GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 juni 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/020978-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de opgelegde straf, strafmotivering en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen komt de bewezenverklaring mede te berusten op de hieronder opgenomen passage uit het proces-verbaal van verhoor van benadeelde, met proces-verbaal nummer 2002017277-3.
Daarnaast - en gelet op hetgeen ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen - komt de bewezenverklaring mede te berusten op de hieronder weergegeven nadere overweging omtrent het bewijs.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
In aanvulling op de door de eerste rechter gebezigde bewijsmiddelen gebruikt het hof voor het bewijs het proces-verbaal, met nummer 2002017277-3, in de wettelijke vorm opgemaakt door J.W. Wensink, inspecteur van de verkeerspolitie van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Hoofddorp, voorzover dit inhoudt als verklaring van [slachtoffer] aan de verbalisant voornoemd:
"{Het hof: 'Na het ongeval'} bleek dat mijn arm gecompliceerd gebroken was. Ik ben naar het [ziekenhuis] gebracht. Ik werd niet geopereerd omdat men bang was mijn zenuwen te beschadigen. Ik ben in het gips gezet. Ik had nog erg veel pijn en ben regelmatig terug geweest in het ziekenhuis. Na vier weken werd een eerste zenuwtest gedaan. Daarna nog diverse malen. Er was geen neurologische vooruitgang. Op 21 augustus 2002, is mij verteld dat men zenuwen uit mijn kuit gaat transplanteren naar mijn arm in de hoop aldus verbetering te bewerkstelligen. Voor de breuk wordt een plaat in mijn arm gezet. Volgens mijn arts is de prognose somber. Ik moet er rekening mee houden dat ik mijn werk als touringcarchauffeur niet meer zal kunnen uitoefenen."
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B
De raadsman heeft ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de vrijspraak van verdachte bepleit, onder meer op grond van de omstandigheid dat -naar het hof begrijpt-
zo verdachte reeds feitelijk de hem tenlastegelegde gedragingen heeft verricht, hij dan nog niet kan worden aangemerkt als verkeersdeelnemer in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
C
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan als feitelijk bestuurder - en daarmee tevens als verkeersdeelnemer - worden aangemerkt elke persoon die bedieningsorganen van een motorrijtuig hanteert en door middel daarvan de voortbeweging en rijrichting van het motorrijtuig beïnvloedt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte als passagier toen hij vaststelde dat het verkeer voor hem vaart minderde, heeft gezegd: 'Even bijremmen' of woorden van gelijke strekking en daarop de handrem van het voertuig heeft aangetrokken. Verdachte heeft daarmee zeer bewust een bedieningsorgaan van het motorrijtuig gehanteerd, en zodoende de voortbeweging en rijrichting van het motorrijtuig beïnvloed.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich dan ook op dat moment en daardoor gemanifesteerd als bestuurder in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, en kan hij derhalve in die zin ook als verkeersdeelnemer worden aangemerkt.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel
D
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof slaat acht op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet daarop acht het hof het passend en geboden dat aan verdachte een taakstraf - bestaande uit een werkstraf van na te melden duur - zal worden opgelegd.
E
Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - in navolging van de advocaat-generaal - bij wijze van verweer gesteld dat verdachte niet als bestuurder in de zin van artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt, zodat aan hem niet de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd.
F
Het hof verwerpt dit verweer op de gronden en overwegingen zoals weergegeven onder C en is van oordeel dat niet met een werkstraf - zoals door de advocaat-generaal gevorderd - kan worden volstaan.
Naar het oordeel van het hof is een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk om de verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien. Daarbij houdt het hof rekening met de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht aan [slachtoffer], die nog dagelijks wordt geconfronteerd met de gevolgen van het ongeval.
Het hof zal na afweging van alle belangen voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen en daarmee voorbijgaan aan het verweer van verdachte dat hij het rijbewijs vanwege zijn werk bij de [gemeente] als teamchef bij de dienst [afvalverwerking] niet kan missen.
G
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat, [slachtoffer], als gevolg van het bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade vooralsnog op een bedrag van [Euro] 2.500,-.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van [Euro] 2.500,-, te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De vordering van de benadeelde partij
H
[slachtoffer] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg gedane vordering, ter hoogte van [Euro] 11.500,-, welke vordering strekt tot vergoeding van geleden schade en is opgebouwd uit de navolgende posten:
1 - Autokosten [Euro] 7.500,-
2 - Onkosten ouders [Euro] 3.000,-
3 - Vervoerskosten [Euro] 1.000,-
Totaal [Euro] 11.500,-
De vordering is betwist.
I
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden welke schade heeft bestaan uit de noodzakelijke aanschaf van een nieuw voertuig, zoals gevorderd
onder 1.
Het hof overweegt dat het aannemelijk is - gelet op het letsel van de benadeelde partij - dat een vervangend voertuig voorzien moest zijn van een automatische transmissie. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat - ook op de tweedehands markt - auto's met een dergelijke transmissie in aanschaf duurder zijn dan handgeschakelde auto's.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van het hof redelijk om - bij wijze van voorschot - aan de benadeelde partij terzake van autokosten een bedrag van [Euro] 2.500,- toe te kennen.
Voorzover de vordering het onder 1 toe te wijzen bedrag overschrijdt, en voorzover zij het gevorderde onder 2 en 3 betreft, is zij naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor het overige gedeelte niet ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
J
De benadeelde partij heeft ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vergoeding van reiskosten gevorderd, welke reiskosten zijn ontstaan door het - naar het hof begrijpt: met de auto - tot tweemaal toe vanuit haar [woonplaats] naar 's-Hertogenbosch rijden, en terug rijden, zulks met het doel om haar vordering ter terechtzitting toe te lichten. De benadeelde partij vordert vergoeding voor in totaal 460 gereden kilometers.
K
Het hof overweegt te dien aanzien dat gelet op de omstandigheid dat een benadeelde partij blijkens het bepaalde in artikel 334, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering uitdrukkelijk in de gelegenheid wordt gesteld om zijn of haar vordering toe te lichten, onder proceskosten in de zin van 592a van het Wetboek van Strafvordering moeten worden geacht te zijn begrepen de reiskosten door de benadeelde partij gemaakt om de zitting bij te kunnen wonen. Deze reiskosten komen derhalve voor vergoeding in aanmerking nu zij door de benadeelde partij ten behoeve van haar vordering zijn gemaakt.
Nu de benadeelde partij enkel het aantal gereden kilometers heeft opgegeven, en niet de door haar daadwerkelijk terzake gemaakte kosten, zal het hof voor de vaststelling van die kosten aansluiting zoeken bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Naar analogie van het bepaalde in artikel 11, eerste lid onder c van dat Besluit, komen voor vergoeding in aanmerking:
460 kilmeters maal [Euro] 0.28 = [Euro] 128.80.
Het hof zal verdachte in deze kosten veroordelen.
L
Het hof zal bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 22c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voorzover dit betreft de aan de verdachte opgelegde straffen en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat de opgelegde taakstraf zal bestaan uit een werkstraf.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
voor de duur van twaalf maanden.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] te betalen een bedrag van [Euro] 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijftig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [slachtoffer] een bedrag van [Euro] 2.500,-.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op: [Euro] 128,80.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van de Loo, als voorzitter
Mrs. Harmsen en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kempen, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2004.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 juni 2003 ter zake van:
primair: "Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd",
veroordeeld tot:
240 uren werkstraf subs. 120 dgn. hecht. OV; 12 mndn. ontz. rijbevhd. OV; B.P. niet-ontv.;