Loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.625 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil (de aanslag IB/PVV). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 179 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente IB/PVV).
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een maximum bijdrage-inkomen van € 49.400 (de aanslag Zvw). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 46 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente Zvw).
1.3.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw en de beschikkingen belastingrente IB/PVV en Zvw ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaats gehad ter zitting van het Hof van 11 september 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in 2015 samen met zijn echtgenote een eigen woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (de eigen woning). Daarnaast is hij eigenaar van de volgende zeven woningen die hij samen met zijn echtgenote verhuurt (tezamen: de verhuurde woningen):
|
Adres
|
Aankoopjaar
|
Prijs
|
WOZ-waarde 2015
|
woning 1
|
[adres 2]
|
2001
|
€ 22.689
|
€ 81.000
|
woning 2
|
[adres 3]
|
2003
|
€ 81.000
|
€ 105.000
|
woning 3
|
[adres 4]
|
2003
|
€ 123.500
|
€ 146.000
|
woning 4
|
[adres 5]
|
2003
|
€ 50.000
|
€ 85.000
|
woning 5
|
[adres 6]
|
2004
|
€ 60.000
|
€ 84.000
|
woning 6
|
[adres 7]
|
2006
|
€ 68.000
|
€ 95.000
|
woning 7
|
[adres 8]
|
2005
|
€ 60.000
|
€ 85.000
|
2.2.
Tot de stukken van het geding behoren in 2015 en 2016 gedagtekende huurovereenkomsten die zien op een aantal van de verhuurde woningen. In de overeenkomst treedt de vennootschap [A B.V.] , vertegenwoordigd door de heer [B] , op als verhuurder en is bepaald dat [B] beheerder is “totdat verhuurder anders meedeelt”.
2.3.
Met dagtekening 2 januari 2018 zijn belanghebbende en [B] overeengekomen dat [B] voor de verhuurde woningen, met uitzondering van woning 3, de volgende taken zal uitvoeren:
“opstellen van huurovereenkomsten en verwerken van wijzigingen
Inschakelen loodgieters, electricien bij schades waar de eigenaar voor verantwoordelijk [is]
Verzorgen van de nodige verzekeringen
Bemiddeling bij geschillen van de verschillende VVE’s”
2.4.
Ten behoeve van de eigen woning en de verhuurde woningen heeft belanghebbende de volgende leningen afgesloten:
Kredietverstrekker
|
Omvang lening
|
In 2015 betaalde rente
|
Aanduiding in vervolg van deze uitspraak
|
[Bank 1]
|
€ 137.000
|
€ 5.378
|
lening 1
|
[Bank 1]
|
€ 100.000
|
€ 7.000
|
lening 2
|
[Bank 2]
|
€ 49.524
|
€ 1.613
|
lening 3
|
[Bank 2]
|
€ 65.001
|
€ 2.156
|
lening 4
|
[Bank 3]
|
€ 117.565
|
€ 3.721
|
lening 5
|
[Bank 4]
|
€ 27.744
|
€ 1.508
|
lening 6
|
2.5.
Politie […] heeft over de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 februari 2014 onderzoek verricht naar de activiteiten van belanghebbende. Bij het daarvan opgestelde proces-verbaal zijn controlerapporten van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) van de [gemeente] gevoegd. De DSO controleert woningen in het kader van de Woningwet en de Huisvestingwet. In het proces-verbaal van bevindingen van de politie […] is mede naar aanleiding van de onderzoeken van DSO met betrekking tot de door belanghebbende verrichte werkzaamheden onder meer het volgende opgenomen:
“Het is gebleken dat [belanghebbende] kennelijk bekend staat als iemand die woningen en adressen voor mensen kan regelen en dat de door hem verhuurde woningen kennelijk meerdere opeenvolgende perioden zijn verhuurd aan verschillende personen. Tevens is gebleken dat [belanghebbende] verschillende woningen onrechtmatig ruimtegewijs heeft onderverhuurd en dat de huurders wekelijks, danwel maandelijks de huur contant aan [belanghebbende] dienden te betalen. Betreffende de verhuur blijkt dat er in meerdere gevallen geen sprake was van een huurcontract en dat de personen die stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie niet overeenkwamen met de op de betreffende adressen aangetroffen personen. Tevens is gebleken dat er ten aanzien, van de verschillende van de door [belanghebbende] verhuurde adressen, binnen een korte periode meerdere mutaties in de gemeentelijke basisadministratie hebben plaatsgevonden. Verder blijkt dat [belanghebbende] kennelijk bepaalde wie in welk moment woonachtig was en personen, kennelijk naar eigen inzicht, van woning naar woning kon verplaatsen.
Tot slot is gebleken dat [belanghebbende] persoonlijk, wekelijks dan wel maandelijks, de huur van de door hem verhuurde woningen op haalt; dat [belanghebbende] persoonlijk aanspreekpunt is voor gebreken en dat hij deze, al dan niet met hulp van anderen verhelpt; dat [belanghebbende] bij verschillende door hem verhuurde panden controleert of er post is geweest; dat er post voor personen binnenkomt op door [belanghebbende] verhuurde adressen die daar niet woonachtig zijn en dat hij deze post zelf ophaalt en naar de juiste personen brengt; dat [belanghebbende] betrokkenheid heeft bij inrichting van verschillende door hem verhuurde panden; dat [belanghebbende] persoonlijk, dan wel met anderen betrokken is bij het leegruimen van panden en de verhuizing en opslag van verschillende uit de panden afkomstige huisraad; dat [belanghebbende] persoonlijk betrokken is bij de aansluiting van gas/licht/water bijvoorbeeld via [energiebedrijf]; dat bij de afsluiting van deze contracten meerdere keren door [belanghebbende] een valse naam is opgegeven en betalingen via rekening van derden lopen; dat [belanghebbende] persoonlijk betrokken is bij het regelen van inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie en het opstellen van huurcontracten voor de door hem verhuurde panden en het regelen van postadressen; dat [belanghebbende] op de hoogte is van de onrechtmatige situatie in de door hem verhuurde panden en dat hij instructies geeft aan bewoners wat te zeggen bij controles; dat [belanghebbende] bij zijn activiteiten rekening houdt met controle mogelijkheden”
2.6.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 33.095 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.000. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat voor € -/- 18.320 uit belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) en voor € -/- 14.775 uit belastbare inkomsten uit eigen woning. Bij het bepalen van het belastbare inkomen uit eigen woning zijn de leningen 1 tot en met 4 tot de eigenwoningschuld gerekend. De verhuurde woningen en de leningen 5 en 6 zijn tot de rendementsgrondslag in box 3 gerekend.
2.6.2.
Het aangegeven ROW is als volgt bepaald:
Inkomsten uit verhuur
|
|
€ 49.400
|
Advocaatkosten
|
€ 11.420
|
|
Hypotheekkosten
|
€ 39.524
|
|
Verzekering, VVE, belasting en verbouwingskosten
|
€ 16.776
|
|
Af: Totaal kosten ROW
|
|
€ 67.720
|
Aangegeven ROW
|
|
€ -/-18.320
|
2.7.
Bij de aanslagoplegging zijn de aangegeven kosten ROW niet in aftrek geaccepteerd. De aanslag IB/PVV is, met inachtneming van een bedrag van € 49.400 aan belastbaar ROW en een bedrag van € -/- 14.777 aan belastbare inkomsten uit eigen woning, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.625. De aanslag Zvw is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 49.400.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Beoordeling van het geschil
12. Op grond van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit één of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Op grond van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare vormen van kennis.
13. Verweerder verwijst onder meer naar de onder 5. genoemde bevindingen door DSO en naar de onder 9. genoemde uitspraak van gerechtshof Den Haag [uitspraak van 6 november 2020, ECLI:NL:GHDHA:2021:1255; Hof]. Daarbij voert verweerder aan dat de tendens was dat eiser steeds meer werkzaamheden heeft uitbesteed aan derde partijen, waardoor eiser in 2015 zijn werkzaamheden in box 1 heeft gestaakt en de woningen op de peildatum 1 januari 2016 tot de rendementsgrondslag voor box 3 behoren.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat sprake is van ROW. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde oordeel van het gerechtshof Den Haag dat de inkomsten in de jaren 2012 en 2013 als ROW kwalificeren. De ter zitting ingenomen stelling van eiser dat aan deze uitspraak voorbij moet worden gegaan omdat hij in die gerechtelijke procedure geen professionele rechtsbijstand heeft gehad omdat zijn gemachtigde geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. Eiser heeft onvoldoende aangevoerd voor zijn stelling de verhuurde woningen in 2015 tot de rendementsgrondslag voor box 3 moeten worden gerekend. De door [A B.V.] met huurders gesloten overeenkomsten geven onvoldoende uitsluitsel over welke activiteiten op welk moment door eiser zijn overgedragen aan [B] dan wel aan [A B.V.] Daar komt bij dat uit de overeenkomst van 2 januari 2018 volgt dat eiser in ieder geval tot dat moment een aantal beheeractiviteiten nog niet had overgedragen.
15. Door verweerder wordt onderkend dat toerekening van de verhuurde woningen aan box 1 met zich meebrengt dat de rente op leningen 5 en 6 in box 1 aftrekbaar is. Verweerder neemt daarbij het standpunt in dat dit niet tot een lagere aanslag leidt omdat ten onrechte geen (hogere) stakingswinst in aanmerking is genomen (interne compensatie). De rechtbank overweegt als volgt. Hiervoor is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de inkomsten in 2015 kwalificeren als ROW. Tussen partijen is niet in geschil dat de woningen per 1 januari 2016 tot de rendementsgrondslag van box 3 moeten worden gerekend. Daaruit vloeit voort dat de werkzaamheden in 2015 zijn gestaakt zodat over voordelen die niet eerder in aanmerking zijn genomen moet worden afgerekend. Gelet op de marktonwikkeling tussen het jaar van aankoop van de verhuurde woningen (zie r.o. 1) en 2015 is aannemelijk dat een stakingswinst in aanmerking had moeten worden genomen die hoger is dan de totale rentelast op de leningen 5 en 6 (€ 5.229). Het beroep op interne compensatie slaagt.
16. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat bij de vaststelling van het resultaat uit overige werkzaamheden te weinig kosten in aanmerking zijn genomen. Eiser is daar niet in geslaagd. Hij heeft de aangegeven kosten op geen enkele wijze onderbouwd.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen IB/PVV en ZVW niet te hoog zijn vastgesteld. De stelling van verweerder dat niet de vereiste aangifte is gedaan behoeft dan ook geen behandeling.
18. Eiser heeft zijn stellingen dat sprake is van onzorgvuldig handelen door verweerder en de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom kunnen deze stellingen niet slagen. Dat eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar, maakt niet dat sprake is van een onvoldoende motivering.
19. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
20. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanslagen IB/PVV en Zvw naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of en in welke omvang sprake is van ROW of box 3-inkomsten. Voorts is in geschil of de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld, of de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd en of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
4.2.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, primair tot vermindering van de aanslag IB/PVV naar een niet nader gespecifieerd belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en een belastbaar inkomen uit eigen woning van € -/- 14.775, subsidiair tot vermindering van de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning conform de ingediende aangifte en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, tot vermindering van de aanslag Zvw tot nihil, tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente IB/PVV en Zvw, tot vergoeding van de proceskosten voor het bezwaar, het beroep en het hoger beroep en tot vergoeding van het griffierecht voor het beroep en het hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij zich niet met de uitspraak van de Rechtbank kan verenigen omdat hij van mening is dat de leningen zoals vermeld onder 2.4 op een onjuiste wijze aan de verhuurde woningen in box 1 en box 3 zijn toegerekend. Belanghebbende heeft met betrekking tot deze stelling ter zitting van het Hof het primaire standpunt ingenomen dat de verhuurde woningen en alle leningen tot de rendementsgrondslag van box 3 moeten worden gerekend en het subsidiaire standpunt dat alle gestelde kosten op het ROW in aftrek mogen worden gebracht. Voorts betoogt belanghebbende dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld en de uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende betwist.
5.2.
Met inachtneming van de herkansingsfunctie die partijen toekomt, is in hoger beroep de onderhavige zaak opnieuw beoordeeld waarbij alle aspecten van de stellingen van partijen in de overwegingen zijn betrokken. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden ingebracht die niet al in bezwaar of eerste aanleg zijn aangevoerd, noch argumenten gebezigd of nadere onderbouwingen van de in bezwaar en eerste aanleg ingenomen stellingen verstrekt die een zodanig nieuw of ander licht op de onderhavige geschilpunten werpen, dat op grond daarvan de conclusie dient te worden getrokken dat de beslissing van de Rechtbank niet in stand kan blijven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
5.3.
Voor zover belanghebbende zich in hoger beroep op het – niet onderbouwde –standpunt stelt dat de leningen 1 tot en met 6 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren, wordt dit standpunt verworpen. Voor zover belanghebbende betoogt dat de door hem gestelde kosten in aftrek op het ROW moeten worden gebracht en dat daarbij tevens de ondernemersfaciliteiten in aanmerking moeten worden genomen, wordt dit standpunt eveneens verworpen. Belanghebbende heeft, anders dan hij ter zitting heeft betoogd, geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn primaire en subsidiaire standpunten. Zo heeft belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, geen enkele onderbouwing van de gestelde kosten gegeven. De Inspecteur heeft bij de vaststelling van het resultaat uit overige werkzaamheden in de aanslag IB/PVV terecht geen ondernemersfaciliteiten in aanmerking genomen. Anders dan belanghebbende meent, zijn de ondernemersfaciliteiten niet van toepassing bij de bron ROW.
5.4.
De Inspecteur heeft in beroep onderkend dat het toerekenen van de verhuurde woningen aan box 1 met zich meebrengt dat de rente op de leningen 5 en 6 in box 1 aftrekbaar is (zie 2.4). De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat dit niet tot lagere aanslagen IB/PVV en Zvw leidt, omdat in 2015 ten onrechte geen (hogere) stakingswinst in aanmerking is genomen (interne compensatie). In dit verband voert de Inspecteur in hoger beroep aan dat de prijzen van de verhuurde woningen zoals vermeld onder 2.1 de aankoopprijzen betreffen en dat deze overeenkomen met de boekwaarden van de verhuurde woningen op de ROW-balans, omdat niet is gebleken dat belanghebbende op de verhuurde woningen heeft afgeschreven. De Inspecteur becijfert de stille reserves in de verhuurde woningen op een totaalbedrag van € 215.811, zijnde het verschil tussen deze boekwaarden en de WOZ-waarden voor het jaar 2015 van de verhuurde woningen zoals vermeld in 2.1. Omdat bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw ten onrechte geen stakingswinst voor dat jaar in aanmerking is genomen, zijn deze stille reserves onbelast gebleven. Deze stille reserves overstijgen ruimschoots de rentelast op de leningen 5 en 6 van tezamen € 5.229 (€ 3.721 + € 1.508) die in eerste instantie niet in box 1 in aftrek is toegestaan, aldus de Inspecteur. Belanghebbende heeft het voorgaande niet betwist.
5.5.
Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat de panden vanaf 1 januari 2016 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren, brengt dit mee dat de werkzaamheden van belanghebbende in 2015 zijn gestaakt, zodat in dit jaar ten onrechte geen stakingsresultaat in aanmerking is genomen. Gelet op de niet door belanghebbende betwiste becijfering van de Inspecteur van de stille reserves in de verhuurde woningen die ten onrechte onbelast zijn gebleven op een totaalbedrag van € 215.811, slaagt het beroep op interne compensatie. Dat de Inspecteur bij zijn berekening van de stakingswinst de door belanghebbende gestelde kosten en de ondernemersfaciliteiten ten onrechte niet in aanmerking heeft genomen, zoals belanghebbende stelt, doet hieraan niet af. De door belanghebbende gestelde kosten zijn immers niet aannemelijk gemaakt en de ondernemersfaciliteiten zijn niet van toepassing bij staking van een werkzaamheid (zie 5.3).
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, P.J.J. Vonk en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 4 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.