeven omdat de getuige [getuige 3] inmiddels was overleden. Volgens de verdediging dienen de door de getuige [getuige 3] in het vooronderzoek afgelegde verklaringen daarom te worden uitgesloten van het bewijs. Het hof verwerpt dit verweer. In de eerste plaats bestond er een goede reden voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid van de getuige [getuige 3] en bijgevolg voor het gebruik van de in het vooronderzoek afgelegde belastende, niet door de verdediging via een ondervraging getoetste, verklaringen van deze getuige, nu deze getuige inmiddels was overleden.
Daarnaast is, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, de bewezenverklaring (‘veroordeling’) niet uitsluitend of in beslissende mate gestoeld op de verklaringen van deze getuige. Deze verklaringen ondersteunen slechts de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] , zoals ook de verklaring van de getuige Kestens en het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de controle van de ‘bootjes’ dat doen.
Gelet hierop, kunnen de verklaringen van de getuige [getuige 3] voor het bewijs worden gebruikt zonder dat sprake is van oneerlijk proces.
Aan het verweer van de verdediging dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] om dezelfde reden moeten worden uitgesloten van het bewijs gaat het hof voorbij, nu het hof deze verklaringen, die niet ontlastend zijn voor de verdachte, niet voor het bewijs heeft gebruikt en de verdachte derhalve geen belang heeft bij de bespreking van dit verweer.
Alles overziend acht het hof met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 juli 2010 tot 1 november 2010 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Voor inkorting van deze periode ziet het hof geen aanleiding, nu de verweten gedragingen blijkens de gebruikte bewijsmiddelen binnen die periode hebben plaatsgevonden.
De verweren van de verdediging worden bijgevolg in al hun onderdelen verworpen.
Specifiek met betrekking tot feit 3
Uit de bewijsmiddelen blijkt het navolgende. Eind maart 2009 is medeverdachte [medeverdachte 1] in opdracht van de verdachte samen met ene [getuige 2] naar Roemenië gereden met het plan meisjes naar Nederland te halen om hen hier in de prostitutie te laten werken. Medeverdachte [medeverdachte 1] leerde in Roemenië [slachtoffer 2] kennen. [slachtoffer 2] sprak Roemeens en Turks en fungeerde daarom al snel als tolk voor medeverdachte [medeverdachte 1] bij het zoeken van geschikte personen om mee naar Nederland te gaan. [slachtoffer 3] werd daarbij ook benaderd. Zij was echter in de veronderstelling dat zij in Nederland in de horeca zou gaan werken. [slachtoffer 2] had haar in het bijzijn van [medeverdachte 1] verteld dat zij een club in Nederland had en had [slachtoffer 3] gevraagd om daar te komen dansen. Vervolgens is [slachtoffer 3] met de verdachte [medeverdachte 1] , [getuige 6] , [getuige 5] en [slachtoffer 2] naar Nederland vertrokken.
Tijdens zijn verblijf in Roemenië onderhield medeverdachte [medeverdachte 1] steeds contact met de verdachte in Nederland om hem op de hoogte te houden van de stand van zaken.
Het hof acht met de rechtbank bewezen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] uit Roemenië hebben meegenomen met het oogmerk haar ertoe te brengen hier als prostituee te werken.
Het hof is van oordeel dat er gelet op in het bijzonder de aard van de tewerkstelling en de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, in dit geval sprake is van het oogmerk van uitbuiting. De beperkte duur van de tewerkstelling en de omstandigheid dat het door de tewerksteller beoogde economische voordeel uiteindelijk niet is behaald, doen daaraan niet af. Het hof merkt hierbij op dat het slachtoffer het enige geld dat zij verdiend had heeft moeten afgeven aan de verdachte.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 3] ten tijde van het tenlastegelegde een jonge Roemeense vrouw van 19 jaar was. Zij had geen werk in Roemenië en wilde in Nederland geld voor haar familie verdienen. Zij had weinig tot geen opleiding genoten en kwam uit een armoedige situatie in Roemenië. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] moeten zich van deze slechte financiële positie bewust zijn geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat de levensstandaard voor veel mensen in Roemenië laag is.
