6.1.
In het tussenarrest is een weergave van de feiten opgenomen. Voor alle duidelijkheid geeft het hof die feiten hieronder nogmaals weer, aangevuld met enkele feiten die voor dit arrest in de hoofdzaak van belang zijn.
a. Regenboog Apotheek exploiteert een apotheek, verleent farmaceutische zorg en richt zich met name op patiënten met ADHD. CZ is (de naam van) een overkoepelende organisatie van een aantal Nederlandse zorgverzekeraars.
b. Regenboog Apotheek verstrekt aan patiënten met ADHD dexmethylfenidaat, als dit medicijn is voorgeschreven door de behandelend arts. Psychiaters schrijven dit medicijn slechts voor als andere meer gangbare vormen van ADHD medicatie minder geschikt zijn gebleken voor de bewuste patiënt.
c. Dexmethylfenidaat en methylfenidaat zijn verschillende chemische verbindingen (zie verder hierover r.o. 6.28.).
d. CZ pleegt aan haar verzekerden de kosten van dexmethylfenidaat niet te vergoeden.
e. [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2] zijn beiden gediagnostiseerd met ADHD en zijn beiden patiënten (geweest) van Regenboog Apotheek .
f. Artikel 11 lid 1 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De zorgverzekeraar heeft jegens zijn verzekerden een zorgplicht die zodanig wordt vormgegeven, dat de verzekerde bij wie het verzekerde risico zich voordoet, krachtens de zorgverzekering recht heeft op prestaties bestaande uit:
a.de zorg of de overige diensten waaraan hij behoefte heeft, of
b.vergoeding van de kosten van deze zorg of overige diensten alsmede, desgevraagd, activiteiten gericht op het verkrijgen van deze zorg of diensten. (…)”
g. Artikel 14 lid 1 Zvw luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De vraag of een verzekerde behoefte heeft aan een bepaalde vorm van zorg of een bepaalde andere dienst, wordt slechts op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord. (…)”
h. Artikel 40 van de Geneesmiddelenwet (hierna: Gnw) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Het is verboden een geneesmiddel in het handelsverkeer te brengen zonder handelsvergunning van de Europese Unie, verleend krachtens verordening 726/2004 dan wel krachtens die verordening juncto verordening 1394/2007, of van het College, verleend krachtens dit hoofdstuk.
(…)
3. Een verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid is niet van toepassing:
a. op geneesmiddelen die door of in opdracht van een apotheker of een huisarts als bedoeld in artikel 61, eerste lid, onder b, in diens apotheek op kleine schaal zijn bereid en ter hand worden gesteld;
(…)”
i. Artikel 2.1 van het Besluit Zorgverzekering (hierna: Bzv), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
2. De inhoud en omvang van de vormen van zorg of diensten worden mede bepaald door de stand van de wetenschap en praktijk en, bij ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten.
3. Onverminderd hetgeen is bepaald in de artikelen 2.4 tot en met 2.15, heeft de verzekerde op een vorm van zorg of een dienst slechts recht voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen.
(…)”
j. Artikel 2.8 Bzv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Farmaceutische zorg omvat terhandstelling van of advies en begeleiding zoals apothekers die plegen te bieden ten behoeve van medicatiebeoordeling en verantwoord gebruik van:
(…)
b. mits het rationele farmacotherapie betreft, geneesmiddelen als bedoeld in:
1°. artikel 40, derde lid, onder a, van de Geneesmiddelenwet,
(…)”
k. In het bij de verzekeringsvoorwaarden van CZ behorende Reglement Farmacie uit 2020 (door CZ overgelegd voorafgaand aan het pleidooi in hoger beroep, hierna: Reglement Farmacie 2020) is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“4. Vergoeding van magistrale bereidingen.
(…)
Wanneer krijgt u een bereiding vergoed?
Volgens het Besluit zorgverzekering is vergoeding van een magistrale bereiding mogelijk als er sprake is van rationele farmacotherapie. Dit betekent dat de bereiding:
een voor de patiënt geschikte vorm moet hebben. Bijvoorbeeld een drankje voor een kind dat nog geen tablet kan doorslikken;
bewezen werkzaam en effectief is. Dit betekent dat er voldoende wetenschappelijk onderzoek naar het medicijn is gedaan, dat het werkt tegen de klacht of ziekte en dat de werkzaamheid en effectiviteit wetenschappelijk zijn aangetoond;
het voordeligst en meest economisch moet zijn voor de zorgverzekering. Het is bijvoorbeeld niet duurder dan vergelijkbare medicijnen die net zo goed of beter werken.(…)”
l. In het eerder overgelegde Reglement Farmacie uit 2018 (hierna: Reglement Farmacie 2018, prod. 4 bij conclusie van antwoord) was naast de hierboven genoemde bepaling over vergoeding van een bereiding, nog het volgende vermeld:
“(…)
Wanneer krijgt u een bereiding niet vergoed?
(…)
Een bereiding wordt ook niet vergoed als er sprake is van:
een bereiding die (bijna) hetzelfde is als een ‘gewoon’ geregistreerd geneesmiddel dat wel wordt vergoed. Een apotheek mag geen niet-geregistreerde geneesmiddelen afleveren als er een vergelijkbaar geneesmiddel bestaat dat wèl geregistreerd is, behalve als het geregistreerde geneesmiddel voor u medisch onverantwoord is om te gebruiken. Om dit te beoordelen hebben wij aanvullende informatie nodig.
(…)”
6.2.
In eerste aanleg heeft Regenboog Apotheek het volgende gevorderd:
a. een verklaring voor recht dat verzekerden van CZ met ADHD die het middel dexmethylfenidaat door hun arts voorgeschreven krijgen nadat gebleken is dat andere middelen onvoldoende effectief zijn of teveel bijwerkingen hebben, aanspraak hebben op vergoeding van dit geneesmiddel op grond van de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde polisvoorwaarden van CZ;
b. een verklaring voor recht dat CZ onrechtmatig handelt jegens Regenboog Apotheek door vergoeding van de door Regenboog Apotheek bereide en ter hand gestelde dexmethylfenidaat aan haar patiënten (a) met ADHD, die (b) verzekerd zijn bij CZ en (c) het middel dexmethylfenidaat door hun arts voorgeschreven hebben gekregen nadat is gebleken dat andere middelen onvoldoende effectief zijn of teveel bijwerkingen hebben, generiek en zonder uitzondering te (blijven) weigeren;
c. CZ te gebieden om de door Regenboog Apotheek verleende farmaceutische zorg aan haar patiënten (a) met ADHD, die (b) verzekerd zijn bij CZ en (c) het middel dexmethylfenidaat door hun arts voorgeschreven hebben gekregen nadat is gebleken dat andere middelen onvoldoende effectief zijn of teveel bijwerkingen hebben, te vergoeden als onderdeel van het verzekerde pakket en in overeenstemming met de door hen gehanteerde polisvoorwaarden, een en ander op straffe van een dwangsom;
d. veroordeling van CZ in de kosten van het geding, vermeerderd met rente en nakosten.
6.14.
Ten aanzien van de stelling van CZ dat Regenboog Apotheek bij de door haar bereide dexmethylfenidaat wel ‘retard’ vermeldt, maar niet in staat is dexmethylfenidaat met vertraagde afgifte te bereiden, overweegt het hof als volgt.
Vooropgesteld wordt dat CZ geen voldoende onderbouwde concrete stellingen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat het in alle gevallen voor de beoogde werking van dexmethylfenidaat noodzakelijk is dat er sprake is van dexmethylfenidaat met vertraagde afgifte. Regenboog Apotheek heeft juist ook aangevoerd dat zij dexmethylfenidaat maakt in zowel kort- als langwerkende varianten (dagvaarding in eerste aanleg nr. 4.19). Zij stelt dat zij 100 verschillende doseringsprofielen maakt.
Verder gaat de stelling van CZ dat zij de samenstelling van de door Regenboog Apotheek bereide dexmethylfenidaat tabletten niet kent (memorie van antwoord nr. 27) en dat haar nog nooit een productdossier is aangeboden (memorie van antwoord nr. 28) inmiddels niet meer op. Nog daargelaten dat CZ onvoldoende heeft betwist dat zij meerdere keren een aanbod van Regenboog Apotheek op dit punt heeft afgeslagen, heeft CZ in haar akte bevestigd dat de adviserend apotheker bij het bezoek aan de apotheek kennis heeft kunnen nemen van het productdossier. Dit had betrekking op de geneesmiddelen die volgens Regenboog Apotheek op dat moment bereid werden. Zeker nu Regenboog Apotheek ook al een testrapport van het Laboratorium der Nederlandse Apothekers (LNA) van de KNMP heeft overgelegd (prod. 19 bij dagvaarding in eerste aanleg), had het op de weg van CZ gelegen om in dit stadium haar stelling over de onmogelijkheid van bereiding van dexmethylfenidaat met vertraagde afgifte nader concreet te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. Zij heeft er mee volstaan om in haar akten van 29 december 2020 en 16 februari 2021 slechts in algemene bewoordingen op te merken dat zij haar stelling over de kwaliteit van de bereiding handhaaft onder verwijzing naar de gedingstukken, respectievelijk dat de analyse van de tabletten die zij bij gelegenheid van haar bezoek aan Regenboog Apotheek ter beschikking heeft gekregen nog niet is voltooid. Aldus stelt het hof als onvoldoende betwist vast dat Regenboog Apotheek in staat is dexmethylfenidaat met vertraagde afgifte te bereiden en dit ook daadwerkelijk verstrekt indien dit op het recept is voorgeschreven.
Bovendien neemt het hof ten aanzien van de kwaliteit van het bereidingsproces nog in aanmerking dat een andere zorgverzekeraar daar kennelijk van overtuigd is geraakt. Regenboog Apotheek heeft onbetwist gesteld dat zorgverzekeraar DSW na een discussie over het bereidingsproces de apotheek in [plaats] heeft bezocht, en daarna de door Regenboog Apotheek bereide magistrale middelen, waaronder dexmethylfenidaat, is gaan vergoeden.
Aan al het voorgaande doet niet af dat in bovengenoemd testrapport van het LNA het protocol voor methylfenidaat is gevolgd en niet geheel compleet is uitgevoerd. Bij gebrek aan een nadere toelichting op dit punt van CZ, kan niet worden geoordeeld dat het testrapport geen waardevolle gegevens over vertraagde afgifte kan opleveren. De conclusie van het rapport luidt positief: “The sample meets the requirements for the uniformity of dosage units and for the dissolution”.
De omstandigheid dat CZ ten tijde van het nemen van haar akten na het bezoek aan de apotheek haar analyse van de meegegeven tabletten nog niet heeft voltooid, kan niet leiden tot een ander oordeel. Gelet op de eerdere mogelijkheden om de apotheek te bezoeken en de inmiddels verstreken tijd, dient dit voor risico van CZ te blijven.
Verder kan uit het enkele feit dat een verzekerde dagelijks meer dan eenmaal dexmethylfenidaat dient te gebruiken, niet worden afgeleid dat er dus geen sprake kan zijn van vertraagde afgifte. Het hof gaat dan ook aan deze niet onderbouwde stelling van CZ voorbij.
Tot slot wordt ook de vermelding in het boek Recepteerkunde (prod. 9 bij conclusie van antwoord) dat bereiding van orale vormen met vertraagde afgifte in de Nederlandse apotheken niet mogelijk is, gepasseerd als te algemeen. Bovendien is op de overgelegde productie wel de druk van het boek vermeld maar niet het jaartal, zodat in deze procedure geen zicht bestaat op de actualiteit van deze vermelding.
6.22.
De duiding van het wettelijk kader (zie r.o. 6.16.) en de te hanteren maatstaf kunnen verder worden afgeleid uit de door beide partijen aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 6 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3241). Het ging om een geschil tussen een aanbieder van zorg (dieetpreparaten) tegenover een zorgverzekeraar over de vergoeding van de bewuste preparaten. Daarbij beriep de zorgverzekeraar zich op doelmatigheidsgronden. De voor de onderhavige zaak relevante overwegingen luiden, samengevat, als volgt (waarbij alleen de verwijzingen naar zorg en niet die naar diensten zijn vermeld):
Op grond van artikel 11 lid 1 Zvw heeft de verzekerde jegens de zorgverzekeraar recht op prestaties bestaande uit (de vergoeding van de kosten van) de zorg waaraan hij behoefte heeft. De inhoud en omvang daarvan zijn op grond van artikel 11 leden 3 en 4 Zvw nader geregeld bij het Bzv en de (in dit geschil tussen partijen verder niet aan de orde komende) Regeling Zorgverzekering (Rzv).
Artikel 2.1 lid 2 Bzv bepaalt in dit verband dat de inhoud en omvang van de vormen van zorg waarop recht bestaat, mede worden bepaald door de stand van de wetenschap en praktijk en, bij ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg. Artikel 2.1 lid 3 Bzv voegt hieraan toe dat de verzekerde op een vorm van zorg of een dienst slechts recht heeft voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen (het zogenoemde indicatievereiste).
De in het Bzv en de Rzv omschreven prestaties vormen tezamen het verzekerd pakket. Naar de bedoeling van de wetgever heeft het verzekerd pakket betrekking op de ‘noodzakelijke zorg, getoetst aan aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en noodzaak van collectieve financiering’. Kosteneffectiviteit, oftewel doelmatigheid van de zorg, vormt echter als zodanig geen wettelijke voorwaarde bij de aanspraak van de verzekerde op verlening van zorg. In het stelsel van de Zvw wordt deze effectiviteit (vooral) nagestreefd door marktwerking (door middel van de contracten die zorgverzekeraars sluiten met zorgaanbieders en met verzekerden) en door het stelsel van collectieve financiering. Daarin wordt de bijdrage aan zorgverzekeraars berekend aan de hand van het aantal verzekerden bij de verzekeraar en hun ‘verzekeringskenmerken’, en dus niet op grond van de daadwerkelijke schadelast.
Artikel 14 lid 1 Zvw bepaalt dan ook dat de vraag of een verzekerde behoefte heeft aan een bepaalde vorm van zorg, slechts op basis van zorginhoudelijke criteria wordt beantwoord. Hieruit volgt dat een zorgverzekeraar slechts dan aan de verzekerde (de vergoeding van) een vorm van zorg waarop deze op grond van de hiervoor genoemde regels aanspraak kan maken, kan onthouden in verband met de hoogte van de daaraan verbonden kosten, ingeval een andere vorm van zorg wordt verstrekt of vergoed die daarmee voldoende uitwisselbaar is (daaraan voldoende gelijkwaardig is). De zorgverzekeraar is immers gehouden tot het verlenen van dekking voor de wettelijk voorgeschreven zorg. Dit volgt ook uit de toelichting die is gegeven op artikel 14 lid 1 Zvw, waarin onder meer is opgemerkt dat het categorisch weigeren van bepaalde zorg op grond van financiële overwegingen, niet is toegestaan.
6.28.
Met het oog op de hiervoor bedoelde toets wordt eerst nader ingegaan op de verschillen tussen dexmethylfenidaat en methylfenidaat.
Tussen partijen staat vast dat methylfenidaat een mengsel is van twee isomeren: het rechts draaiende dextro-methylfenidaat en het links draaiende dl-methylfenidaat. Alleen
dextro-methylfenidaat is de beoogde werkzame stof van het geneesmiddel. Dexmethylfenidaat bevat zuiver dit werkzame rechtsdraaiende isomeer. Dit is zo ook beschreven in de stukken van Regenboog Apotheek en het door haar overgelegde rapport van dr. [arts] (prod. A bij memorie van grieven) en in de processtukken van CZ. De verschillen tussen beide verbindingen komen nader naar voren in de brief van 3 oktober 2018 van [naam] van de KNMP (meer specifiek het LNA) aan Regenboog Apotheek
(prod. 23 door Regenboog Apotheek overgelegd voor de comparitie in eerste aanleg). CZ heeft de inhoud van die brief niet betwist. Deze luidt onder meer:
“(…)
U heeft de KNMP benaderd met de vraag of methylfenidaat en dexmethylfenidaat verschillende chemische verbindingen zijn. (…)
Bij de chemische synthese van organische verbindingen met optische isomerie, wordt meestal zo’n racemisch mengsel gevormd. Het is echter mogelijk om via een selectief syntheseproces één van beide enantiomeren afzonderlijk in handen te krijgen. Dit kan therapeutisch interessant zijn, omdat er in de levende natuur een sterke voorkeur bestaat voor één bepaalde ruimtelijke oriëntatie. (…)
Ook bij geneesmiddelen kan de ene enantiomeer soms voordelen hebben boven de andere. Voorbeelden zijn dexamfetamine versus amfetamine (…).
Samenvattend kan het volgende worden geconstateerd:
• methylfenidaat is een racemisch mensel van dexmethylfenidaat en levo-methylfenidaat, twee enantiomeren met een spiegelbeeldige ruimtelijke structuur;
• dexmethylfenidaat is op basis hiervan chemisch goed te onderscheiden van methylfenidaat, en is daarmee te beschouwen als een andere grondstof.
Geconcludeerd wordt daarom dat methylfenidaat en dexmethylfenidaat verschillende verbindingen zijn. (…)”
Verder is relevant de beschrijving van CZ over de verschillen tussen methylfenidaat en dexmethylfenidaat (memorie van antwoord nr. 32): “Methylfenidaat is een racemisch mengsel en dat wil zeggen dat het bestaat uit twee isomeren die optisch gespiegeld zijn (vergelijk de linker- en rechterhand). In algemene zin is juist dat één van de isomeren de werkzame farmaceutische eigenschappen heeft en de andere niet, maar helemaal zeker is dit niet: de andere isomeer kan eigenschappen hebben die de werking versterken of verzwakken.”
Aldus erkent CZ hiermee dat de aanwezigheid in methylfenidaat van de ‘niet werkzame’ isomeer een bepaald effect kan hebben op de werking (zie ook akte van CZ van 16 februari 2021, nr. 3).
Op grond van al het bovenstaande moet als vaststaand worden aangenomen dat er verschillen in werking kunnen optreden tussen dexmethylfenidaat en methylfenidaat.