Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2017:1474

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
06-04-2017
07-04-2017
200.180.975_01
Na prejudiciële beslissing van : ECLI:NL:HR:2015:1875
Na prejudiciële beslissing van : ECLI:NL:HR:2016:2883
Civiel recht
Hoger beroep,Verwijzing na Hoge Raad

Verdelen/verrekening

Geding na verwijzing door de Hoge Raad bij beschikking van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015: 1875). Verrekening van vermogen uit overgespaarde inkomsten. Evenredigheidsmaatstaf.

Rechtspraak.nl
NJF 2017/229

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak 6 april 2017

Zaaknummers in eerste aanleg: 252600 (echtscheiding) 257364 (huwelijkse voorwaarden)

Zaaknummer in hoger beroep voor verwijzing: 200.090.893

Zaaknummer in cassatie: 14/04245

Zaaknummer na verwijzing: 200.180.975/01

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante in principaal appel,

verweerster in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J. Ran.

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in principaal appel,

appellant in incidenteel appel,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. L.H. van der Schaaf,

na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij beschikking van 10 juli 2015.

1 Het geding tot en met de beschikking van de Hoge Raad

Uitgegaan kan worden van de feiten en van het procesverloop zoals weergegeven in de beschikking van de Hoge Raad van 10 juli 2015. Het hof zal deze feiten hierna opnieuw weergeven.

Het gaat in dit geding om het volgende:

1.1.

Partijen zijn op 15 januari 1971 na het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.

1.2.

In de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden van 8 januari 1971 is onder meer opgenomen:

“(…)

Artikel 1.

Iedere vermogensgemeenschap wordt uitgesloten behoudens hetgeen hierna in artikel 7 is bepaald.

(…)

Artikel 5.

Binnen twaalf maanden na het einde van ieder kalenderjaar vindt afrekening als in het vorige artikel vermeld van de totale kosten der huishouding, alsmede de bedragen van definitief geworden belastingaanslagen tussen de echtgenoten plaats (…) Vervolgens voegen de echtgenoten ter verdeling bij helfte bijeen, hetgeen van hun inkomens over dat kalenderjaar onverteerd is. Gemelde aanspraak tot bijeenvoeging en verdeling vervalt (…) voor ieder der echtgenoten door verloop van gemelde termijn van twaalf maanden na afloop van het kalenderjaar.

(…)

Artikel 7.

1. In uitzondering van het hiervoor bepaalde zal er tussen de echtgenoten bestaan een gemeenschap van inboedel (…).”

1.3.

Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan deze verplichting tot jaarlijkse verrekening.

1.4.

Het huwelijk is op 3 december 2008 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 5 november 2008.

1.5.

De laatstelijk door partijen bewoonde echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) staat op naam van de vrouw en is gefinancierd met de overwaarde van eerdere echtelijke woningen en een hypothecaire geldlening op naam van beide partijen.

1.6.

De man heeft – voor zover thans van belang – verrekening verzocht van de overwaarde van de woning. Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze overwaarde mede is toe te rekenen aan de inbreng van door hem overgespaard maar niet verrekend inkomen, bestaande uit betaling van rente en aflossingen in verband met de hypothecaire leningen aangegaan ter financiering van de woning en eerdere echtelijke woningen en investeringen ten laste van zijn privévermogen die tot waardevermeerdering van de woning hebben geleid.

1.7.

De rechtbank heeft, na (tussen)beschikking van 16 november 2009, in de beschikking van 11 augustus 2010 de vrouw niet geslaagd geacht in het aan haar opgedragen bewijs dat de woning niet is gefinancierd met overgespaard inkomen.

De rechtbank heeft de overwaarde van die woning vastgesteld op een bedrag van € 714.319,- en geoordeeld dat de vrouw de helft daarvan, zijnde € 357.160,-, aan de man dient te voldoen. In de eindbeschikking van 13 april 2011 heeft de rechtbank, met inachtneming van het voorgaande de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vastgesteld als in het dictum van die beschikking nader aangegeven.

1.8.

De vrouw heeft van de hiervoor vermelde beschikkingen van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, dat de zaak naar het gerechtshof Arnhem voor verdere behandeling heeft verwezen.

1.9.

Het hof heeft geoordeeld dat de overwaarde van de woning niet tot het te verrekenen vermogen behoort.
Het hof heeft dat oordeel als volgt gemotiveerd.

Partijen hebben tijdens het huwelijk niet voldaan aan de overeengekomen verrekenplicht, zodat op grond van art. 1:141 lid 3 BW wordt vermoed dat hun beider vermogens op de peildatum zijn gevormd uit inkomsten die verrekend hadden moeten worden (tussenbeschikking van 30 augustus 2012, rov. 4.4).

Het is aan de vrouw als eigenares van de woning om tegenbewijs te leveren tegen dat vermoeden. Indien de vrouw daarin slaagt, is het aan de man om op de voet van art. 1:136 BW te bewijzen dat er tijdens het huwelijk uit overgespaard inkomen op de hypothecaire leningen is afgelost en (waardevermeerderende) investeringen zijn gedaan in de echtelijke woning(en) met als gevolg dat de overwaarde van de woning verrekend dient te worden, en tot welk bedrag (tussenbeschikking van 30 augustus 2012, rov. 4.8.3).

De vrouw is erin geslaagd voormeld vermoeden te ontzenuwen. De woning is deels gefinancierd met de opbrengst van eerdere woningen. De eerste woning is gefinancierd met geld van de vrouw dat niet behoeft te worden verrekend. Voor het overige heeft financiering plaatsgevonden met hypothecaire geldleningen waarop door de vrouw niet is afgelost. Nu de woning geheel noch gedeeltelijk is verkregen met te verrekenen inkomsten of vermogen van de vrouw, behoort de waarde daarvan niet tot het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw, ook niet voor een deel. Dat de man ten laste van zijn te verrekenen inkomsten heeft afgelost op de hypothecaire geldleningen of dat hij waardevermeerderende investeringen in de echtelijke woning(en) heeft gedaan, brengt niet mee dat de woning is gaan behoren tot het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw. Die aflossingen of investeringen kunnen hooguit een vergoedingsrecht van de man op de vrouw doen ontstaan, maar de man heeft in de procedure geen verzoek gedaan op grond van een dergelijk vergoedingsrecht (eindbeschikking van 20 mei 2014, rov. 2.22-2.28).

1.10.

Bij een op 15 augustus 2014 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift is de man van de tussen- en eindbeschikking van het hof in cassatie gekomen. De vrouw heeft in een verweerschrift in cassatie de klachten van de man bestreden en harerzijds voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Op dat beroep heeft de man gereageerd met een verweerschrift voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.

1.11.

Bij beschikking van 10 juli 2015 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de onderdelen I tot en met V van het cassatiemiddel van de man slagen. Het voorwaardelijk ingestelde incidentele cassatieberoep van de vrouw heeft de Hoge Raad verworpen.

De HR overweegt:

4. Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1.1

In onderdeel 1 klaagt de man dat het hof ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat voor verrekening van de waarde van de woning slechts plaats is als de vrouw met te verrekenen inkomsten heeft afgelost op de hypothecaire geldleningen of waardevermeerderende investeringen heeft gedaan, en dat de vrouw daarom is geslaagd in het leveren van het in art. 1:141 lid 3 BW bedoelde tegenbewijs. Volgens de klachten heeft het hof miskend dat het voor de toepassing van de in art. 1:141 lid 1 in verbinding met art. 1:136 lid 1 3W neergelegde plicht tot verrekening niet ertoe doet van welke echtgenoot het overgespaarde inkomen afkomstig is en in wiens goed dat is geïnvesteerd.

4.1.2

In art. 1:141 lid 1 3W en – voor zover het gaat om de aflossing van een schuld die met het oog op de verwerving van een goed is aangegaan – art. 1:136 lid 1 BW worden de rechtsgevolgen geregeld van verrekenplichten in huwelijkse voorwaarden. In dit kader strekt een verrekenbeding als het onderhavige naar zijn aard ertoe dat periodiek wordt verrekend hetgeen van de inkomsten van partijen wordt bespaard, waarna ieder der echtgenoten vervolgens in staat is zijn aandeel in de besparingen door belegging te besteden aan vorming en vermeerdering van het eigen vermogen. Laten partijen tijdens het huwelijk deling van de overgespaarde inkomsten achterwege, dan moet daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van het verrekenbeding, het gevolg worden verbonden dat partijen bij het einde van het huwelijk alsnog tot verrekening overgaan en dat in deze verrekening ook wordt betrokken de vermogensvermeerdering die is ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard maar ongedeeld is gebleven; hetzelfde geldt voor een belegging die is gefinancierd met geleend geld, voor zover de lening is afgelost met bespaarde maar ongedeeld gebleven inkomsten. (Zie onder meer HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:3L4387, NJ 2009/377)

4.1.3

Zowel uit de tekst van de art. 1:136 lid 1 en 141 lid 1 en 3 BW, als uit de hiervoor in 4.1.2 weergegeven ratio van deze bepalingen, vloeit voort dat bij het einde van het huwelijk aanwezig vermogen dat is gevormd uit door de echtgenoten tijdens het huwelijk overgespaard inkomen, dient te worden verrekend, ongeacht aan wie van de echtgenoten dat vermogen toebehoort en uit wiens overgespaarde inkomen dat vermogen is gevormd. De achterliggende gedachte is immers dat ieder van de echtgenoten na verrekening van hetgeen door hen tezamen is bespaard, zijn of haar aandeel daarin kan gebruiken voor de vorming en vermeerdering van het eigen vermogen. Hiermee strookt dat bij de finale afrekening na het eindigen van het huwelijk de echtgenoot die zijn of haar overgespaarde inkomsten heeft geïnvesteerd in (de financiering van) een aan de andere echtgenoot toebehorend goed, naar de in art. 1:136 lid 1 BW vermelde maatstaf meedeelt in de eventuele waardestijging die het goed gedurende het huwelijk heeft ondergaan.

4.1.4

Tussen partijen is niet in geschil dat de man ten laste van door hem verworven, te verrekenen, inkomsten heeft afgelost op de hypothecaire geldleningen. Bovendien heeft de man gesteld dat de woning een overwaarde heeft mede als gevolg van een verbouwing die met door hem overgespaard maar niet verrekend inkomen is gefinancierd. Het oordeel van het hof dat deze aflossingen en de gestelde investering niet meebrengen dat de woning is gaan behoren tot het te verrekenen vermogen geeft, gelet op hetgeen hiervoor in 4.1.2 en 4.1.3 is overwogen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel slaagt dan ook.

4.2

Het bewijsoordeel van het hof in de rov. 2.27 en 2.28 van zijn eindbeschikking bouwt voort op zijn hiervoor in 4.1.4 onjuist bevonden rechtsopvatting. Door de vrouw geslaagd te achten in het door haar op de voet van art. 1:141 lid 3 BW te leveren tegenbewijs heeft het hof, zoals volgt uit wat hiervoor in 4.1.2 en 4.1.3 is overwogen, immers miskend dat daartoe onvoldoende was het bewijs van de stelling van de vrouw dat de overwaarde van de woning niet is gevormd uit door haar overgespaard inkomen. De tegen dat bewijsoordeel gerichte klacht van onderdeel II slaagt dus. Het onderdeel behoeft voor het overige geen behandeling.

4.3.1

Onderdeel III is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 2.27 van de eindbeschikking dat de vrouw de woning uitsluitend heeft gefinancierd met de opbrengst van eerdere echtelijke woningen en hypothecaire geldleningen. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de verklaring van de man in het getuigenverhoor van 28 januari 2013. Het onderdeel acht dit oordeel onjuist, dan wel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Tijdens het bedoelde getuigenverhoor heeft de man verklaard dat in ieder geval één van de woningen rechtstreeks is gefinancierd met overgespaard inkomen.

4.3.2

Het onderdeel slaagt. De man heeft in de door het hof genoemde getuigenverklaring onder meer verklaard dat een gedeelte van de koopsom voor één van de eerdere woningen is betaald van geld dat de man en de vrouw op dat moment hadden. Tegen die achtergrond is de door het onderdeel bestreden rov. 2.27 onbegrijpelijk.

4.4

De onderdelen IV en V bevatten klachten die voortbouwen op de voorgaande onderdelen. Voor zover de voorgaande onderdelen slagen, geldt dat ook voor deze onderdelen.

5. Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep

Het middel is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale cassatieberoep van de man in één of meer onderdelen gegrond wordt bevonden en tot cassatie leidt. Die voorwaarde is vervuld. Het middel kan evenwel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.”

1.12.De Hoge Raad heeft in het principale beroep in cassatie de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2014 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing doorverwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

2 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing

2.1.

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:

  • -

    de processtukken van de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank Utrecht en het hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, overgelegd door de toenmalige advocaat van de man, mr. J.C. Jaspers, bij brief van 15 december 2015;

  • -

    de memorie na cassatie en verwijzing, met producties, van de man, ingekomen ter griffie van dit hof op 18 februari 2016;

  • -

    de memorie na cassatie en verwijzing, met producties, van de vrouw, ingekomen ter griffie van dit hof op 31 maart 2016;

  • -

    de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 4 november 2016;

  • -

    de ter zitting overgelegde pleitnotitie van de advocaat van de man.

2.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2016.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • -

    de vrouw, bijgestaan door mr. Ran;

  • -

    de man, bijgestaan door mr. Van der Schaaf.

3 Het geschil na verwijzing

3.1.

Voor de aan het geding ten grondslag liggende feiten en omstandigheden verwijst het hof naar de weergave daarvan in rov. 1 hiervóór.

4 De beoordeling

Primaire verzoek van de man

4.1.1.

In zijn memorie na verwijzing stelt de man primair dat de woning volledig tot het te verrekenen vermogen moet worden gerekend op grond waarvan de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 393.448,-. Daartoe voert de man aan dat a) partijen niet een zodanige administratie hebben bijgehouden dat de verdeling van het overgespaard inkomen in overeenstemming met de strekking van het overeengekomen verrekenbeding nog zou kunnen plaatsvinden, b) partijen het er over eens zijn dat de lasten en aflossingen van de hypotheekleningen zijn betaald uit overgespaard inkomen en c) partijen het er over eens zijn dat investeringen in de woning zijn betaald uit overgespaard inkomen en d) de woningen alleen en uitsluitend op naam van de vrouw zijn gesteld om de woonomgeving van het gezin veilig te stellen voor eventuele zakelijke schuldeisers van de man en e) partijen nooit de bedoeling hebben gehad dat de waardevermeerdering van de woning uitsluitend, namelijk zonder dat enige verrekening zou plaatsvinden, ten goede zou komen aan de vrouw.

4.1.2.

De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Kort samengevat stelt zij dat volledige verrekening van de waarde van de woning niet aan de orde is en dat het nog slechts gaat om verrekening ter zake van de hypotheekaflossingen en de investeringen uit overgespaarde inkomsten (“verbouwingen”).

4.1.3.1. Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in art. 424 Rv, het hof de behandeling van de zaak dient voort te zetten en te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, in de stand waarin zij zich ten tijde van de vernietigde uitspraak bevond. Daarbij geldt de regel dat het hof gebonden is aan de in cassatie niet (of tevergeefs) bestreden beslissingen in de vernietigde uitspraak die niet voortbouwen op of onverbrekelijk samenhangen met een beslissing waarover in cassatie met succes is geklaagd (vgl. onder meer: HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2739)

4.1.3.2. In voormelde beschikking van 20 mei 2014, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (onder meer) het bijgebrachte bewijs gewaardeerd ten aanzien van de hoogte van koop-/aanneemsom van de grond en (eerste) woning aan de [adres 2] (zie rov. 2.23) en de financiering van de koop-/aanneemsom van de grond en woning aan de [adres 2] (zie rov. 2.24 tot en met 2.26). Voor wat betreft de hoogte van de koop-aanneemsom van de grond en woning aan de [adres 2] komt het hof Arnhem-Leeuwarden – in rov. 2.23 – tot de conclusie:

“(…) Gelet op de hiervoor vermelde stellingen en getuigenverklaringen is naar het oordeel van het hof alleen vast komen te staan dat de koopsom van de grond f. 13.235,- bedroeg en dat partijen ten behoeve van de woning aan de [adres 2] op 18 mei 1971 een hypothecaire geldlening van f. 30.000,- zijn aangegaan. (…)

“Gelet op het voorgaande moet het hof het ervoor houden dat de totale koop-/aanneemsom van de woning aan de [adres 2] ƒ 43.235,- (ƒ 13.235,- en ƒ 30.000,-) bedroeg.”

Voor wat betreft de financiering van de koop-/aanneemsom van de grond en woning aan de [adres 2] overweegt het hof Arnhem-Leeuwarden in rov. 2.26:

“(…) Gelet op de verklaring van de man dat de vrouw naar schatting ongeveer f. 15.000,- aan die koop/aanneemsom heeft bijgedragen, neemt het hof dit wel als vaststaand aan. (…)

Omdat van de totale koop-/aannemingssom van ƒ 43.235,- een gedeelte van ƒ 30.000,- is gefinancierd met een hypothecaire geldlening (rechtsoverweging 2.23) moet het hof het ervoor houden dat dit bedrag van ongeveer ƒ 15.000,- samenvalt met de koopsom van de grond van ƒ 13.235,-.”

De man heeft geen cassatieklacht gericht tegen het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden dat – kort gezegd – de vrouw bewezen heeft dat de aankoop van de eerste woning aan de [adres 2] is gefinancierd door privémiddelen van de vrouw en een hypothecaire geldlening. Dit oordeel van het hof hangt ook niet onverbrekelijk samen met de oordelen van het hof waartegen de man wel cassatieklachten heeft gericht. Van volledige verrekening van de overwaarde van de woning kan reeds daarom geen sprake zijn. Immers als vaststaat dat de vrouw de woning aan de [adres 2] heeft verkregen uit eigen middelen en een hypothecaire geldlening (waarop gedurende die eigendom niet is afgelost) staat vast dat met die verkrijging geen overgespaarde inkomsten waren gemoeid. De vrouw heeft dan in zoverre (art. 1:141 lid 3 BW) het vermoeden ontzenuwd dat de woning aan de [adres 1] volledig is verkregen uit overgespaarde inkomsten.

Mitsdien dient het primaire verzoek van de man te worden afgewezen.

Subsidiaire verzoek en meer subsidiaire verzoek van de man

4.2.1.

Subsidiair stelt de man dat de woning tot het te verrekenen vermogen dient te worden gerekend voor zover de hypotheekschuld uit overgespaard inkomen is afgelost en in de woning is geïnvesteerd met overgespaard inkomen waarbij het te verrekenen vermogen wordt begroot aan de hand van “CBS prijs index bestaande woningen 1995-2015” voor de provincie Utrecht, op grond waarvan de vrouw aan de man uit hoofde van de aan de woning verrichte verbouwingen dient te vergoeden een bedrag van € 146.964,-.

Voorts dient, aldus de man, het bedrag van het effectendepot ad € 9.076,- (welk effectendepot naar de stelling van de man is gebruikt voor aflossing van hypothecaire schulden) in de verrekening te worden betrokken aldus dat dit bedrag dient te worden gerelateerd aan de waardestijging van de woning over de periode 1996-2008 wat resulteert in een te verrekenen bedrag van € 29.115,-. Ook de door de man gestelde aflossing van de hypotheekschuld van € 34.854,- dient volgens deze berekeningsmethode in de verrekening te worden betrokken, hetgeen, gerelateerd aan de waardestijging van de woning in de periode 1996-2002 (de man kiest deze periode omdat de door hem gestelde aflossing heeft plaatsgevonden in 2002, derhalve voor de verbouwing van de woning), resulteert in een te verrekenen bedrag van € 55.206,-.

In totaal dient de vrouw, uit hoofde van verrekening aan de man dan ook € 116.917,- te betalen, aldus de man in zijn subsidiaire verzoek.

Meer subsidiair stelt de man dat de woning tot het te verrekenen vermogen dient te worden gerekend voor zover de hypotheekschuld uit overgespaard inkomen is afgelost en in de woning is geïnvesteerd met overgespaard inkomen, waarbij het te verrekenen vermogen wordt begroot aan de hand van concrete informatie van partijen over verbouwingen en aflossing, op grond waarvan de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 56.285,-.

4.2.2.

De vrouw heeft ook tegen het subsidiaire verzoek van de man verweer gevoerd en tegenover de berekening van de man haar eigen berekening gesteld welke zij heeft ontleend aan HR 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5698 (Schwanen/Hundscheid II), waarbij de uitkomst is dat in het kader van het te verrekenen vermogen, de man nog toekomt een bedrag van € 55.360,-. De vrouw houdt in haar berekening rekening met een bedrag van € 32.496,- aan uit overgespaarde inkomsten betaalde verbouwingskosten en met een bedrag van € 3.354,- ( € 1.990,- + € 1.364,-.) aan uit overgespaarde inkomsten betaalde aflossing van de hypothecaire geldlening. De vrouw betwist derhalve dat – zoals de man stelt – sprake is geweest van aflossing van de hypothecaire schulden tot een bedrag van € 34.854,-.

Voorts betwist de vrouw uitdrukkelijk en gemotiveerd dat het effectendepot is aangewend ter verkrijging van de woning. Onder verwijzing naar productie A en B bij de antwoordmemorie na verwijzing stelt de vrouw dat dit effectendepot na de koop van de woning nog aanwezig was en ook nog aanwezig was op de peildatum.

Ook het meer subsidiaire verzoek van de man is door de vrouw bestreden.

4.2.3.

Het hof overweegt als volgt.

Subsidiaire verzoek van de man

Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man niet kan worden gevolgd in de door hem gehanteerde berekeningsmaatstaf waarbij hij het te verrekenen vermogen heeft begroot aan de hand van CBS prijs index bestaande woningen 1995-2015, nu in de door de man gehanteerde maatstaf niet de evenredigheidsmaatstaf van artikel 1:136 BW tot uitdrukking komt en deze voorts niet strookt met de te hanteren uitgangspunten zoals de Hoge Raad die heeft neergelegd in zijn arrest van 27 januari 2006, NJ 2008, 564, in samenhang gelezen met zijn arrest van 10 juli 2009, NJ 2009, 377, voor zaken als de onderhavige waarbij ongedeeld gebleven overgespaarde inkomsten zijn geïnvesteerd in (de financiering van) een aan de andere echtgenoot toebehorend goed. Het subsidiaire verzoek van de man dient dan ook reeds hierom te worden afgewezen.

Meer subsidiaire verzoek van de man

Het hof is van oordeel dat het meer subsidiaire verzoek van de man voor toewijzing in aanmerking komt in zoverre dat ingevolge artikel 1: 136 BW en conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de woning tot het te verrekenen vermogen dient te worden gerekend voor zover de hypotheekschuld uit overgespaard inkomen is afgelost en in de woning is geïnvesteerd met overgespaard inkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de uit overgespaarde inkosten bekostigde verbouwingskosten € 32.500,- hebben bedragen. Wel verschillen partijen van mening over het bedrag dat op de hypothecaire geldlening is afgelost en de aanwending van het effectendepot. De man heeft echter ter zitting in hoger beroep voorgesteld om, voor zover het hof het primaire en het subsidiaire verzoek van de man afwijst, de uitkomst van de verrekenvordering in het meer subsidiaire verzoek van de man van € 56.285,- te middelen met de uitkomst van de berekening van de vrouw van € 55.360,-, zodat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 55.822,-. De vrouw heeft met dit voorstel ingestemd. Nu het hof zowel het primaire, als het subsidiaire verzoek van de man afwijst, zal het hof aldus bepalen.

Conclusie

4.3.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw op grond van verrekening van de waarde van de woning aan de [adres 1] uit hoofde van het periodiek verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden aan de man dient te voldoen een bedrag van € 55.822,-. Nu het hof voor het overige gebonden is aan de in cassatie niet bestreden beslissingen in de vernietigde beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2014, dient voor het overige opnieuw worden recht gedaan als in die beschikking.

4.4.

Mitsdien dient beslist te worden als volgt.

5 De beslissing.

Het hof:

op het principaal en incidenteel appel na verwijzing:

vernietigt:

1. de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 augustus 2010, voor zover daarbij is beslist (in de rechtsoverwegingen 3.5 – 3.9) dat de vrouw op grond van verrekening ter zake van de waarde van de woning aan de [adres 1] aan de man € 357.160,- dient te voldoen;

2. de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 april 2011;

en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat de vrouw op grond van verrekening ter zake van de waarde van de woning aan de [adres 1] aan de man € 55.822,- dient te voldoen (rov. 4.2.3 hiervóór);

bepaalt dat de man op grond van verrekening aan de vrouw dient te vergoeden:

  • -

    € 590.625,- voor de aandelen [Holding] Holding;

  • -

    € 108.750,- voor het pand [adres 3] te [plaats] ;

  • -

    € 11.500,- voor de Mercedes;

  • -

    € 96.020,64 voor de saldi van de bankrekeningen bij ABN AMRO met de nummers [ABN AMRO bankrekeningnummer 1] , [ABN AMRO bankrekeningnummer 2] en [ABN AMRO bankrekeningnummer 3] , de bankrekening bij de (het hof begrijpt:) ING Bank met nummer [ING bank met nummer 4] en de bankrekening bij de ING Bank met nummer [ING bankrekeningnummer 5] ;


bepaalt dat de vrouw op grond van verrekening aan de man dient te vergoeden:

  • -

    € 6.750,- voor de Toyota Yaris;

  • -

    € 13.150,- voor door de vrouw verkochte aandelen;

  • -

    € 12.839,- voor door de man betaalde belastingaanslag 2007;

  • -

    € 600,- wegens toename rekening-courant 2007/2008;

  • -

    € 22.048,95 voor aan de man toekomende erfenissen;

  • -

    € 10.000,- als vergoeding voor de in de woning achtergebleven inboedel;

  • -

    iedere aflossing die de man betaalt op de geldlening bij de kinderen;

verstaat dat partijen ter afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden hebben afgesproken dat:

  • -

    aan ieder de helft toekomt van in de toekomst uit te keren bedragen uit de verzekeringspolissen bij Nationale Nederlanden;

  • -

    ieder het eigen spaarloon behoudt;

  • -

    op het door de man aan de vrouw te betalen bedrag het voorschot van € 7.000,- in mindering strekt;

deelt de en/of-rekening bij de ING Bank met nummer [ING bankrekeningnummer 5] aan de man toe;

bepaalt dat de man aan de vrouw wettelijke rente dient te betalen over het bedrag dat de man aan de vrouw vanaf 23 juli 2008 per saldo verschuldigd is (geweest) uit hoofde van verrekening, tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking het Mahjongspel, het horloge en de slijpmachine aan de man zal afgeven;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, E.K. Veldhuijzen van Zanten en P.P.M. van Reijsen en is op 6 april 2017 en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. A.C. Kaemingk, griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.