1
[V.O.F.] V.O.F., h.o.d.n. Cristal Cleaning [vestigingsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [vennoot 1],
wonende te [woonplaats],
3. [vennoot 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. M. Franke te Eindhoven,
[accountants belastingadviseurs] Accountants Belastingadviseurs B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.J.C. van Gurp te Hengelo,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 27 maart 2014 tussen appellanten - de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] - als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
3 De beoordeling
3.1.
Bij het bestreden vonnis van 27 maart 2014 heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [geïntimeerde] jegens de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde]. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] afgewezen, met veroordeling van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde]. Het bestreden vonnis is, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
De VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] zijn voormalig franchisenemers van de franchiseformule Cristal Cleaning, een stomerijketen. [geïntimeerde] is hun voormalig accountant. De VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] vorderen in het incident [geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte van hun administratie, meer specifiek doch niet uitsluitend de grootboekkaarten en de omzetbelasting-aangiften en -teruggaven, alsmede [geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte van de cijfers van de vorige franchisenemers (de voorgangers van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2]) een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, te betalen aan de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2]. Aan hun vordering hebben de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2], kort gezegd en voor zover thans van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
De VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] hebben het sterke vermoeden dat bepaalde zakelijke posten (onder meer kasverschillen en compensatie aan klanten) onder de post privéopnamen zijn geboekt; zulks ten onrechte. Bij een andere franchisevestiging zou [geïntimeerde] hetzelfde hebben gedaan. Tevens hebben de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] enkele, niet nader genoemde vragen omtrent de omzetbelasting-aangiften die door [geïntimeerde] zijn gedaan. De VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] zouden deze aspecten graag aan de hand van hun administratie willen onderzoeken. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe is de administratie door [geïntimeerde] niet aan de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] ter beschikking gesteld. De eigen administratie van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] is bij een brand op 30 december 2012 verloren gegaan. Uit de cijfers van de vorige franchisenemers (de voorgangers van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2]), waarvan de afgifte eveneens bij incidentele vordering door de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] wordt gevorderd, zou, althans, zo stellen de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2], (moeten) blijken dat de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] in 2005 een slecht lopend bedrijf (een stomerij) hebben overgenomen, dat door de vorige franchisenemers was beëindigd vanwege financiële problemen. De cijfers zijn door [geïntimeerde] te rooskleurig voorgesteld, terwijl van begin af aan duidelijk was dat de kosten de baten zouden overtreffen, aldus de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2].
[geïntimeerde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd dat hierna bij bespreking van de gronden die de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] aanvoeren voor afgifte van hun administratie en de cijfers van de vorige franchisenemers zal worden betrokken.
3.3.
Vooropgesteld wordt dat de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] ex artikel 843a, eerste lid Rv slechts inzage, afschrift of uittreksel kunnen vorderen; geen afgifte (derhalve) van originele bescheiden (HR 31 mei 2002, LJN AA4877, NJ 2003/589). De incidentele vordering van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] wordt derhalve aldus gelezen en begrepen dat zij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van hun administratie en van de cijfers van de vorige franchisenemers.
3.4.
Vooropgesteld wordt voorts het volgende. Aan de toewijsbaarheid van een vordering ex artikel 843a Rv zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden. Eén daarvan is dat het moet gaan om bepaalde, met name genoemde bescheiden. Eiser moet in de vordering tot inzage, afschrift of uittreksel aangeven om welke bescheiden het gaat. De bescheiden moeten in ieder geval zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop aanspraak wordt gemaakt. Getoetst moet immers kunnen worden of degene die aanspraak op inzage, afschrift of uittreksel maakt, ook een rechtmatig belang daarbij heeft.
De vordering tot exhibitie van ‘de administratie’ is te weinig gespecificeerd om als ‘bepaalde’ bescheiden in de zin van artikel 843a, eerste lid Rv gekwalificeerd te kunnen worden. Nu de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] niet hebben aangegeven welke bescheiden en geschriften zij nog méér verlangen, naast de genoemde grootboekkaarten en de omzetbelasting-aangiften en -teruggaven, zal het hof zich bij zijn beoordeling of het gevorderde al dan niet kan worden toegewezen, beperken tot de gevorderde grootboekkaarten en de gevorderde omzetbelasting-aangiften en -teruggaven.
3.5.
Bij antwoordmemorie in het incident heeft [geïntimeerde] toegezegd (kopieën van) de omzetbelasting-aangiften en enkele aangiften inkomstenbelasting, voor zover in haar bezit, binnen eenentwintig dagen na deze memorie, derhalve uiterlijk op 13 januari 2015, via haar advocaat aan de advocaat van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] te zullen verstrekken. De VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] hebben dan ook geen belang meer bij hun vordering terzake.
3.6.
Door [geïntimeerde] is gesteld dat van omzetbelasting-teruggaven nimmer sprake is geweest, zodat deze stukken niet voorhanden zijn. De vordering van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] tot verstrekking van inzage in dan wel afschrift of uittreksel van de omzetbelasting-teruggaven dient in het kader van dit incident reeds hierop af te stuiten.
3.7.
Ten aanzien van de vordering tot verstrekking van inzage in dan wel afschrift of uittreksel van de grootboekkaarten overweegt het hof als volgt.
3.8.
Het begrip ‘bescheiden’ in de zin van artikel 843a, eerste lid Rv wordt in de wet en jurisprudentie ruim opgevat. Gegevens op andere gegevensdragers dan papier kunnen ook bescheiden zijn. Het beroep van [geïntimeerde] op het (alleen) digitaal voorhanden hebben van de grootboekkaarten kan [geïntimeerde] derhalve niet baten.
3.9.
