wonende in [woonplaats1] , verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Vermeer,
tegen
de gecertificeerde instelling stichting Samen Veilig Midden Nederland,
gevestigd in Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder]
,
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de kinderrechter) van 18 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 12 december 2024;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen;
- een e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van
31 december 2024, inhoudende een afmelding voor de mondelinge behandeling.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 29 december 2024 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt over het verzoek in hoger beroep.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door een tolk in de Russische taal. Ook was de
ambulant begeleider van de vader aanwezig, [naam1] , aan wie door het hof bijzondere
toegang is verleend;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De moeder is opgeroepen, maar zij is niet naar de zitting gekomen.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
3 De feiten
3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2021;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2023,
over wie zij gezamenlijk zijn belast met het gezag.
3.2
Bij beschikking van 31 maart 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 5 april 2024 tot 31 maart 2025.
Ook [de minderjarige3] en [de minderjarige4] staan onder toezicht van de GI. Zij wonen beiden bij de vader.
3.3
Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening. Die machtiging is daarna steeds verlengd.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven in een gezinshuis.
4 De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 31 maart 2025.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen tot 15 februari 2025 en het verzoek van de GI om die machtiging te verlengen voor de periode van 15 februari 2025 tot 31 maart 2025 alsnog af te wijzen.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5 De motivering van de beslissing
5.1
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Voor zover de vader stelt dat hij bij de kinderrechter onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn recht op hoor en wederhoor te kunnen uitoefenen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld door hem alsnog in de gelegenheid te stellen zijn standpunt toe te lichten (zie o.a. HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1991). Omdat het hof de vader hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld en de vader hiervan gebruik heeft gemaakt, heeft hoor en wederhoor nu op genoegzame wijze plaatsgevonden.
5.3
De uithuisplaatsing betreft de oudste twee kinderen. De jongste twee wonen bij de vader. De vader is van mening dat hij, als hij daarbij de juiste hulp krijgt, in staat is om voor alle vier de kinderen te zorgen. Hij kwam, door het plotselinge vertrek van de moeder, opeens alleen te staan in de zorg voor vier kinderen. Dat was voor iedereen een onzekere periode. Hij heeft echter niet de kans gekregen om te laten zien dat hij voor alle kinderen kan zorgen. Hij heeft heel hard gewerkt om alles op de rit te krijgen. Hij is een liefdevolle vader, die zich bekommert om het welzijn van de kinderen, aan wie hij structuur en begrenzing biedt. Zijn huis is opgeruimd en schoon. Een uithuisplaatsing is niet (meer) nodig, helemaal niet omdat de kinderen steeds meer moeite krijgen om hem te begrijpen omdat zij de Russische taal verleren doordat zij in een Nederlands gezinshuis zitten waar geen aandacht is voor hun moedertaal. De vader begrijpt niet waarom zijn opvoedkwaliteiten beoordeeld moeten worden, zoals de GI vindt. De laatste maanden heeft hij laten zien voor alle hulpverlening open te staan, adviezen aan te nemen en valt het de hulpverlening op dat hij het goed doet met de kinderen. De vader vindt dat zijn opvoedkwaliteiten prima zijn. Zijn ambulant begeleider kan dat bevestigen. Om zijn opvoedkwaliteiten te kunnen beoordelen is volgens hem het 2Thepoint-traject niet nodig, maar kunnen de kinderen naar huis. Hij begrijpt dat ze niet direct naar huis kunnen, maar dat dat voorbereid moet worden. Vandaar dat hij dit per 15 februari 2025 verzoekt.
5.4
De GI voert aan dat de vader het zwaar heeft gehad toen hij na het vertrek van de moeder plotseling alleen voor zijn vier jonge kinderen moest zorgen. De kinderen hebben in die periode niet altijd door de vader aangeboden gekregen waaraan zij behoefte hadden. Het ontbrak de kinderen aan een voldoende responsieve en voorspelbare opvoeder. Uit het gedrag van de kinderen blijkt dat sprake is geweest van een onveilige hechting. Met name [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben daardoor nu een meer dan gemiddelde opvoedbehoefte.
Duidelijk is dat de vader zich heeft ingespannen voor zijn gezin en dat hij leerbaar en gemotiveerd is, maar volgens de GI moet de vader hierin nog grote stappen maken. Voortzetting van de begeleiding van de vader blijft nodig om te kunnen beoordelen of en wanneer een thuisplaatsing van de oudste twee kinderen mogelijk is. Voor die beoordeling zijn de bevindingen van het lopende 2Thepoint-traject van belang. Volgens de GI heeft de kinderrechter de uithuisplaatsing terecht met een jaar verlengd.
5.5
Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling van het hof is gezegd is het volgende gebleken. De vader heeft een belaste voorgeschiedenis. De moeder en hij zijn met de drie oudste kinderen vanuit Oekraïne gevlucht naar Nederland, waar hun vierde kind is geboren. De moeder is overbelast geraakt, waardoor het de kinderen ontbrak aan basale verzorging en structuur. Na het vertrek van de moeder uit het gezin heeft de vader zijn baan opgezegd om voor de vier kinderen te zorgen. Gebleken is dat de vader moeilijk de emoties van de kinderen kan herkennen en reguleren. [de minderjarige3] heeft dikwijls boze buien, die vermoedelijk voortkomen uit hechtingsproblematiek of verwaarlozing. [de minderjarige1] werd in de thuissituatie bovendien belast met volwassenproblematiek. Ook zij liet boze buien zien en kon dan onbereikbaar, agressief en bepalend zijn. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een onvoldoende responsieve en voorspelbare opvoeding gehad, wat heeft geresulteerd in een onveilige hechting. Zij hebben daarom een opvoeding nodig waarin grenzen worden gesteld, emoties worden herkend en gereguleerd. Uit de beschikbare rapportage blijkt dat de vader al aantoonbare stappen heeft gezet in het verbeteren van de basisverzorging en de structuur voor de twee jongste kinderen. Hij heeft zich ingezet voor een stabielere leefstijl, voorspelbare routines en zindelijkheidstraining. Uit de rapportage blijkt echter ook dat het hem nog onvoldoende lukt om emotioneel aan te sluiten bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . In het gezinshuis wordt opgemerkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] na een omgangsweekend bij de vader ook nu nog onrustig gedrag vertonen, zoals het niet respecteren van regels en het opzoeken van grenzen. Door de pedagogische aanpak in het gezinshuis nemen de buien van [de minderjarige1] af. De kinderen ervaren in het gezinshuis emotionele veiligheid en voorspelbaarheid, wat hen een stabiele basis biedt.
5.6
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat, anders dan de vader aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Gebleken is dat de vader leerbaar is en dat hij al een positieve ontwikkeling heeft laten zien, maar dat hij als opvoeder nog grote stappen moet zetten, waarvoor intensieve begeleiding op dit moment nodig is. Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit en de veiligheid van de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nu nog onvoldoende zijn gewaarborgd. Omdat nu niet met voldoende zekerheid gezegd kan worden dat de vader met ambulante opvoedondersteuning wel voor alle vier de kinderen kan zorgen, dienen in het belang van de kinderen de bevindingen van het 2Thepoint-traject afgewacht te worden. Een (vervroegde) thuisplaatsing zoals de vader heeft verzocht ligt dan ook niet voor de hand. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 september 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en H. Phaff, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: