[Beveiliging ] stelt zich op het standpunt dat het vonnis van 16 februari 2011 is gewezen op tegenspraak, dat [appellant zaak 397] en [geïntimeerde zaak 411] derhalve hoger beroep hadden kunnen instellen en dat de weg van verzet voor hen niet openstond, zodat de rechtbank de vonnissen van 12 december 2012, 12 november 2014 en 22 april 2015 ten onrechte heeft gewezen en het vonnis van 16 februari 2011 in kracht van gewijsde is gegaan.
[Beveiliging ] heeft ter toelichting het volgende aangevoerd (memorie van grieven in incidenteel appel in zaak 397, par. 79 t/m 91 en memorie van grieven in zaak 411, par. 11 t/m 23):
Zij betoogt dat voor het karakter van een procedure met meerdere gedaagden (verstek of tegenspraak) bepalend is of ten minste één gedaagde op de inleidende dagvaarding is verschenen en dat, indien tenminste één gedaagde op de inleidende dagvaarding is verschenen, het gewezen vonnis als een vonnis op tegenspraak moet worden aangemerkt, zodat daartegen geen verzet openstaat maar alleen hoger beroep. [Beveiliging ] beroept zich daartoe op het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 25 september 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB4885, waarin het hof heeft overwogen:
“4.3.2 Bepalend voor het karakter van een procedure met meerdere gedaagden (verstek of op tegenspraak) is derhalve of tenminste één gedaagde op de inleidende dagvaarding is verschenen. Alsdan geldt de procedure als te zijn gevoerd op tegenspraak, en dient het tussen partijen gewezen vonnis als een vonnis op tegenspraak te worden aangemerkt, zodat daartegen geen verzet openstaat maar alleen hoger beroep.”
[Beveiliging ] beroept zich voorts op de parlementaire geschiedenis (Herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 3 (memorie van toelichting), toelichting op art. 2.6.2 [140 Rv], blz. 117:
“Met betrekking tot de in artikel 2.6.2 behandelde situatie van pluraliteit van gedaagden bestaan thans twee van elkaar afwijkende stelsels: voor de kantongerechtsprocedure dat van artikel 107 Rv en voor de rechtbankprocedure dat van artikel 79 Rv. Het verdient de voorkeur het nieuwe artikel 107 Rv zowel voor de kantongerechtsprocedure als voor de rechtbankprocedure te laten gelden. Reden hiervoor is de thans bestaande grote behoefte aan snelheid en efficiency. Daarmee is het niet goed te rijmen, dat iemand die reeds met inachtneming van alle voorschriften is gedagvaard, opnieuw moet worden gedagvaard, met alle kosten en tijdverlies van dien, alleen omdat hij niet, maar andere gedaagden wel in het geding waren verschenen. De hoofdregel is dat één goede oproep voldoende moet zijn. Een gedaagde kan aan het exploot zien dat er meer gedaagden zijn en kan dus rekening houden met het in dit artikel geregelde gevolg van niet verschijnen. Voor alle duidelijkheid wordt in het wetsvoorstel bovendien voorgeschreven dat dit gevolg van niet-verschijnen in het exploot van dagvaarding moet worden vermeld (artikel 2.3.1, eerste lid, onderdeel i). Dat gevolg is voor hem, concreet, dat hij, hoewel tegen hem verstek wordt verleend, niet in verzet kan gaan en dus één instantie voor het voeren van verweer verspeelt (zie het tweede lid). Zijn verweer kan hij eventueel, in een zaak waarin hoger beroep openstaat, nog wel in hoger beroep aanvoeren.”
[Beveiliging ] leidt uit het vorenstaande af dat volgens de wetgever het gevolg van het niet-verschijnen vaststaat voordat daadwerkelijk een vonnis wordt gewezen. Dit is volgens [Beveiliging ] te begrijpen vanuit het zicht van de verschenen procespartijen, die immers hebben deelgenomen aan een schriftelijke stukkenwisseling en comparitie. Lopende de procedure kan het karakter daarvan, gelet op de rechtszekerheid, niet veranderen anders dan door het zuiveren van het verstek, aldus [Beveiliging ] . Tussen alle bij de procedure betrokken partijen is volgens haar één vonnis gewezen en de ratio van de wetstekst behelst niet alleen het voorkomen van twee rechtsmiddelen (in verschillende instanties tegelijk) tegen hetzelfde vonnis, maar ook het voorkomen van ernstige vertragingen in de procedure, die kunnen voorkomen als het karakter van de procedure, lopende de procedure, wijzigt. [Beveiliging ] wijst ter toelichting van deze vertraging op de gang van zaken in deze procedure: de niet verschenen partijen mochten naar het oordeel van de rechtbank hun verweer voor het eerst in de verzetdagvaarding kenbaar maken, nadat door de verschenen partij verweer was gevoerd, een comparitie had plaatsgevonden en vonnis was gewezen; na de verzetdagvaarding (conclusie van antwoord) heeft weer een comparitie plaatsgevonden en heeft de rechtbank weer vonnis gewezen.