Voorwaarde voor toewijzing van een vordering ex artikel 843a Rv is dat de eiser tot inzage, afschrift of uittreksel een rechtmatig belang daarbij heeft. De enkele interesse in een stuk is niet genoeg. Het moet gaan om stukken waarbij een direct en concreet belang bestaat. Het ligt op de weg van de eiser tot inzage, afschrift of uittreksel om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt.
Het enkele vermoeden van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2], ook al is dit een ‘sterk vermoeden’, dat bepaalde zakelijke posten onder de post privéopnamen zijn geboekt, gebaseerd op de enkele, niet nader onderbouwde stelling dat [geïntimeerde] zich vaker van deze wijze van administreren bedient, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om [geïntimeerde] tot inzage, afschrift of uittreksel van de grootboekkaarten te verplichten.
3.10.
Dat de grootboekkaarten tevens nodig zouden zijn voor de nieuwe boekhouder/fiscalist van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] in verband met de afwikkeling van de onderneming van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] maakt, nog daargelaten de juistheid van deze stelling, niet dat op deze grond alsnog tot toewijzing van de vordering van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] tot verstrekking van inzage in dan wel afschrift of uittreksel van de grootboekkaarten zou moeten worden overgegaan, nu de door artikel 223 lid 2 Rv vereiste samenhang daarvan met de hoofdvordering van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] in reconventie ontbreekt.
3.11.
Ten aanzien van de vordering tot verstrekking van inzage in dan wel afschrift of uittreksel van de cijfers van de vorige franchisenemers (de voorgangers van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2]) overweegt het hof als volgt.
3.12.
De VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] beogen aan de hand van de cijfers van de vorige franchisenemers (hun voorgangers) hun stelling te onderbouwen dat de prognose voor het jaar 2005, die zij voorafgaande aan de totstandkoming van de franchiseovereenkomst in 2005 van [geïntimeerde] hebben ontvangen en op basis waarvan zij de beslissing zouden hebben genomen de franchiseovereenkomst aan te gaan, ondeugdelijk is. De prognose in kwestie is opgesteld op basis van de cijfers van de vorige franchisenemers (de voorgangers van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2]) (punt 11 van de conclusie van antwoord in reconventie van [geïntimeerde]). Het belang van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] bij het kunnen beschikken over deze cijfers is daarmee in beginsel gegeven.
3.13.
Het hebben van een rechtens relevant belang alleen is echter niet voldoende. Afgewogen zal moeten worden of [geïntimeerde] een onredelijk voordeel zou genieten dan wel de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] een onredelijk nadeel zouden lijden indien de cijfers van de vorige franchisenemers niet reeds thans beschikbaar zouden komen.
3.14.
Naar het oordeel van het hof is van een dergelijk onredelijk voordeel c.q. onredelijk nadeel in het onderhavige geval geen sprake. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.15.
De onderbouwing van de stelling van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] dat de prognose voor het jaar 2005, opgesteld door [geïntimeerde] ondeugdelijk is, lijkt ook reeds langs andere weg te kunnen worden geleverd. Het hof baseert zich voor dit oordeel op de navolgende, eigen stellingen van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] in de memorie van grieven:
“12. In de jaarstukken 2006 (
productie 6
) zijn zowel de cijfers vermeld over 2005 en 2006. De omzet in 2005 bedroeg € 105.723,-- (geprognotiseerd op € 148.000,--). De bedrijfskosten bedroegen € 79.172,-- (geprognotiseerd op € 86.900,--) en het resultaat bedroeg € 20.934,-- (geprognotiseerd op € 33.083,--). Over 2006 steeg de omzet naar € 132.531,--, maar ook de kosten stegen naar € 102.486,-, waarna het resultaat over 2006 € 24.200,-- bedroeg. Hieruit blijkt dat de door [geïntimeerde] opgestelde prognose d.d. 19 november 2004 ondeugdelijk was.
22. Aangezien [vennoot 1] c.s. steeds meer werden gesterkt in het vermoeden dat de door franchisegever en [geïntimeerde] gepresenteerde cijfers en verwachtingen onjuist waren en de bedrijfsvoering van Cristal Cleaning niet rendabel, hebben zij [Advies Accountants en Belastingadviseurs] Advies Accountants en Belastingadviseurs, hierna “
[Advies Accountants en Belastingadviseurs]
”, verzocht om de begrotingen van [geïntimeerde] te beoordelen. De bevindingen van [Advies Accountants en Belastingadviseurs] d.d. 22 mei 2013 zijn als
productie 16
overgelegd. (…)
28. (…). Illustratief in dit verband is de verklaring van de heer [getuige] (
productie 19
), langdurig werkzaam geweest in de stomerijbranche en bij Cristal Cleaning. Zijn verklaring bevestigt het voorgaande en meer in het bijzonder de situatie van franchisenemer, namelijk de aankoop van een nagenoeg failliete winkel door franchisenemer van franchisegever op basis van onjuiste informatie. Zijn verklaring bevestigt eveneens dat de voorgangers van [vennoot 1] c.s. ook al kampten met ernstige financiële problemen. Verder wordt gewezen op de verklaring van [vennoot 1] c.s., overgelegd als
productie 20
. Hierin wordt de gang van zaken beschreven vanaf 2004. (…)
Voorts overweegt het hof dat de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] als productie 3 bij de conclusie van antwoord cijfers hebben overgelegd, opgesteld door een door hen ingeschakelde administrateur, ter onderbouwing van de stelling dat de door [geïntimeerde] verstrekte prognose ondeugdelijk is.
3.16.
Hiermee kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de cijfers van de vorige franchisenemers is gewaarborgd (artikel 843a, vierde lid Rv).
3.17.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen zal het hof de vordering van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] tot afgifte van stukken afwijzen.
3.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3.19.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.