Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2025:725

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
13-02-2025
24-02-2025
200.343.841
Personen- en familierecht
Hoger beroep

Omgangsregeling. 1:265g BW. In de tussentijd is de ondertoezichtstelling opgeheven. Artikel 1:262b BW.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.343.841

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 570709)

beschikking van 13 februari 2025

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. M.R. Vossen te Houten

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M. Jakobs- Hiemstra te Houten

als informant is aangemerkt:

de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,

gevestigd te Utrecht,

verder te noemen: de GI .

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 juli 2024;

- het verweerschrift;

- een journaalbericht van mr. M. Jakobs- Hiemstra van 6 januari 2025 met producties;

- een journaalbericht van mr. M.R. Vossen van 8 januari 2025 met producties.

2.2

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben bij brief van 15 september 2024 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad);

- een vertegenwoordiger van de GI.

3 De feiten

3.1

Partijen zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 in [plaats1] , en

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 in [plaats2] ,

over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.

3.2

Bij beschikking van 13 oktober 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden de volgende omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld:

Tussen de vader en [de minderjarige2]

  • -

    de gezinsvoogd ontvangt uiterlijk een maand van tevoren het werkrooster van de vader. Naar aanleiding daarvan deelt zij twee momenten in waarin [de minderjarige2] 1,5 dag bij de vader verblijft volgens de nu geldende regeling die is afgesproken (anders dan het ouderschapsplan) en daarnaast twee losse dagen in de maand van 8.30 uur 's morgens tot 18.30 uur 's avonds en bij schooldagen vanuit school tot 18.30 uur 's avonds:

  • -

    [de minderjarige2] verblijft in de kleine vakanties (zoals herfstvakantie/voorjaarsvakantie etc.)

2 dagen (1 nacht) bij de vader, op de door de gezinsvoogd aangegeven momenten volgens de door de gezinsvoogd aangegeven start- en eindtijden;

- [de minderjarige2] verblijft in de grote vakanties (zoals kerstvakantie/meivakantie/zomervakantie

4 aaneengesloten dagen (3 nachten) bij de vader, op de door de gezinsvoogd aangegeven momenten volgens de door de gezinsvoogd aangegeven start- en eindtijden: in de zomervakantie verblijft [de minderjarige2] daarnaast nog 3 aaneengesloten dagen -2 nachten- bij de vader, waarbij er voldoende ruimte tussen beide momenten zit en vader vier maanden voor de zomervakantie zijn beschikbaarheid aan de GI doorgeeft;

- met dubbele feestdagen (zoals kerst, Pasen, Pinksteren, e.d.) verblijft [de minderjarige2] in de even jaren op de 1e dag bij de moeder en op de 2e dag bij de vader en in de oneven jaren op de 2e dag bij de moeder en op de 1e dag bij de vader; waarbij de gezinsvoogd bepaalt wat de begin- en eindtijd van de omgang is.

Tussen de vader en [de minderjarige1]

  • -

    de gezinsvoogd ontvangt uiterlijk een maand van tevoren het werkrooster van de vader. Naar aanleiding daarvan plant de GI één keer per maand een activiteit van [de minderjarige1] met de vader, waarbij de GI, uitgaande van het belang van [de minderjarige1] en in overleg met haar, de aanvangs- en eindtijden van deze momenten bepaalt. Hierin wordt niet gesproken over wat er in het verleden is gebeurd, maar is gericht op het hebben van een fijn onderling contact;

  • -

    bovenstaande wordt ook gehandhaafd in de vakanties, met feestdagen, etc.

3.3

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] stonden tot 10 augustus 2024 onder toezicht van de GI.