In Nederland aangekomen zijn [slachtoffer 3] en de anderen door medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte ondergebracht in een appartement in [adres 4] te [plaats 6] . Dat appartement was tevoren al in opdracht van de verdachte gehuurd door medeverdachte [medeverdachte 1] . Aan de Roemeense vrouwen werd dezelfde avond door verdachte via [slachtoffer 2] duidelijk gemaakt dat zij in de prostitutie moesten werken. De verdachte gedroeg zich daarbij agressief en intimiderend en hij liet zien dat hij een pistool had.
[slachtoffer 3] sprak geen Nederlands, had geen eigen verblijfplaats noch werk, kende niemand in
Nederland en had geen financiële middelen. [slachtoffer 3] was derhalve voor haar onderdak, voedsel en het genereren van inkomsten volledig afhankelijk van de verdachte en
medeverdachte [medeverdachte 1] .
Op de tweede dag na haar aankomst is [slachtoffer 3] samen met [slachtoffer 2] naar [plaats 4] gebracht
waar zij achter een raam moest werken en twee klanten heeft gehad. ‘s Avonds werd zij
door de verdachte en [medeverdachte 1] weer opgehaald. [slachtoffer 3] had hierin geen keuze omdat zij geen geld had voor een terugreis, zij niet weg kon en haar werd gezegd dat zij moest werken.
Gelet op deze omstandigheden is het hof in navolging van de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 3] zich in een kwetsbare positie bevond en dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] door hun handelen ook misbruik hebben gemaakt van deze kwetsbare positie van [slachtoffer 3] .
De verdachte heeft [slachtoffer 3] ook fors mishandeld. Hij heeft haar na haar eerste werkdag in de auto vanuit [plaats 4] geslagen en haar keel dichtgeknepen. In het appartement in [plaats 6] heeft hij haar hard op de grond geduwd en in haar gezicht geslagen. [slachtoffer 3] had het verdiende geld in eerste instantie niet uit eigen beweging aan de verdachte afgegeven en kreeg toen klappen. De verdachte heeft [slachtoffer 3] tegen haar hoofd geschopt en een kussen op haar gezicht gedrukt waardoor ze dacht dat hij haar ging vermoorden. De volgende dag heeft de verdachte [slachtoffer 3] verplicht om hem en medeverdachte [medeverdachte 1] oraal te bevredigen. Tot een andere dag werken in de prostitutie is het echter niet gekomen omdat zij zo ernstig was mishandeld dat zij niet toonbaar was voor de klanten.
Het hof ziet – anders dan de verdediging – geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3] – voor zover deze voor het bewijs zijn gebruikt – te twijfelen, omdat deze op essentiële onderdelen worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen, onder andere in de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Gelet op de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat [slachtoffer 3] in haar verklaringen met [verdachte] telkens de verdachte heeft bedoeld. Het feit dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij dacht dat de verdachte een tatoeage op zijn linkerarm had en een oorbel droeg, hetgeen overigens niet is gebleken, doet hieraan niet af naar het oordeel van het hof. Het is zeer wel voorstelbaar dat [slachtoffer 3] zich in deze details heeft vergist, gelet op de situatie waarin zij zich bevond. Zij heeft verdachte van een foto herkend als de [verdachte] die zij bedoelt.
Ter onderbouwing van haar stelling dat aangeefster [slachtoffer 3] onbetrouwbaar is, heeft de verdediging onder andere erop gewezen dat haar zus heeft verklaard dat [slachtoffer 3] , toen ze in Nederland was aangekomen, steeds met een onbekend nummer belde. Dat aangeefster [slachtoffer 3] dat deed, is echter volkomen verklaarbaar, omdat uit de voor het bewijs gebruikte aangifte van [slachtoffer 3] van 6 maart 2013 (pag. 71) blijkt dat de verdachte haar eigen telefoon had afgepakt.
Het hof gaat voorts voorbij aan de suggestie van de verdediging dat [slachtoffer 3] als gevolg van de taalbarrière onjuiste aannames zou kunnen hebben gedaan met betrekking tot de rol van de verdachte, omdat haar verklaringen, zoals gezegd, op essentiële onderdelen worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen.
De verdediging heeft ook betoogd dat de onvrijwilligheid van [slachtoffer 3] onvoldoende is aangetoond. Nog daargelaten dat eventuele instemming van betrokkene met het werk van prostitutie niet aan een bewezenverklaring in de weg staat indien een van de in art. 273f, eerste lid, Sr genoemde dwangmiddelen is gebruikt, blijkt uit de voor het bewijs gebruikte aangifte van [slachtoffer 3] van 6 maart 2013 (pag. 67 en 68) dat toen het haar duidelijk werd dat zij als prostituee moest gaan werken, het voor haar voelde dat ze niet weg kon uit die stad, dat ze geen geld had om zelf naar huis te gaan, dat ze niemand kende, dat ze niemand om hulp kon vragen en dat het daarom voor haar voelde dat ze geen keuze had.
Het bewijs van het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde berust in beslissende mate op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3] . De verdediging is in de gelegenheid geweest de getuige [slachtoffer 3] te ondervragen en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt tijdens haar verhoor door de rechter-commissaris op 23 april 2014.
Aan het verweer van de verdediging dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad hen te ondervragen gaat het hof voorbij, nu het hof deze verklaringen, die niet ontlastend zijn voor de verdachte, niet voor het bewijs heeft gebruikt en de verdachte derhalve geen belang heeft bij de bespreking van dit verweer.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht het hof met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en door misbruik van haar kwetsbare positie [slachtoffer 3] heeft geworven vanuit Roemenië, haar heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk die [slachtoffer 3] uit te buiten.
Het hof acht bovendien met de rechtbank bewezen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] haar gedwongen hebben door dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van haar kwetsbare positie om zich beschikbaar te stellen voor de prostitutie en dat verdachte haar heeft gedwongen om hem te bevoordelen uit de opbrengst daarvan.
Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde de samenwerking tussen de verdachten zodanig nauw en bewust, waarbij ieders intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was, dat gesproken kan worden van medeplegen (het tezamen en in vereniging plegen) van deze feiten.
Kortom, het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode
1 maart 2009 tot en met 14 april 2009 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel in vereniging gepleegd. Voor inkorting van deze periode ziet het hof geen aanleiding, nu de verweten gedragingen blijkens de gebruikte bewijsmiddelen binnen die periode hebben plaatsgevonden.
De verweren van de verdediging worden derhalve in al hun onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd. Volgens de verdediging is sprake van een excessieve overschrijding van de redelijke termijn en is er geen redelijk strafdoel nog gediend bij een gevangenisstraf. De verdediging heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat de verdachte na de onderhavige feiten niet opnieuw met justitie in aanraking is geweest.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van twee slachtoffers.
Het eerste slachtoffer betreft een Nederlandse vrouw. Gedurende geruime tijd heeft hij zich haar verdiensten uit de prostitutie toegeëigend. Het slachtoffer stond dit toe omdat zij verliefd op hem was, een liefdesrelatie met de verdachte had, geen contact met familie of vrienden had en hem geloofde dat hij voor haar bij zijn gezin zou weggaan. Tegelijkertijd was ze bang voor de verdachte omdat hij geweld tegen haar gebruikte of daartoe dreigde. De verdachte gaf het slachtoffer alleen geld om boodschappen te doen en voorzag haar in haar huisvesting en van softdrugs. De verdachte heeft het slachtoffer met zijn auto vervoerd of laten vervoeren naar haar prostitutieplek en hij heeft haar werkzaamheden, werktijden en haar verdiensten voortdurend gecontroleerd. Dat zij reeds eerder werkzaam is geweest in de prostitutie en eerder slachtoffer is geweest van mensenhandel, doet naar het oordeel van het hof, gelijk de rechtbank, aan het kwalijke van zijn handelen in het geheel niet af. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van deze kwetsbare vrouw door ervoor te zorgen dat zij veel werkte, waardoor de verdiensten hoog waren, en vervolgens die verdiensten weer van haar af te nemen.
Het andere slachtoffer is een vrouw uit Roemenië die daar in zeer armoedige
omstandigheden leefde. De verdachte heeft het slachtoffer uit Roemenië naar Nederland
gehaald met als doel haar in de prostitutie werkzaam te laten zijn.
Ten aanzien van in elk geval één van deze slachtoffers heeft het hof met de rechtbank vastgesteld dat het slachtoffer is misleid ten aanzien van de aard van het werk dat van haar werd verwacht. Zij dacht te gaan werken als danseres, maar bij aankomst in Nederland bleek dat verdachte haar wilde laten werken in de prostitutie. Toen zij op haar eerste werkdag in de prostitutie bij een klant bepaalde seksuele handelingen niet wilde verrichten, heeft verdachte het slachtoffer laten ophalen en haar gedwongen die handelingen bij hem en de medeverdachte te verrichten. Daarbij is een ernstige inbreuk gemaakt op haar fysieke integriteit. Voorts heeft hij onder meer haar verdiensten van die dag afgenomen en heeft hij haar dreigend een pistool laten zien.
Het hof vindt het evenals de rechtbank schrijnend dat de verdachte deze vrouw, die vanwege erbarmelijke leefomstandigheden een baan aanvaardt in het buitenland en daarvoor huis en haard verlaat, tegen haar zin in de prostitutiewereld brengt, waartegen deze vrouw geen verweer heeft omdat ze de taal niet spreekt, hier geen contacten heeft en niet de weg kent (ook niet naar hulpverlenende instanties).
Hoewel het gedwongen prostitutiewerk van dit Roemeense slachtoffer ‘slechts’ één dag
heeft geduurd, is het hof van oordeel dat de verschillende vormen van mensenhandel
waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt zodanig ernstig zijn, dat slechts een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, niet alleen om het aan de slachtoffers aangedane leed te vergelden, maar ook ter afschrikking. Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof onder meer rekening gehouden met de duur van de mensenhandel, het door de verdachte toegepaste geweld, het misbruik dat de verdachte heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers, het feit dat de verdachte puur uit financieel gewin vrouwen de prostitutie in heeft gebracht en de recidive van de verdachte. De verdachte is, blijkens het hem betreffende uittreksel van de justitiële informatiedienst d.d. 3 mei 2022, immers meermalen onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten en – in 2006 – voor mensenhandel. Die eerdere veroordeling wegens mensenhandel heeft de verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw dergelijke feiten te plegen.
Ook heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte er in het geheel geen blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers inziet, laat staan dat hij enige vorm van berouw of medeleven met de slachtoffers heeft getoond. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 3 september 2013, de dag waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld.
De rechtbank heeft op 19 januari 2016 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen – nu de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – 16 maanden na de aanvang van de redelijke termijn. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 12 maanden en twee weken.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 19 januari 2016 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 15 augustus 2022. Ook in hoger beroep is de behandeling dus niet afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 63 maanden en één week.
Hoewel het gaat om een omvangrijke zaak en er op verzoek van de verdediging zowel in eerste aanleg als in hoger beroep rechtshulpverzoeken zijn uitgezet in het buitenland voor het horen van getuigen en er ook in beide instanties getuigen zijn gehoord, zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende bijzondere omstandigheden aanwezig die deze zeer forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep volledig rechtvaardigen. Het hof ziet in deze overschrijding dan ook aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof echter volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 60.192,83, bestaande uit een bedrag van € 50.192,83 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 10.000,- ter zake van immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 25.620,40, bestaande uit een bedrag van € 23.620,40 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.000,- ter zake van immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft, ingeval van integrale vrijspraak, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
Subsidiair heeft de verdediging het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen betwist (volgens haar waren het er 39), de gemiddelde inkomsten per dag (volgens haar bedroegen die € 250,- per dag) en het causale verband tussen de posten 2 en 3 en de bewezenverklaarde feiten.
Daarnaast zou de vaststelling van een vergoeding ter zake van immateriële schade in de visie van de verdediging een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, omdat het hof dan zou moeten beoordelen voor welk deel van de immateriële schade de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden, nu de benadeelde partij reeds eerder gedwongen in de prostitutie heeft gewerkt.
