3.1.
Mr. Eijsberg heeft bij brief van op 8 november 2017 verzocht om de pleidooizitting van 16 november 2017 uit te stellen omdat zijn cliënt om medische redenen niet aanwezig kon zijn bij het pleidooi. Het hof heeft om een nadere toelichting gevraagd. Bij brief van 13 november 2017 heeft mr. Eijsberg toegelicht dat de heer [derde 1] hevige pijnklachten in zijn mond/tanden had, in verband waarmee hij een operatie zou moeten ondergaan op 17 november 2017, terwijl de heer [derde 1] bovendien op 16 november 2017 ook een behandeling moest ondergaan ter voorbereiding op de operatie van 17 november 2017. Bij de brief was een verklaring gevoegd van dokter [dokter] uit [plaats 1] , waaruit blijkt dat zij de heer [derde 1] op 12 oktober 2017 heeft ontvangen voor een consult en dat het “rendez-vous de chirurgie” is bepaald op 17 november 2017 om 09.00 uur. Tijdens de pleidooizitting heeft mr. Koert het verzoek om uitstel herhaald. Het Hof heeft het verzoek, ook ter zitting, afgewezen, omdat er naar zijn oordeel onvoldoende klemmende redenen waren om de zaak aan te houden. Het hof heeft daarbij overwogen dat het consult geruime tijd voor de pleidooizitting heeft plaatsgevonden. Uit de bewijsstukken blijkt enkel dat de heer [derde 1] een afspraak heeft op 17 november 2017, en niet dat de heer [derde 1] ook een afspraak heeft op 16 november 2017. Mr. Koert heeft evenmin nader toegelicht waarom de heer [derde 1] op de dag en tijdstip van het pleidooi niet aanwezig kan zijn of waarom de gestelde afspraak op 16 november niet op een andere dag gepland kon worden.
De stellingen van partijen in het geding in eerste instantie en de oordelen van de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in conventie betaling van haar facturen en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en veroordeling van [appellante] in de proceskosten. [geïntimeerde] baseerde haar vorderingen op de stelling dat [appellante] verplicht was om de overeenkomst na te komen.
3.2.2.
[appellante] betwistte in een bevoegdheidsincident de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De incidentele vonnissen van 8 augustus 2012 en 10 april 2013 hebben betrekking op dit incident. De rechtbank heeft beslist dat de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht heeft en heeft [appellante] veroordeeld in de kosten van het incident.
3.2.3.
[appellante] voerde in de hoofdzaak gemotiveerd verweer tegen de conventionele vorderingen.
3.2.4.
[appellante] vorderde in reconventie terugbetaling van de door haar aan [geïntimeerde] betaalde licentievergoeding over het jaar 2009 en veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellante] geleden schade als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in reconventie.
3.2.5.
[geïntimeerde] voerde gemotiveerd verweer tegen de reconventionele vorderingen.
3.5.
In rov. 2 van het vonnis heeft de rechtbank een aantal feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn in hoger beroep geen grieven gericht. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen daarom ook in hoger beroep het uitgangspunt. In dit hoger beroep is voorts een aantal andere feiten komen vast te staan. Bij de beoordeling kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellante] houdt zich bezig met de ontwikkeling van digitale informatiesystemen voor ziekenhuizen, klinieken, tandarts- en huisartspraktijken.
b. [geïntimeerde] houdt zich bezig met de exploitatie van oplossingen op het gebied van informatiemanagement.
c. In 2009 heeft [appellante] een overeenkomst gesloten met (de overkoepelende organisatie van) een ziekenhuis te [plaats 2] in de Verenigde Arabische Emiraten, hierna aan te duiden als [ziekenhuis] , inzake het digitaliseren van hun informatiesysteem. [appellante] heeft zich in dat kader verbonden om een ziekenhuis informatie management systeem te bouwen. Een onderdeel van dat systeem was het digitale patiëntendossier. Voor dat onderdeel had [appellante] de door [geïntimeerde] ontwikkelde [software] -software, hierna aan te duiden als: [software] , nodig. [software] zou door middel van implementatie door [appellante] een deeloplossing zijn van het totale door [appellante] te ontwikkelen digitale concept.
d. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] met [geïntimeerde] op 18 februari 2009 een overeenkomst gesloten inzake de koop van [software] -softwarelicenties voor 40 “utilisateurs” en het leveren van (onderhouds)diensten, verder aan te duiden als: de overeenkomst.
e. [software] is door [geïntimeerde] korte tijd daarna, in februari/maart/april 2009 in de door [appellante] bij [ziekenhuis] ingerichte test- danwel pilotomgeving geïnstalleerd en gedeblokkeerd.
f. [ziekenhuis] heeft nooit goedkeuring gegeven aan het doorvoeren van het door [appellante] ontwikkelde ziekenhuis informatie management systeem en dit systeem is dan ook niet door [ziekenhuis] in haar produktie-omgeving in gebruik genomen.
g. In de overeenkomst tussen partijen van 18 februari 2009 zijn de volgende relevante bepalingen opgenomen:
(…)
La période de licence prend effet à la date d’installation de [software] dans votre organisation. La facturation du projet intervient dès le lendemain de l’installation. La licence est tacitement reconduite pour une durée de 1 an, au 1er janvier de chaque année. L’éventeulle résiliation doit être notifiée par écrit, en respectant u préavis de 3 mois.
Tous les frais d’ímplémentation sont basés sur nos tarifs de consultance.
(...)
Conditions genérales
(…)
Les factures sont payables à 30 jours net.”
h. Van de door [geïntimeerde] in dat kader gefactureerde bedragen is € 70.758,53 onbetaald gebleven, welk bedrag in dit geding door [geïntimeerde] wordt gevorderd.
i. De gefactureerde bedragen, waarvoor een betalingstermijn gold van 30 dagen, zijn als volgt in rekening gebracht:
- bij factuur [factuurnummer 1] van 10 juni 2010, groot € 29.355,25 inclusief TVA. Het betreft de licentievergoedingen voor de [software] -software voor het jaar 2010,
- bij factuur [factuurnummer 2] van 28 maart 2011, groot € 29.651,28 inclusief TVA. Het betreft de licentievergoedingen voor de [software] -software voor het jaar 2011,
- bij factuur [factuurnummer 3] van 28 oktober 2011, groot € 11.752,00. Het betreft arbeidsuren voor het geven van extra ondersteuning gedurende de installatie en implementatie van de [software] -software in [plaats 2] .
j. Over het jaar 2009 heeft [appellante] de licentievergoedingen voor de [software] -software betaald.
De omvang van het hoger beroep
3.6.1.
Tegen de vonnissen van 8 augustus 2012 en 10 april 2013 zijn geen grieven gericht, zodat [appellante] in zoverre niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen deze vonnissen.
[appellante] heeft in de memorie van grieven 9 grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van
28 oktober 2015 en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen eindvonnis, tot het alsnog afwijzen van de conventionele vorderingen van [geïntimeerde] en tot het alsnog toewijzen van haar reconventionele vorderingen.
3.6.2.
Desgevraagd heeft de advocaat van [appellante] bij pleidooi toegelicht dat de strekking van grief 1 niet is om op te komen tegen de verwerping door de rechtbank van het door [appellante] in conventie als meest vergaande gevoerde verweer dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij haar vordering omdat niet vaststaat tussen welke vennootschappen de overeenkomst is gesloten. Dit betekent dat ook in hoger beroep als uitgangspunt heeft te gelden dat [geïntimeerde] partij is bij de overeenkomst met [appellante] en derhalve vorderingsgerechtigd is en belang heeft bij haar vorderingen.
3.6.3.
Grief 6 keert zich blijkens haar formulering tegen rov. 4.11 van het vonnis, waarin de rechtbank in conventie onder meer heeft gemotiveerd dat en waarom zij voorbij gaat aan het in eerste instantie door [appellante] ook gevoerde subsidiaire verweer dat geen licentievergoedingen verschuldigd zijn omdat partijen in 2010 in [plaats 3] een afwijkende afspraak zouden hebben gemaakt over de licentievergoedingen. Dit in eerste instantie gevoerde verweer is echter in de recapitulatie van de verweren die [appellante] in hoger beroep opnieuw aan de orde wil stellen niet aan de orde, terwijl overigens in de memorie van grieven in geen enkel opzicht wordt toegelicht wat de bezwaren zijn van [appellante] tegen overweging 4.11. In punt 3.12 van de memorie van grieven wordt wel gewag gemaakt van een bespreking in [plaats 3] in mei 2010 maar niet van een toen volgens [appellante] gemaakte afspraak. Het hof zal dus voorbij gaan aan deze grief en zich beperken tot een beoordeling van de door [appellante] in de memorie van grieven opgesomde verweren, zoals hierna in r.o. 3.6.4. zal worden weergegeven.
3.6.4.
[appellante] heeft de grieven in de memorie van grieven van één gezamenlijke toelichting voorzien. In die toelichting heeft [appellante] haar verweren gerecapituleerd. Uit die toelichting blijkt dat de strekking van de grieven is om in hoger beroep de volgende verweren van [appellante] tegen de conventionele vorderingen van [geïntimeerde] in hoger beroep opnieuw aan de orde te stellen:
( i) ten aanzien van de facturen van 10 juni 2010 en 28 maart 2011:
- primair: géén installatie “in uw organisatie” als bedoeld in de overeenkomst (4.6 – 4.11 memorie van grieven);
- subsidiair: de overeengekomen licenties zijn nimmer verstrekt (4.12 – 4.15 memorie van grieven):
- meer subsidiair: de software heeft nimmer deugdelijk gewerkt; de overeenkomst is ontbonden (4.16 – 4.22 memorie van grieven), althans heeft de software niet langer deugdelijk gewerkt dan voor een periode van 16 maanden en kan de vergoeding daarvoor niet hoger zijn dan € 5.000,00 ( 4.22 memorie van grieven);
(ii) ten aanzien van de factuur van 28 oktober 2011:
- de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding voor de ondersteunende werkzaamheden moet worden afgewezen (4.23 – 4.26 memorie van grieven);
(iii) - de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke kosten en proceskosten moeten worden afgewezen (4.31 memorie van grieven).
3.6.5.
Voorts heeft [appellante] in de toelichting op de grieven betoogd dat de reconventionele vordering tot schadevergoeding alsnog moet worden toegewezen omdat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de overeenkomst (4.27 - 4.30 memorie van grieven).
3.6.6.
Ten aanzien van de proceshouding van [geïntimeerde] in hoger beroep rijzen vragen naar aanleiding van de punten 2 en 103 van de memorie van antwoord, waarin [geïntimeerde] opmerkingen heeft gemaakt over de overwegingen van de rechtbank in rov. 4.14 van het vonnis waarvan beroep, op grond waarvan de rechtbank de vordering die betrekking heeft op de advieswerkzaamheden gedeeltelijk heeft afgewezen. Bij het pleidooi heeft de advocaat van [geïntimeerde] desgevraagd meegedeeld dat met deze opmerkingen niet is beoogd om een grief in incidenteel hoger beroep te richten tegen die overwegingen.
(i) Ten aanzien van de facturen van 10 juni 2010 en 28 maart 2011
het primaire verweer van [appellante] : géén installatie “in uw organisatie” als bedoeld in de overeenkomst
3.11.
