op het bij exploot van dagvaarding van 25 juli 2014, hersteld bij exploot van 4 augustus 2014, ingeleide hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 8 juli 2014, gewezen tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde.
1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. C/02/282379 / KG ZA 14-340)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2 Het geding in hoger beroep
2.1.
Appellante heeft bij voormeld (herstel)exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 augustus 2014.
2.2.
Appellante heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 12 augustus 2014. Ieder van partijen heeft een advocaat doen stellen.
2.3.
Appellante is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 9 september 2014 te voldoen. Op 9 september 2014 stond in het systeem ReIS vermeld dat appellante het griffierecht niet (tijdig) heeft voldaan.
2.4.
Appellante heeft een akte genomen.
2.5.
Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen. Appellante heeft daartoe de gedingstukken overgelegd.
3 De motivering
3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 jo. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (art. 127a lid 3 Rv.).
3.2.
Volgens opgave van de financiële administratie heeft appellante het griffierecht op 10 september 2014, dus één dag te laat, betaald.
3.3.
Appellante heeft niet betwist dat het griffierecht te laat is betaald. De advocaat van appellante heeft bij akte onder meer gesteld dat vanaf 1 september 2014 de landelijke rekening-courant van toepassing is voor de inning van griffierechten voor alle gerechten. Het kantoor van de advocaat van appellante heeft steeds een rekening-courant gehad bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Op die rekening-courant is sprake van een overschot. De advocaat van appellante vertrouwde erop dat de openstaande posten ter zake van griffierechten per 1 september 2014 verrekend zouden worden met de landelijke rekening-courant. Toen bleek dat op 9 september 2014 op de rol stond dat de griffierechten nog niet voldaan waren, is contact opgenomen met het Landelijke Dienstencentrum. Volgens de advocaat van appellante kwam uit dat gesprek naar voren dat een en ander nog niet op juiste wijze was geïmplementeerd met de overgang naar de landelijke rekening-courant. Hierop heeft de advocaat van appellante direct de griffierechten zelf overgeboekt, echter deze opdracht kon niet meer op diezelfde dag verwerkt worden.
3.3.
Het is het hof bekend dat de overgang naar het landelijke rekening-courantsysteem in het begin de nodige problemen gaf. Hierdoor werden griffierechten niet altijd op tijd door het Landelijke Dienstencentrum door geboekt. Het hof is van oordeel dat appellante niet benadeeld mag worden door overgangs- c.q. gewijzigde maatregelen ter invordering van griffierechten. Het hof ziet daarom ook aanleiding om de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 127 a lid 3 Rv toe te passen ten gevolge waarvan appellante kan doorprocederen.
3.4.
Het hof heeft de door appellante genomen memorie van grieven geweigerd, maar komt op deze beslissing terug nu appellante kan doorprocederen en het hof nog in het bezit is van de memorie van grieven. Het hof zal de zaak dan ook verwijzen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van geïntimeerde.
3.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4 De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2015 voor memorie van antwoord aan de zijde van geïntimeerde;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 januari 2015.
griffier rolraadsheer
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: