3.1.1.
Door de Hoge Raad zijn in zijn arrest van 18 december 2015 de volgende feiten vastgesteld.
i. i) In september 2010 heeft [transportbedrijf] Transfennica opgedragen een aantal zendingen Nokia-artikelen te vervoeren van Roosendaal naar Hamina (Finland).
ii) [transportbedrijf] was als ondervervoerder ingeschakeld door de Finse rechtspersoon [transportbedrijf] OY, die had aangenomen de Nokia artikelen van Roosendaal naar Moskou (Rusland) te vervoeren.
iii) Transfennica heeft Transport [transport] (hierna: [transport] ) belast met het vervoer over de weg van Roosendaal naar de haven van Antwerpen (België).
iv) Op 11 september 2010 zijn de zendingen in Roosendaal in de containers van [transport] geladen. De zendingen hadden laadreferentienummers. Op de CMR vrachtbrieven is per zending aangegeven in welke container zij zijn geladen. De zendingen zijn op 17 september 2010 in Hamina aangekomen.
v) Op 13 september 2010 heeft Transfennica desverzocht de containernummers per e-mail aan [transportbedrijf] doorgegeven. In dat bericht is ten aanzien van drie laadreferentienummers een onjuist containernummer opgenomen doordat twee containernummers waren verwisseld. [transportbedrijf] heeft het e-mailbericht van Transfennica doorgestuurd naar [transportbedrijf] OY. [transportbedrijf] OY heeft op basis van het e-mailbericht douanedocumenten opgesteld voor de uitvoer uit de EU (carnet-tirs).
vi) Het vervoer van Hamina naar Rusland is in opdracht van [transportbedrijf] OY uitgevoerd door Contento OY en JSP Cargo OY. Bij de Russische grens zijn de twee hiervoor onder (v) genoemde containers achtergehouden, omdat de gewichten van de ladingen afweken van de op de carnet-tirs vermelde gegevens. De achtergehouden containers zijn opgeslagen aan de Russische grens en pas na een rechterlijke uitspraak vrijgegeven. [transportbedrijf] OY heeft de aan haar doorbelaste opslagkosten en de aan Contento OY en JSP Cargo OY door de Russische douane opgelegde boetes voldaan en op haar beurt aan [transportbedrijf] doorbelast.
vii) [transportbedrijf] heeft Transfennica laten weten de transportkosten te verrekenen met de door haar geleden schade bestaande uit de aan haar doorbelaste boetes en opslagkosten als hiervoor onder (vi) bedoeld, de truckdemurrage en de kosten voor het in- en uitslaan van de goederen.
3.1.2.
Transfennica heeft vervolgens een procedure aanhangig gemaakt tegen [transportbedrijf] . In dat geding heeft zij in conventie betaling gevorderd van de door [transportbedrijf] verschuldigde transportkosten met wettelijke (handels)rente, en buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente.
In reconventie heeft [transportbedrijf] betaling gevorderd van de als gevolg van de door Transfennica gemaakte fout geleden schade van in totaal € 82.633,29, dan wel € 52.433,29 indien haar beroep op verrekening in conventie slaagt, met wettelijke rente en proceskosten.
3.1.3.
De rechtbank Arnhem (thans: rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) heeft bij eindvonnis van 26 september 2012 geoordeeld dat:
- zij bevoegd is van het geschil kennis te nemen (rov 4.2);
- het geschil naar Nederlands recht zal worden beoordeeld (rov 4.3) met inachtneming van de CMR (2e rov 4.1);
- niet in geschil is dat Transfennica van drie zendingen een onjuist containernummer heeft doorgegeven (2e rov 4.2.);
- Transfennica , door op verzoek van [transportbedrijf] extra informatie te geven, moet instaan voor de juistheid daarvan, ook omdat het Transfennica redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat [transportbedrijf] deze informatie zou gebruiken voor de invoer in Rusland en [transportbedrijf] niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de informatie (2e rov 4.3);
- Transfennica toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [transportbedrijf] en gehouden is de schade te vergoeden (rov. 4.4);
- [transportbedrijf] zelf schade heeft geleden omdat [transportbedrijf] door de fout van haar hulppersoon Transfennica op haar beurt toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [transportbedrijf] OY en zij de schade aan [transportbedrijf] OY heeft vergoed (rov. 4.5.);
- de schade in causaal verband staat met de tekortkoming van Transfennica (rov 4.6);
- de schade aan Transfennica kan worden toegerekend (rov 4.7.);
- aan Transfennica geen beroep toekomt op artikel 23 lid 4 CMR omdat de CMR uitsluitend ziet op aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies of beschadiging van de vervoerde zaken waarvan hier geen sprake is (met verwijzing naar het Cargofoor-arrest van 15 april 1994, NJ 1995, 114) (rov 4.8);
- Transfennica de schade moet vergoeden onder verrekening van de door [transportbedrijf] verschuldigde vervoerskosten (rov 4.9).
De rechtbank wees de vordering in conventie af met veroordeling van Transfennica in de proceskosten omdat [transportbedrijf] zich terecht reeds op verrekening had beroepen, en in reconventie heeft zij Transfennica veroordeeld tot betaling van € 82.633,29 verminderd met € 23.200,00 met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de facturen tot 29 augustus 2011, met de wettelijke rente hierover en met veroordeling van Transfennica in de proceskosten.
3.1.5.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 4 maart 2014 naar aanleiding van de eerste grief van Transfennica de feiten opnieuw weergegeven, zodat deze grief volgens het hof verder geen bespreking meer behoefde (rov. 4.3.).
Grief II tot en met VII zijn door het hof samengevat met de overweging dat zij in de kern de kwalificatie en inhoud aan de orde stellen van de door de rechtbank aangenomen verplichting van Transfennica om [transportbedrijf] te informeren, mede in het licht van de toepasselijkheid van de CMR.
Het hof heeft deze grieven geslaagd geacht en geoordeeld dat de overige grieven geen bespreking meer behoeven (rov 4.4-4.8).
De reconventionele vordering van [transportbedrijf] werd alsnog afgewezen. Op grond van de devolutieve werking heeft het hof vervolgens het verweer van [transportbedrijf] tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten beoordeeld en geslaagd geacht omdat deze vordering door Transfennica onvoldoende was toegelicht. Het hof constateerde dat [transportbedrijf] geen verweer had gevoerd tegen de hoofdsom en de daarover gevorderde wettelijke handelsrente, zodat dit onderdeel van de vordering alsnog werd afgewezen (rov 4.9).
Het hof Arnhem-Leeuwarden vernietigde het bestreden vonnis van de rechtbank Arnhem en wees de reconventionele vordering van [transportbedrijf] af en de vordering in conventie van Transfennica toe als in het dictum vermeld.
3.1.6.
[transportbedrijf] is in cassatie met de cassatieklachten 2 en 3 opgekomen tegen het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden in de rechtsoverwegingen 4.5- 4.7 van zijn arrest, waarin het hof samengevat het volgende overweegt: De vervoersovereenkomst, waarop de CMR van toepassing is, was geëindigd. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Transfennica onder die vervoersovereenkomst verplicht was aan [transportbedrijf] de gevraagde informaties correct te verstrekken, en aangenomen dat Transfennica die verplichting niet was nagekomen, heeft de gestelde fout in de contractuele vervoersrelatie tussen Transfennica en [transportbedrijf] niet tot schade geleid. De schade is immers pas na het einde van de vervoersovereenkomst ingetreden en [transportbedrijf] heeft niet toegelicht waarom Transfennica niettemin op grond van de CMR aansprakelijk zou zijn voor een na het einde van de vervoersovereenkomst bij een derde ontstane (gevolg)schade. Hetzelfde geldt onder het nationale recht (art. 8:1103 BW). Het arrest Cargofoor is niet van toepassing op vorderingen tot schadevergoeding op contractuele grondslag, aldus het hof.
Het cassatieonderdeel 2 onder (a) klaagt dat het hof heeft miskend dat degene die in het kader van de vervoersovereenkomst onjuiste gegevens verstrekt voor de ten gevolge daarvan veroorzaakte schade aansprakelijk kan worden gehouden, ook indien de schade zich tijdens het vervolgtransport manifesteert. Onderdeel 3 klaagt dat het hof heeft miskend dat de CMR niet voorziet in een uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van de vervoerder en dat de onderhavige schade in ieder geval niet onder de door de CMR geregelde en gelimiteerde schade valt. Die schade valt evenmin onder de art. 8:1095, 8:1096 en 8:1103 BW. Van schade die een gevolg is van wel door de CMR of laatstgenoemde bepalingen geregelde schade is geen sprake, aldus het onderdeel.
3.1.7.
De Hoge Raad overwoog voor zover thans van belang:
“3.4.2
De CMR voorziet niet in een uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van de vervoerder. Art. 17 CMR regelt uitsluitend de aansprakelijkheid van de vervoerder voor verlies van of schade aan door hem vervoerde zaken, alsmede voor vertraging in de aflevering. Voor andere schade dan deze kan de vervoerder aansprakelijk zijn op grond van het toepasselijke nationale recht (vgl. met betrekking tot schade aan andere dan de vervoerde zaken HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1333, NJ 1995/114 (Cargofoor)).
