Het hof acht het evenwel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat FIS zich beroept op de Overbruggingsregeling. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Krachtens het bepaalde in artikel 7:673d BW is een belangrijke voorwaarde voor een rechtsgeldig beroep op de Overbruggingsregeling dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 669, lid 3, onderdeel a, die het gevolg zijn van een slechte financiële situatie van de werkgever. De beoordeling of een werkgever voldoet aan de voorwaarden van artikel 24 van de Ontslagregeling is, zo blijkt uit de uitvoeringsregels van het UWV voor ontslag om bedrijfseconomische redenen, dan ook onderdeel van de ontslagvergunningsprocedure.
FIS heeft in juli 2015 een ontslagvergunning aangevraagd vanwege bedrijfseconomische redenen, te weten een slechte of slechter wordende financiële situatie en werkvermindering. Haar aanvraag is op 10 juli 2015 door het UWV ontvangen, zo staat in de beslissing op de ontslagaanvraag. FIS heeft in de procedure gesteld dat er een noodzaak bestaat om twee van de vier arbeidsplaatsen te laten vervallen: er is sprake van een structurele vermindering van werkzaamheden op het gebied van de fotografie in combinatie met de slechte financiële situatie. Ter onderbouwing heeft FIS de winst- en verliesrekeningen over 2012, 2013 en 2014 overgelegd maar ook de voorlopige cijfers over het eerste half jaar 2015 en een prognose bij gewijzigd en ongewijzigd beleid over de 26 weken die zouden volgen.
Bij het UWV heeft [verweerster] het verweer gevoerd dat er in de maanden november en december ieder jaar veel extra werk is dat voor een groot deel door haar wordt uitgevoerd. Dat heeft FIS in de procedure weersproken, zo blijkt uit de beslissing van het UWV. Het UWV geeft aan dat uit de prognose bij ongewijzigd beleid volgt dat er in 2015 wederom verlies zal worden geleden en overweegt: “Wij zijn daarom van mening de u aannemelijk heeft gemaakt dat het vanwege bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is dat arbeidsplaatsen structureel komen te vervallen.” Bovenstaand verweer van [verweerster] wordt verworpen, nu de werkgever de keuze heeft gemaakt om de werkzaamheden voortaan te laten uitvoeren door de twee medewerkers die in dienst blijven.
Op hetzelfde moment dat het UWV aan FIS een ontslagvergunning verleent, deelt zij aan FIS en [verweerster] mede dat FIS niet in aanmerking komt voor de Overbruggingsregeling.
[verweerster] was meer dan 15 jaren in dienst bij FIS, zodat de opzegtermijn 4 maanden bedraagt. Op grond van het bepaalde in artikel 7:672 lid 5 BW wordt deze termijn verkort met de duur van de ontslagvergunningsprocedure. Dit impliceert dat de arbeidsovereenkomst in 2015 zou kunnen eindigen en, naar het oordeel van het hof, ook in beginsel zou moeten eindigen gelet op de door FIS betoogde, reeds bij indiening van de ontslagaanvraag bestaande noodzaak tot het vervallen van de arbeidsplaats.
Desondanks heeft FIS kort nadat zij de ontslagvergunning had verkregen de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 februari 2016, derhalve tegen een langere opzegtermijn dan wettelijk is bepaald. Als reden daarvoor heeft FIS in de onderhavige procedure, anders dan in de procedure bij het UWV, onder meer gegeven dat er in de periode november, december en januari nog werk was voor [verweerster] . Als onvoldoende gemotiveerd betwist geldt echter dat er geen werk was en zou zijn voor [verweerster] in januari 2016. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onbestreden naar voren gebracht dat er gelet op haar werkzaamheden bij FIS nooit werk was voor haar in januari en dat zij in januari 2016 ook niet heeft gewerkt.
Hier komt bij dat als onvoldoende gemotiveerd betwist geldt dat Kroonbergs op de vraag van [verweerster] of FIS bereid was de volledige transitievergoeding te betalen, heeft aangegeven de zaken ‘netjes te zullen afwikkelen’. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat zij een goede verstandhouding had met Kroonbergs en dat zij ervan uitging dat het goed zou gaan. Naar het oordeel van het hof had op de weg gelegen van FIS om als zij van plan was alsnog een beroep te doen op de Overbruggingsregeling, dit aan [verweerster] te laten weten. Te meer omdat FIS een negatief oordeel van het UWV daarover had gehad, waarvan [verweerster] ook een afschrift had ontvangen.
Gelet op het een en ander is genoegzaam komen vast te staan dat FIS de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen een langere opzegtermijn met het doel om [verweerster] een lagere transitievergoeding te hoeven betalen.
Ook rekening houdend met het nadeel voor [verweerster] – bij toepassing van de Overbruggingsregeling komt de transitievergoeding aanzienlijk lager uit voor [verweerster] :
€ 702,-- bruto, en anders: € 6.388,-- bruto – is sprake van zodanige omstandigheden dat het hof toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gerechtvaardigd acht.