3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
-
Valmont houdt zich bezig met de ontwikkeling en productie van verlichtingsmasten en verkeersmasten.
-
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1959, is sinds 19 juli 1976 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Valmont op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De laatste functie die [appellant] vervulde, is die van productiemedewerker B - -Bankwerker, met een bruto maandloon van € 2.944,00 exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
-
In juli 2005 heeft Valmont een rookbeleid ingevoerd dat in januari 2007 is aangescherpt. Aan de werknemers van Valmont is in januari 2007 bekend gemaakt dat binnen de omheining van Valmont een algeheel rookverbod geldt en dat roken slechts is toegestaan in de pauze en op de daarvoor aangeduide plaatsen.
-
Op 23 april 2008 heeft Valmont [appellant] een schriftelijke waarschuwing gegeven voor roken op de werkplek.
-
Tijdens het functioneringsgesprek op 25 februari 2013 is als discussiepunt het roken
binnen Valmont aangehaald.
6. In het verslag van het mid year review van 20 augustus 2013 is genoteerd als mening van de manager: “d) roken binnen is (weer) gezien STOP”.
7. Het rookbeleid van Valmont is op 27 augustus 2013 opgenomen in het VGM (Veiligheid, Gezondheid en Milieuvoorschriften) instructieboekje (artikel 4.7.) dat binnen de organisatie van Valmont van toepassing is. [appellant] is op 9 oktober 2013 over de inhoud van het VGM instructieboekje geïnstrueerd, waarna het boekje aan [appellant] is overhandigd.
8. Op 5 september 2014 heeft Valmont een schriftelijke waarschuwing gegeven aan
[appellant] wegens het roken in de fabriek. Valmont schrijft:
“Geachte heer [appellant] ,
Hierbij ontvangt U van ons een aangetekende brief, welke een vastlegging is van het gesprek wat U op de 4e september 2014 had met uw leidinggever [leidinggevende Valmont] .
Het gesprek gaat over het roken in de fabriek. Dit is vlgs onze VGM-voorschriften verboden en alleen toegestaan in officiële pauzes. U maakt zich aan roken in de fabriek tijdens werkuren schuldig. U heeft hierover diverse malen instructie gehad, in het verleden alsook in de laatste twee jaar, waarbij evt risico’s voor de gezondheid van uzelf en anderen meer zijn onderstreept. Ook het effect wat uw gedrag heeft, nml het genieten van uw verslaving ten koste van de efficiency, is meermaals uitgelegd. De instructie is gekomen in de vorm van diverse persoonlijke gesprekken, collectieve gesprekken en in ons VGM-boekje. Daarvan heeft U een kopie gekregen en U heeft voor de inhoud en begrip daarvan getekend. Op de vraag wat U hiervan vindt, antwoordde U ‘Ik accepteer dat” en tevens: “als jij mij straft moet je iedereen informeren” waarvan ik aangaf dat dat meermaals was gebeurd en dat beaamde U ook. Ik zeg U toe dat ik iedereen vertel dat U een schriftelijke waarschuwing gekregen heeft om eventuele anderen daarvan te weerhouden.
Zo bent U nu bewust een voorbeeld geworden van hoe het niet moet, wat met uw leeftijd, ervaring, en functie een zeer teleurstellende houding is. Die constatering maakte ik in uw bijzijn en U gaf aan dat te herkennen. Wegens het bewust niet naleven van de Valmont-regels en het negeren van diverse aansporingen zijn wij gedwongen U een schriftelijke waarschuwing te moeten geven. Bij een toekomstige herhaling van het niet naleven van de veiligheidsregels zullen we ons beraden op verdere stappen, waaronder mogelijk ook ontbinding van uw arbeidskontrakt (ontslag).”
9. In het verslag van het beoordelingsgesprek van 10 februari 2015 is opgenomen dat nogmaals is gesproken over het naleven van het beleid ten aanzien van het rookverbod.
10. Enkele dagen later op 13 februari 2015 is wederom een schriftelijke waarschuwing
gegeven aan [appellant] wegens het roken in de fabriek. Valmont schrijft:
“Geachte heer [appellant] ,
Hierbij ontvangt U van ons een aangetekende brief, welke een bevestiging is van het gesprek wat U op de 13e februari 2015 had met uw leidinggever [leidinggevende Valmont] en [teamleider productie] , teamleider produktie. U maakt zich schuldig aan roken in de fabriek tijdens werkuren. Dit is geconstateerd door [teamleider productie] op 11 februari. U stak een sigaret op terwijl U tegen de werkbank van de technische dienst leunde. [teamleider productie] liep toen langs, lopende naar de afdeling Afwerking. Toen hij even later terugliep en omkeek, rookte U verder aan de sigaret. Hij maakte zijn opdracht, wilde U gaan aanspreken maar U was reeds naar huis ivm uw geplande verlof die middag.
U heeft hierover diverse malen instructie gehad, in het verleden alsook in de laatste twee
jaar, waarbij eventuele risico’s voor de gezondheid van uzelf en anderen, en ook
brandgevaar meer zijn benadrukt. Ook het effect wat uw gedrag heeft, nml het genieten van uw verslaving ten koste van de efficiency, is meermaals uitgelegd. De instructie is gekomen in de vorm van diverse persoonlijke gesprekken, collectieve gesprekken en in ons VGM-boekje. Daarvan heeft U een kopie gekregen en U heeft voor de inhoud en begrip daarvan getekend. Wegens het bewust niet naleven van de Valmont-regels en het negeren van diverse aansporingen zijn wij gedwongen U deze schriftelijke waarschuwing te moeten geven. Dit is reeds de derde schriftelijke waarschuwing aan U vanaf september 2014. Wij kunnen uw gedragingen niet tolereren, en gaan ons beraden op verdere juridische stappen, waaronder mogelijk ook ontbinding van uw arbeidskontrakt (ontslag).
11) Valmont heeft op 20 maart 2015 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV voor [appellant] wegens het herhaaldelijk overtreden van de veiligheids- en
bedrijfsvoorschriften die binnen Valmont gelden. In afwachting van de uitkomst hiervan heeft Valmont [appellant] op non-actief gesteld.
12) Vervolgens is [appellant] een kort geding procedure gestart bij de kantonrechter te
Eindhoven. Die heeft op 20 april 2015 beslist dat de vordering van [appellant] tot
opheffing dan wel schorsing van de op non-actiestelling, wordt afgewezen.
13) Bij beslissing van 28 april 2015 heeft het UWV toestemming om de
arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen, geweigerd, omdat zij niet kan
beoordelen of [appellant] daadwerkelijk heeft gerookt waar dat niet mag.
14) Op 19 mei 2015 heeft er op verzoek van [appellant] een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en de heer [directeur Valmont] , directeur van Valmont. Daarbij is door Valmont aan [appellant] op zijn verzoek een schone lei toegekend. Op 20 mei 2015 is daarover door mr. L. Jacobs, kantoorgenote van mr. Barrahmun een e-mail gezonden aan mr. Van der Horst. In deze e-mail wordt ten aanzien van de schone lei door mr. Jacobs het volgende meegedeeld:
“(…) Cliënte is daarnaast bereid de arbeidsrelatie met een schone lei voort te zetten. Zoals UWV ook heeft aangegeven, betekent de uitkomst van de procedure echter niet dat uw cliënt vrij spel heeft in zijn handelen. Uw cliënt dient zijn gedrag en houding op de werkvloer derhalve wel aan te passen en zich te houden aan de binnen de onderneming van cliënte geldende voorschriften. Cliënte zal geen stukken of informatie uit het personeelsdossier van uw cliënt verwijderen. Wel zal cliënte – ter completering van het personeelsdossier – de processtukken van de procedure bij UWV hieraan toevoegen. Hiermee zullen dan ook de opmerkingen van uw cliënt naar aanleiding van de gegeven waarschuwingen onderdeel uitmaken van het personeelsdossier. (…)”
15) Op 23 november 2015 hebben werknemers van Valmont geconstateerd dat [appellant] in de productiehal een sigaret aanstak. Op 24 november 2015 heeft hierover een
gesprek plaatsgevonden tussen Valmont en [appellant] en gaat Valmont zich beraden over de vervolgstap. [appellant] is vrijgesteld van verdere werkzaamheden.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft Valmont in eerste aanleg (samengevat) verzocht:
a. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen en/of nalaten van [appellant] , subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding;
b. te bepalen dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding, althans subsidiair dat [appellant] een transitievergoeding wordt toegekend van € 67.830,00 bruto;
c. bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de opzegtermijn van [appellant] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] ;
d. [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
[appellant] is van deze beschikking tijdig in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in hoger beroep 24 als grieven aangeduide gronden aangevoerd. [appellant] heeft in hoger beroep (samengevat) verzocht:
primair de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de ontbinding betreft en Valmont te veroordelen tot:
-
herstel van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2016 onder toekenning van voorzieningen als bedoeld in artikel 7:682 lid 6 BW, onder verbeurte van een dwangsom;
-
een betalingsregeling waarbij de betaalde transitievergoeding ad € 33.915,00 bruto in 36 gelijke maandelijkse termijnen zal worden verrekend met de lonen over de nog te verschijnen maanden na de datum van deze beschikking;
subsidiair, indien het hof de bestreden beschikking vernietigt voor zover het de ontbinding betreft maar het verzoek tot herstel afwijst, Valmont te veroordelen tot betaling van:
-
een transitievergoeding van € 67.830,00 bruto, althans een bedrag hoger dan voormelde transitievergoeding van € 33.915,00 bruto;
-
een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW;
meer subsidiair, indien het hof de bestreden beschikking bekrachtigt voor zover het de ontbinding betreft en vernietigt voor zover het de ontbindingsdatum betreft, Valmont te veroordelen tot betaling van:
-
het loon, te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging over de periode na 1 maart 2016 tot de latere ontbindingsdatum zoals door het hof bepaald;
-
een transitievergoeding van € 67.830,00 bruto, althans een bedrag hoger dan voormelde transitievergoeding van € 33.915,00 bruto;
meest subsidiair, indien het hof de bestreden beschikking bekrachtigt voor zover het de ontbinding en de ontbindingsdatum betreft, Valmont te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 67.830,00 bruto, althans een bedrag hoger dan voormelde transitievergoeding van € 33.915,00 bruto;
zowel primair, subsidiair, meer subsidiair als meest subsidiair Valmont te veroordelen in de proces- en nakosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.1.
Valmont heeft in principaal hoger beroep verzocht [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn grieven te verwerpen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft Valmont het volgende verzocht.
A. Mocht het hof overgaan tot herstel van de arbeidsovereenkomst:
-
de arbeidsovereenkomst voor de toekomst te herstellen;
-
te bepalen dat de transitievergoeding vermeerderd met rente in één termijn wordt terugbetaald;
-
geen voorzieningen als bedoeld in artikel 7:682 lid 6 BW toe te kennen, dan wel rekening te houden met de reeds toegekende en ontvangen WW-uitkering van [appellant] .
B. Indien de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht wordt hersteld:
-
een voorziening te treffen inhoudende dat geen loon met terugwerkende kracht is verschuldigd;
-
te bepalen dat de transitievergoeding vermeerderd met rente in één termijn wordt terugbetaald.
C. Indien het hof de ontbinding in stand laat en alleen de ontbindingsdatum in de toekomst vaststelt, in het toekennen van een eventuele voorziening voor de verlengde periode van de opzegging rekening te houden met de reeds toegekende en ontvangen WW-uitkering van [appellant] .
3.5.2.
In incidenteel hoger beroep heeft Valmont drie als grieven aangeduide gronden aangevoerd en verzocht [appellant] te veroordelen om de reeds betaalde transitievergoeding van € 33.915,00 bruto terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.13.
Grief 6 richt zich tegen r.o. 2 sub 8) en 9) van de bestreden beschikking. Daarin overweegt de kantonrechter:
“8) In het verslag van het beoordelingsgesprek van 10 februari 2015 is opgenomen dat nogmaals is gesproken over het naleven van het beleid ten aanzien van het rookverbod.
9) Enkele dagen later op 13 februari 2015 is wederom een schriftelijke waarschuwing gegeven aan [appellant] wegens het roken in de fabriek. Valmont schrijft: (…).”
[appellant] stelt dat het woord ‘wederom’ in r.o. 2 sub 9) van de bestreden beschikking misplaatst is, nu het beoordelingsgesprek van 10 februari 2015 waarvan in r.o. 2 sub 8 van de bestreden beschikking sprake is, geen sanctiegesprek was en de beoordeling van 10 februari 2015 ook niet bedoeld is om mee te tellen als sanctie.
Daarmee ziet [appellant] echter voorbij aan de niet mis te verstane waarschuwing aan het slot van het verslag van het beoordelingsgesprek van 10 februari 2015 (productie 11 bij het inleidende verzoekschrift), waar Valmont schrijft:
“(…) Bij geen verbetering kunnen consequenties horen zoals uiteindelijk beeindiging contract.”
Gezien de verdere inhoud van het beoordelingsverslag van 10 februari 2015 moet deze waarschuwing aan het adres van [appellant] worden begrepen als mede betrekking hebbend op het ‘roken binnen’ (d.i. in de fabriek van Valmont). Het woord ‘wederom’ in r.o. 2 sub 9) van de bestreden beschikking is dan ook op zijn plaats.
Voor zover [appellant] stelt dat de kantonrechter in r.o. 2 sub 9) van de bestreden beschikking essentiële informatie onvermeld laat nu de schriftelijke waarschuwing van 13 februari 2015 betrekking had op roken in de fabriek tijdens werkuren, overweegt het hof dat bij gebreke van een nadere toelichting, niet valt in te zien waarom deze informatie dermate essentieel is dat deze niet gemist kan worden.
Daarmee faalt grief 6.
Grief 7: wat het UWV met de feiten niet kan, kan de kantonrechter wel
Grief 17: één of meerdere overtredingen rookverbod?
Grief 19: UWV procedure als extra waarschuwing
3.26.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of het overtreden van het rookverbod op 23 november 2015 als verwijtbaar handelen van [appellant] kwalificeert, de eerdere overtredingen door [appellant] van dat verbod betrokken dienen te worden. Vaststaat dat [appellant] het rookverbod voordien al verschillende malen heeft overtreden en dat hij daarop door Valmont telkenmale is aangesproken. Uit productie 7, 10 en 12 bij het inleidende verzoekschrift blijkt dat Valmont [appellant] op 23 april 2008, 5 september 2014 en 13 februari 2015 een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven voor het roken in de fabriek tijdens werkuren. Voorts heeft Valmont [appellant] tijdens meerdere beoordelingsgesprekken (25 februari 2013, 20 augustus 2013, 10 februari 2015)aangesproken op het naleven van het beleid ten aanzien van het rookverbod, zoals blijkt uit de overgelegde verslagen van deze gesprekken (productie 8, 9 en 11 bij het inleidende verzoekschrift). Het VGM instructieboekje waarin het rookbeleid is opgenomen (in art. 4.7.) is op 9 oktober 2013 aan [appellant] uitgereikt, nadat [appellant] over de inhoud daarvan is geïnstrueerd. Nu [appellant] vele malen is aangesproken op het overtreden van het rookverbod, Valmont meermaals maatregelen, waaronder ontslag, heeft aangekondigd, en zij ook daadwerkelijk een poging tot ontslag om die reden heeft ondernomen (het verzoek om een ontslagvergunning), had het [appellant] zonder meer duidelijk moeten zijn dat Valmont niet langer een overtreding van het rookverbod zou tolereren. Niettemin heeft [appellant] het rookverbod op 23 november 2015 opnieuw overtreden.
Het hof zal de gedragingen uit het verleden niet zelf beoordelen, omdat [appellant] in hoger beroep (behoudens hetgeen hierna wordt besproken) niet inhoudelijk is ingegaan op deze verwijten. In zijn stelling in grief 5 dat de schriftelijke waarschuwing van 5 september 2014 (productie 10 bij het inleidende verzoekschrift) niet ging over de plaats van het roken (de productiehal/fabriek) maar over het tijdstip waarop werd gerookt (tijdens werkuren in plaats van tijdens officiële pauzes), zodat de kantonrechter zijn beoordeling daarop ten onrechte mede heeft gebaseerd, kan [appellant] niet worden gevolgd.
De waarschuwingsbrief van 5 september 2014 vermeldt immers: “(…) Het gesprek gaat over het roken in de fabriek. (…)”
De stelling van [appellant] dat het Valmont niet te doen is om het rookgedrag van [appellant] als zodanig maar om de effecten van dat gedrag (dat het roken ten koste gaat van efficiency), gaat reeds niet op nu [appellant] in de brief van 5 september 2014 (en alle eerdere en volgende brieven en beoordelingsverslagen) door Valmont expliciet op zijn (rook)gedrag is aangesproken.
[appellant] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat Valmont met de brief van 5 september 2014 beoogd zou hebben hem te ‘lozen’.
3.32.
In de memorie van toelichting op de WWZ zijn de volgende voorbeelden gegeven van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer waarin de transitievergoeding in beginsel niet verschuldigd is:
- “de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt;
- de situatie waarin de werknemer in strijd met de eigen in de praktijk toegepaste en voor de werknemer kenbare gedragsregels van de organisatie van de werkgever, geld leent uit de bedrijfskas en zulks leidt tot een vertrouwensbreuk;
- de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte, herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat;
- de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hierop tevergeefs heeft aangesproken;
- de situatie waarin de werknemer op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen en hij hierdoor het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft beschaamd.” zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 39-40).
De wetgever heeft derhalve voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is.
Het hof is van oordeel dat voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW een hoge lat moet worden aangelegd, zoals dat ook geldt voor de ernstige verwijtbaarheid aan de kant van de werkgever die aanleiding kan zijn voor de billijke vergoeding van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW.