Beschikking d.d. 23 augustus 2012
Zaaknummer: 200.111.586
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Friesland en Flevoland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
appellant,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[de moeder] en [de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: de ouders dan wel de moeder respectievelijk de vader,
advocaat: mr. A.H. Horstman,
kantoorhoudende te Sneek.
Belanghebbende:
Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 10 augustus 2012, zaaknummer 121287 / FJ RK 12-737 (hierna ook wel genoemd: de bestreden beschikking), heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de raad om machtiging tot uithuisplaatsing van de op dat moment nog ongeboren [kind 1], geboren op [geboortedatum] (verder te noemen: [kind 1]), afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 augustus 2012, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende BJZ met spoed te machtigen om [kind 1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, zoals vermeld in het bijgevoegde indicatiebesluit en wel voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het hof heeft in de aard van de zaak aanleiding gezien om de zaak versneld te behandelen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 augustus 2012, hebben de ouders het verzoek van de raad bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan.
BJZ heeft op 16 augustus 2012 eveneens een verweerschrift/appelschrift ingediend en daarin verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de maatregel van uithuisplaatsing van [kind 1] in een pleeggezin uit te spreken voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder de faxberichten (met bijlagen) van mr. Horstman van 15 augustus 2012 en 16 augustus 2012.
Ter zitting van het hof van 16 augustus 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Horstman en haar kantoorgenoot
mr. Wempe, namens de raad zijn verschenen mw. Douma en mw. Meijer en voorts zijn namens BJZ verschenen mw. Bouazza, mw. Stuivenga en dhr. De Jong. De heer De Jong heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
De beoordeling
Feiten en achtergronden
1. De ouders van [kind 1] zijn op 29 september 2010 in Servië met elkaar gehuwd. Het huwelijk is niet in Nederland ingeschreven.
2. De ouders hebben, naast [kind 1], nog drie minderjarige kinderen, namelijk [kind 2] (11 jaar oud), [kind 3] (10 jaar oud) en [kind 4] (4 jaar oud). De twee kinderen [kind 2] en [kind 3] staan sinds maart 2008 onder toezicht van BJZ. Op 21 mei 2010 is een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor [kind 2] en op 25 juni 2010 voor [kind 3]. Eind mei 2010 zijn de ouders met de kinderen naar Servië gevlucht. Vader is in augustus 2010 opgepakt en uiteindelijk uitgeleverd aan Nederland wegens ontvoering. Op 24 maart 2011 is de moeder uitgeleverd en zijn de kinderen teruggehaald naar Nederland.
3. Op 24 maart 2011 is een voorlopige ondertoezichtstelling van [kind 4] voor drie maanden en een spoedmachtiging uithuisplaatsing van vier weken uitgesproken. De spoedmachtiging wordt niet verlengd, wel wordt op 23 juni 2011 de ondertoezichtstelling voor alle drie de kinderen verlengd tot 1 augustus 2011 (na hoger beroep op 28 juli 2011 verlengd tot 1 januari 2012 en nadien door de kinderrechter verlengd tot 30 december 2012). De uithuisplaatsing van [kind 3] wordt niet verlengd. Voor [kind 2] wordt, in verband met een medische behandeling binnen Kinnik, niet langer een machtiging uithuisplaatsing gevraagd. Vervolgens zijn de ouders zonder overleg met de gezinsvoogd weer naar Servië vertrokken met hun drie kinderen.
4. Nadat de ouders in april of mei 2012 weer in Nederland waren, zijn de drie oudste kinderen op 8 of 15 juni 2012 met spoed uit huis geplaatst wegens ernstige zorgen over hun opvoedingssituatie bij de ouders. De ouders zijn diezelfde dag (gedwongen) opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg op basis van een zogenoemde inbewaringstelling (IBS) als bedoeld in de Wet BOPZ.
5. Op 18 juni 2012 heeft de raad ambtshalve besloten een onderzoek in te stellen naar de situatie van de destijds nog ongeboren [kind 1].
6. Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek, neergelegd in een rapport gedateerd 26 juli 2012, heeft de raad het onderhavig verzoekschrift ingediend bij de voormelde rechtbank, strekkende tot ondertoezichtstelling van de destijds nog ongeboren [kind 1] voor de duur van twaalf maanden en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
7. Bij (afzonderlijke) beschikking van 10 augustus 2012 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de destijds nog ongeboren [kind 1] uitgesproken tot
30 december 2012. Daartoe is onder meer overwogen dat de ondertoezichtstelling voor een kortere duur wordt uitgesproken dan verzocht omdat met die einddatum wordt aangesloten bij de ondertoezichtstelling van de andere kinderen en niet omdat de verwachting is dat de gronden voor ondertoezichtstelling zich na die datum niet meer voordoen.
8. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek om machtiging uithuisplaatsing van [kind 1] afgewezen onder de overweging dat onvoldoende concrete feiten of omstandigheden zijn gesteld die een zo ver strekkende maatregel als een machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen. Het enkele feit dat de overige kinderen uit het gezin uit huis zijn geplaatst is onvoldoende, aldus de kinderrechter in de bestreden beschikking.
9. Het (spoed)appel van de raad tegen de bestreden beschikking strekt tot betoog dat voldoende aanleiding bestaat voor verlening van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. De raad heeft een en ander in zijn verweerschrift en ter zitting uitgebreid toegelicht.
De overwegingen van het hof
10. Ter beoordeling staat het verzoek van de raad om machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [kind 1] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
11. Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens lichamelijke of geestelijke gesteldheid.
12. De ouders hebben berust in de ondertoezichtstelling van [kind 1], althans hebben daartegen (nog) geen hoger beroep ingesteld. Het hof gaat er in dit verband van uit dat de ondertoezichtstelling van [kind 1] geldt tot 30 december 2012 en dat de andersluidende vermelding in de bestreden beschikking onder het kopje 'procesverloop' een kennelijke verschrijving betreft. Voorts gaat het hof ervan uit, gelet op de overwegingen van de kinderrechter in de afzonderlijke beschikking van 10 augustus 2012 waarbij de ondertoezichtstelling van [kind 1] is uitgesproken tot 30 december 2012, dat de kinderrechter heeft beoogd - ondanks dat zulks niet uitdrukkelijk is opgenomen in het dictum van die beschikking - het verzoek tot ondertoezichtstelling voor het overige af te wijzen en dat dus niet daarop nog dient te worden beslist.
13. Het hof is anders dan de kinderrechter van oordeel dat voldoende grond bestaat voor verlening van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1]. Het hof overweegt daartoe het volgende.
14. Vooropgesteld moet worden dat de drie andere kinderen van de ouders ernstig in hun ontwikkeling zijn beschadigd in de opvoedingssituatie bij de ouders. Dit blijkt onder andere mede uit hetgeen daarover staat vermeld in de beschikking van dit hof van 28 juli 2011, zaaknummer 200.089.869. Zo heeft [kind 3] bijvoorbeeld een cognitieve achterstand van drie jaar, is bij [kind 2] sprake van ernstige problematiek waardoor hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet naar school kan en ook [kind 4] vertoont probleemgedrag. De bij [kind 2], [kind 3] en [kind 4] opgetreden schade is voor het hof een belangrijke aanwijzing dat ook [kind 1] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd in de opvoedingssituatie bij de ouders. Naar het oordeel van het hof moet ernstig worden gevreesd dat de ouders [kind 1] ook niet de verzorging en opvoeding (waaronder veilige hechting) kunnen bieden die [kind 1] vanaf haar geboorte behoeft. Het hof heeft er voorts geen vertrouwen in dat (ambulante) hulpverlening in de thuissituatie thans voldoende zal zijn om die ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Er is bij de ouders sprake van een gesloten gezinssysteem waarin hulpverlening zeer moeilijk ingang kan vinden.
15. De afgelopen jaren heeft zich een patroon afgetekend waarbij de ouders de noodzakelijke hulp voor de kinderen weigeren en op belangrijke momenten beslissingen nemen die tegen de belangen van de kinderen indruisen. Zelfs zijn de ouders meerdere keren met de kinderen naar het buitenland gevlucht dan wel vertrokken ondanks dat sprake was van een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing. De ouders hebben daarmee getoond dat de continuïteit van de hulpverlening voor de kinderen niet gewaarborgd is in de thuissituatie bij de ouders, met alle risico's van dien. Voor zover de ouders zich daarbij hebben beroepen op hun godsdienstige overtuiging overweegt het hof dat het de ouders weliswaar vrij staat om naar eigen inzicht invulling te geven aan hun godsdienstige overtuiging, maar dat die vrijheid zijn grens vindt in de bescherming van de gezondheid van de kinderen, mede gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
16. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de strijd tussen de ouders en BJZ tot op heden nog onverminderd voortduurt, ondanks dat het hof reeds in een eerdere beschikking van 28 juli 2011 (200.089.869) heeft overwogen dat de ouders zich volop dienen in te zetten om de samenwerking met BJZ goed te laten verlopen en dat de ouders nog een laatste kans zal worden gegeven. Van een verbetering sinds die beschikking is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Dat zeer kort voor de zitting van het hof de ouders en BJZ afspraken hebben kunnen maken omtrent de veiligheid van [kind 1] is bepaald onvoldoende om van een doorbraak te kunnen spreken, nu ter zitting is gebleken dat die afspraken moeizaam (en met name dankzij de inspanningen van de advocaat van de ouders) tot stand zijn gekomen en dat een welwillende uitvoering van die afspraken door de ouders ernstig dient te worden betwijfeld. Naar het oordeel van het hof past het onder de gegeven omstandigheden de ouders niet te eisen dat informatieverstrekking slechts schriftelijk mag geschieden. Voor zover de advocaat van de ouders de opstelling van BJZ in deze heeft gehekeld overweegt het hof dat niet is komen vast te staan dat BJZ ten tijde van de totstandkoming van de afspraken wilde afzien van uithuisplaatsing van [kind 1] nu dat namens BJZ uitdrukkelijk is betwist.
17. Naast de bij de andere kinderen opgetreden schade, het gesloten gezinssysteem van de ouders en de moeizame ingang van de noodzakelijke hulpverlening bij de ouders, acht het hof ten slotte van belang dat de stukken belangrijke aanwijzingen bevatten voor het bestaan van psychiatrische problematiek bij de ouders waar onvoldoende duidelijkheid over is gegeven door de ouders. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de recente IBS, de starre dan wel rigide opstelling van de ouders, het voortdurende wantrouwen bij de ouders jegens instanties en hulpverleners en de van diverse zijden bij de ouders geconstateerde dan wel vermoede 'waanbeelden'. De ouders hebben in deze procedure geen inzicht geboden in de precieze aard en omvang van hun psychiatrische problematiek en hun ontkenning van het bestaan van psychiatrische problematiek onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof vordert het belang van [kind 1] dat het ontbreken van dat inzicht in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van de ouders dient te blijven.
18. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de kinderrechter ten onrechte het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] heeft afgewezen.
De slotsom
19. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd en zal er opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 10 augustus 2012 waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
verleent aan BJZ machtiging om [kind[kind 1], geboren op [geboortedatum], met ingang van de datum van deze beschikking uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 30 december 2012);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, J.H. Kuiper en D.J. Buijs en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 augustus 2012 in bijzijn van de griffier.