3.4.3
Het hof heeft in rov. 4.5 terecht overwogen dat de vervoersovereenkomst tussen [transportbedrijf] en Transfennica is geëindigd op het moment dat Transfennica de goederen in Hamina had afgeleverd (..). Het hof heeft evenwel hieraan ten onrechte de gevolgtrekking verbonden dat de door [transportbedrijf] gestelde tekortkoming van Transfennica in haar verplichting tot juiste gegevensverstrekking niet tot aansprakelijkheid van Transfennica op grond van de vervoersovereenkomst kan leiden. De aansprakelijkheid wegens die tekortkoming ziet niet op verlies van of schade aan de vervoerde zaken of op vertraging in de aflevering als bedoeld in de CMR. De CMR regelt deze aansprakelijkheid niet en staat niet aan het aannemen daarvan in de weg. Die aansprakelijkheid moet worden beoordeeld naar nationaal recht.
Ook de art. 8:1095, 8:1096 en 8:1103 BW, waarnaar het hof aan het slot van rov. 4.6 verwijst, hebben op deze aansprakelijkheid geen betrekking.
3.4.4
Voorts heeft het hof miskend dat het feit dat de schade pas na het einde van de vervoersovereenkomst is ontstaan of aan het licht is gekomen, niet meebrengt dat geen aansprakelijkheid van de vervoerder op grond van de vervoersovereenkomst kan bestaan. Bepalend is immers of de schade, ook als die pas ontstaat of aan het licht komt nadat de vervoersovereenkomst is geëindigd, is veroorzaakt bij de uitvoering van die overeenkomst.”
De hiervoor onder rov 3.1.6 weergegeven cassatieklachten werden door de Hoge Raad gegrond bevonden.
3.1.8.
De overige klachten van het middel behoefden geen behandeling, aldus de Hoge Raad in rov 3.4.5. van zijn arrest.
Met middelonderdeel 1) betoogde [transportbedrijf] dat - hoe juist de door het hof in rov 4.1- 4.4 weergegeven oordelen en het hypothetisch standpunt, weergegeven in rov 4.5. volgens haar ook zijn – het er niet om gaat of Transfennica verplicht was de gegevens aan [transportbedrijf] te verstrekken en in moest staan voor de juistheid daarvan, maar dat het erom gaat dat Transfennica de verkeerde gegevens had verstrekt en of dat een tekortkoming van Transfennica oplevert.
Middelonderdeel 2b) bepleit dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom de schade niet aan Transfennica kan worden toegerekend; middelonderdeel 2c) gaat erover dat – los van datgene wat omtrent de CMR in onderdeel 3 wordt bepleit – niet valt in te zien dat de schade, wil zij voor vergoeding in aanmerking komen, niet geleden kan zijn in de verhouding tussen [transportbedrijf] OY en haar ondervervoerders, en onderdeel 2d) klaagt over het oordeel van het hof dat [transportbedrijf] een nadere toelichting had moeten geven op haar stelling dat zij zelf schade heeft geleden.
3.3.
De laatste proceshandeling bij het hof Arnhem-Leeuwarden was het pleidooi, dat op 13 januari 2014 om14.00 uur plaatsvond. Beide partijen hebben daarbij pleitnota’s overgelegd, die zich in het dossier bevinden. Niet echter bevindt zich in het dossier van het hof een exemplaar van een na afloop van dat pleidooi opgemaakt proces-verbaal, waarin het tijdens de zitting verhandelde is neergelegd. Het hof heeft van de griffie van het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden in ieder geval desgevraagd de beschikking gekregen over de aantekeningen, die door de griffier van dat hof zijn gemaakt van dat wat - naast dat wat neergelegd is in de pleitnota’s en ter terechtzitting is voorgedragen - toen ter zitting is besproken.
Het hof heeft zelf de partijen niet gehoord. De aantekeningen van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn dus te beschouwen als een processtuk waarover het hof beschikt, maar waarover partijen zich nog niet hebben uitgelaten. Het hof zal daarom de griffier van dit hof opdragen een kopie van deze aantekeningen aan partijen te zenden, en zal partijen in de gelegenheid stellen zich vervolgens daarover uit te laten. Daarbij zal Transfennica als eerste die gelegenheid krijgen (omdat zij tijdens dat pleidooi ook als eerste aan het woord was).
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.