Het hof is van oordeel dat [de werkgever] haar zorgplicht als omschreven in art. 7:658 lid 1 BW jegens [de werknemer] niet is nagekomen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
[woonzorgcentrum] was een omvangrijke locatie. [de werknemer] had als verzorgende IG de verantwoordelijkheid voor een groot aantal cliënten, die verspreid verblijven in appartementen en aanleunwoningen. De werkzaamheden moeten verricht worden op vier verdiepingen en bij een aantal aanleunwoningen. Die werkzaamheden werden tot juni 2016 altijd verricht door 2 personen. Met de invoering van TMO kwam [de werknemer] alleen te staan voor die werkzaamheden. Zij heeft vanaf mei 2016 meermaals aandacht gevraagd voor die situatie en daarbij ook concreet aangegeven dat de uitgangspunten van TMO niet klopten (doorslaapbeleid, incontinentieproblemen), dat slechts bij een beperkt aantal patiënten sprake was van beeld- en geluidverbindingen, dat die verbindingen vaak onvoldoende werkten, dat die verbindingen bij de aanleunwoningen feitelijk niet werkten omdat de verbinding zich niet in de slaapkamer bevond, dat zij bij gelijktijdige alarmeringen onvoldoende zorg kon leveren, dat de afstanden die zij moest overbruggen tussen de verdiepingen (zonder dat zij de lift mocht gebruiken omdat zij de enige verzorgende IG was) aanzienlijk waren evenals de afstand met de aanleunwoningen.
Het hof verwijst naar de onder 3.1.5, 3.1.8, 3.1.10 en 3.1.12 weergegeven e-mailberichten van [de werknemer] .
Deze e-mails, zeker in samenhang met de e-mail van de verpleegkundige [verpleegkundige] (zie hiervoor onder 3.1.7) die al direct na de invoering van TMO constateert dat het geen overbodige luxe is om een tweede persoon in de nacht erbij te zetten, hadden voor [de werkgever] aanleiding moeten zijn om meer zorg te betrachten voor de werksituatie en dreigende overbelasting van [de werknemer] . [de werkgever] heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze zij met [de werknemer] hierover het gesprek is aangegaan en op welke wijze zij verlichting heeft geboden.
De bezwaren van [de werknemer] kwamen er in de kern op neer dat het onbegonnen werk was om als enige verzorgende IG de zorg in de nacht te hebben. Ook de in januari 2017 door [de werkgever] genomen maatregelen kunnen als onvoldoende worden gekarakteriseerd. Een extra hulp werd slechts ten dele (in de randen van de nacht) en later gedurende de helft van de nachtdienst beschikbaar gesteld. Dat dit een onvoldoende oplossing was bleek uit het verzoek van [de werknemer] om een substantiële vermindering van het aantal arbeidsuren van 28 naar 24 en het opnemen van 8 extra overuren per week als verlof. Dit gebeurde naar aanleiding van een ziekmelding van [de werknemer] in juni 2018. [de werkgever] wijst er weliswaar op dat dit samenhangt met de gedreven wijze waarop [de werknemer] wenste optimale zorg voor de cliënten te verlenen. Als dit zo is, dan had zij daar in juni 2018 na de eerste ziekmelding met [de werknemer] verdergaand over moeten spreken en niet alleen moeten instemmen met de substantiële werkvermindering als gevolg van de door [de werknemer] ervaren belasting maar ook onder ogen moeten zien of [de werknemer] wel in staat was om als enige nachthulp gedurende delen van de nacht die zorg te verlenen. [de werkgever] stipt nog aan dat er ook een verpleegkundige aanwezig was. Het hof overweegt dat die verpleegkundige verantwoordelijk was voor alle locaties van [de werkgever] en dat juist een van die verpleegkundigen, te weten [verpleegkundige] er reeds in mei/juni op wees dat twee verzorgenden in de nachtdienst geen overbodige luxe was en pas met één verzorgende volstaan zou kunnen worden als aan de voorwaarden voor TMO is voldaan. Dat aan die voorwaarden later is voldaan, is echter nooit gebleken. TMO is uiteindelijk niet geïmplementeerd.
Het hof wordt verder gesteund in haar overtuiging dat het werk voor één verzorgende IG te zwaar was door het feit dat inmiddels weer twee verzorgenden gedurende de hele nachtdienst aanwezig zijn.