In navolging van [geïntimeerde] vat het hof dit verweer van [appellante] op in de zin dat [appellante] ook wil betogen dat [geïntimeerde] haar/ [ziekenhuis] technisch niet in staat heeft gesteld om met 40 gebruikers gebruik te maken van de verleende licentie. Dit betoog is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Het hof acht voor de beoordeling van dit aldus opgevatte verweer van belang de als productie 30 door [geïntimeerde] in het geding gebrachte e-mail van een medewerker van [appellante] , [medewerker 1 van appellante] , van 9 december 2010 aan [medewerker 2 van appellante] , eveneens een medewerker van [appellante] . [medewerker 1 van appellante] schrijft:
(….)
Now they have [software] license for 40 concurrent users until end of December. Now [ziekenhuis] has to order license for 2011
(….),
Hierop sluit aan de bij productie 16 van [geïntimeerde] gevoegde e-mail van [medewerker 2 van appellante] van 20 december 2010 aan, onder meer, medewerkers van [ziekenhuis] , waarin [medewerker 2 van appellante] schrijft:
(….)
I bring to your kind attention that [software] licenses will expire December 31, 2010. Please provide [appellante] with an official request/LOP to order [software] licenses for 2011 (see attached email)
(….).
Uit deze e-mails blijkt dat medewerkers van [appellante] zelf in december 2010 stelden dat zij in 2010 beschikten over een licentie voor 40 gebruikers en dat die licentie verlengd diende te worden. [appellante] heeft niet verklaard hoe deze e-mails zich verhouden tot haar betoog dat de licentie voor 40 gebruikers nimmer is verstrekt. Het hof voegt hieraan toe dat [appellante] in geen enkel opzicht concreet heeft gesteld dat zij of [ziekenhuis] op enig moment technisch niet in staat is geweest om met 40 gebruikers gebruik te maken van de door [geïntimeerde] verleende licentie. Gezien dit alles acht het hof het betoog van [appellante] onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het hof zal dit betoog daarom passeren en aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Dit verweer van [appellante] wordt verworpen.
meer subsidiair: de software heeft nimmer deugdelijk gewerkt
3.15.
[appellante] betwist niet dat [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht, maar wel dat [appellante] daarvoor aan [geïntimeerde] een vergoeding verschuldigd is omdat de werkzaamheden van [geïntimeerde] volgens [appellante] vielen onder de gezamenlijke inspanningen van partijen om [software] in het totale digitale pakket van [appellante] te integreren. Ook betoogt [appellante] dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de grondslag van de betalingsverplichting van [appellante] .
De overeenkomst bepaalt op dit punt:
Tous les frais d’implementation sont basés sur nos tarifs de consultance.
Hieruit leidt het hof af dat [appellante] voor de door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden voor de implementatie een vergoeding verschuldigd was. De rechtbank heeft op grond van rov. 4.14 van het vonnis het bedrag dat [geïntimeerde] hiervoor in rekening heeft gebracht slechts toegewezen tot een bedrag van € 5.254,50. [appellante] heeft in hoger beroep niet betoogd dat dit een te hoog bedrag is.
Indien en voor het geval de werkzaamheden niet onder voormelde overeenkomst zouden vallen, dan kan dit [appellante] niet baten. In die situatie vallen de werkzaamheden van [geïntimeerde] immers onder de overeenkomst van opdracht en is [appellante] uit dien hoofde aan [geïntimeerde] loon verschuldigd (art. 7:405 lid 1 BW). Indien, zoals in dit geval, de hoogte van het loon niet is overeengekomen, is de opdrachtgever [appellante] een redelijke vergoeding verschuldigd aan de opdrachtnemer [geïntimeerde] (art. 7:405 lid 2 BW). [appellante] heeft niet gesteld, noch is gebleken dat de door de rechtbank toegewezen vergoeding onredelijk zou zijn, zodat deze ook op die grondslag toewijsbaar is tot vermeld bedrag.
Het verweer wordt verworpen.
(iii) de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke kosten en proceskosten moeten worden afgewezen