Het hof overweegt hieromtrent – grotendeels in navolging van de rechtbank – het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot een na te melden bedrag.
Bij het bepalen van de omvang van de materiële schade gaat het hof uit van een andere
berekening van de inkomsten uit prostitutie dan zoals die volgt uit bijlage I bij de
‘Rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel’ (zoals door de benadeelde partij onder post 1 wordt gevorderd).
Het hof gaat er vanuit dat de verdachte verantwoordelijk is voor de door de benadeelde partij geleden schade in de bewezenverklaarde periode.
Het hof acht, gelet op hetgeen de benadeelde partij in haar voor het bewijs gebruikte verklaringen heeft verklaard, aannemelijk dat zij in deze periode gedurende:
- 2 dagen in [plaats 5] ;
- een maand (onafgebroken) in [plaats 4] (31 dagen) en
- anderhalve maand, gemiddeld 6 dagen per week in [plaats 2] (6 x 6 = 36 dagen)
in de prostitutie heeft gewerkt en de opbrengsten aan de verdachte heeft afgedragen.
Dat zijn in totaal 69 dagen. Het hof gaat dus voorbij aan het door de verdediging genoemde aantal van 39 dagen.
Het hof neemt, eveneens gelet op de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de benadeelde partij, als uitgangspunt een (minimale) dagopbrengst van € 500,- en schat het inkomen uit prostitutie dat de benadeelde partij aan de verdachte heeft afgedragen op (ten minste) € 34.500,-. Ook hier volgt het hof het door de verdediging genoemde bedrag van € 250,- per dag dus niet.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte in deze periode van de opbrengsten uit prostitutie
verschillende zaken heeft betaald voor de benadeelde partij, waaronder:
Taxikosten, door het hof geschat op € 500,-
CJIB boetes € 1.800,-
Huur raam (€ 86,- p/d x 67) € 5.762,-
Huur appartement [plaats 4] € 1.100,-
Huur appartement [plaats 3] € 900,-
Condooms € 450,-
Boodschappen en softdrugs (geschat) € 500,- +
Totaal € 11.012,-
Het hof stelt het totaal van de gemaakte kosten derhalve op een bedrag van € 11.012,- en
waardeert de schade uit post 1, inkomsten uit prostitutie, derhalve op een bedrag van:
€ 34.500,-
€ 11.012,- -/-
€ 23.488,-.
Daarnaast acht het hof de – niet betwiste – onder post 4 gevorderde schade van € 132,40 ter zake van de eigen bijdrage voor de door Impegno geboden zorg als rechtstreekse schade van het onder 1 bewezenverklaarde feit voor toewijzing vatbaar.
Anders dan de rechtbank, stelt het hof de hoogte van de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,-. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de aard, de ernst en de duur van het strafbare feit, waarvan de benadeelde partij het slachtoffer is. Het hof acht het alleszins aannemelijk dat het voor de benadeelde partij een zeer traumatische episode uit haar leven is geweest, waarvan zij nog lang last zal hebben.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor de immateriële schade voor zover deze het bedrag van € 5.000,- te boven gaat en voor de materiële schade met betrekking tot post 1 voor zover deze een bedrag van € 23.488,- te boven gaat. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, onder meer wegens het ontbreken van voldoende bewijsstukken.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde vergoeding van materiële schade onder post 2 (behandeling GGZ) en 3 (aanvullende verzekering i.v.m. fysiotherapie), nu de psychische schade en fysieke gevolgen die het slachtoffer stelt te hebben geleden in elk geval mede zijn oorsprong lijken te hebben in het feit dat het slachtoffer eerder meermalen slachtoffer van mensenhandel is geweest en haar overige levensgeschiedenis.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van deze onderdelen van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Het hof is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kortom, het hof acht toewijsbaar als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit
toegebrachte schade:
materiële schade
ter zake van post 1: € 23.488,-
ter zake van post 4: € 132,40
immateriële schade
ter zake van post 5: € 5.000,- +
Totaal € 28.620,40.
Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 28.620,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het hof zal tevens bepalen dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.