4 De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de vader met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, voor zover hier van belang, (met wijziging van genoemde beschikking van het gerechtshof van 13 oktober 2022) de volgende omgangsregeling vastgesteld:

Tussen de vader en [de minderjarige2] :

- [de minderjarige2] verblijft in de even weken op één weekenddag van 08.30 uur tot 19.00 uur bij

haar vader. Indien de vader moet werken in het even weekend, vindt het moment

doordeweeks plaats, uit school tot 19.00 uur;

- [de minderjarige2] verblijft in de oneven weken op een doordeweekse dag uit school tot 19.00

uur bij de vader;

- met de dubbele feestdagen Pasen, Pinksteren en Kerst verblijft [de minderjarige2] in de even

jaren op de eerste dag bij de moeder en de tweede dag van 08.30 uur tot 19.00 uur

bij de vader, en in de oneven jaren op de eerste dag bij de vader van 08.30 uur tot

19.00

uur en de tweede dag bij de moeder

- in de voorjaarsvakantie verblijft [de minderjarige2] eenmaal twee dagen achtereen met één

tussenliggende overnachting van 08.30 uur op de eerste dag tot 19.00 uur de

volgende dag bij de vader;

- in de meivakantie verblijft [de minderjarige2] indien de meivakantie één week duurt, eenmaal

twee dagen achtereen met één tussenliggende overnachting bij de vader. Indien de

meivakantie twee weken duurt verblijft [de minderjarige2] eenmaal drie dagen achtereen met

twee tussenliggende overnachtingen van 08.30 uur tot 19.00 uur bij de vader. In de

even jaren verblijft [de minderjarige2] in de eerste week bij de moeder en vindt in de tweede

week de omgang met de vader plaats. In de oneven jaren vindt de omgang met de

vader in de eerste week plaats. In de tweede week verblijft [de minderjarige2] bij haar moeder;

- in de zomervakantie verblijft [de minderjarige2] tweemaal drie dagen achtereen met twee

tussenliggende overnachtingen van 08.30 uur op de eerste dag tot 19.00 uur op de

laatste dag bij de vader, waarbij deze twee periodes niet aaneengesloten zullen zijn,

maar apart en van elkaar losstaand zijn;

- in de herfstvakantie verblijft [de minderjarige2] eenmaal twee dagen achtereen met één

tussenliggende overnachting van 08.30 uur op de eerste dag tot 19.00 uur de

volgende dag bij de vader;

- in de kerstvakantie verblijft [de minderjarige2] eenmaal drie dagen achtereen met twee

tussenliggende overnachtingen van 08.30 uur op de eerste dag tot 19.00 uur de

volgende dag bij de vader;

- gedurende de schoolvakanties vervalt de reguliere omgangsregeling. De

schoolvakantie begint op de eerste maandag om 00.00 uur en eindigt op de laatste

zondag om 23.59 uur.

Daarbij geldt:

- de vader deelt zijn werkrooster vier weken (28 dagen), op de zondag voor 23.59

uur, van te voren per e-mail met de moeder (en zolang de GI betrokken is, met de

betrokken gezinsvoogd(en) in de CC);

- de moeder plant de contactmomenten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met de vader in een

schema volgens de vastgelegde omgangsregeling;

- indien het werkrooster niet op het hiervoor genoemde tijdstip met de moeder is

gedeeld, plant zij een omgangsafspraak in. Wanneer deze afspraak op een werkdag

van de vader blijkt te vallen, zal de moeder bekijken of er nog een andere planning

van de omgangsmogelijk is, en als dit niet mogelijk is zal deze omgangsafspraak

komen te vervallen;

- de beschikbaarheid van de meivakantie deelt de vader uiterlijk twee maanden voor

de start van de meivakantie;

- de beschikbaarheid van de zomervakantie deelt de vader uiterlijk vier maanden voor

de start van de zomervakantie;

- de beschikbaarheid van de kerstvakantie deelt de vader uiterlijk twee maanden voor

de start van de kerstvakantie;

- indien bij het inplannen van de vakanties de beschikbaarheid van de vader niet tijdig

met de moeder wordt gedeeld, plant de moeder een omgangsafspraak. Wanneer

deze afspraak op een werkdag van de vader blijkt te vallen, zal de moeder bekijken

of er nog een andere planning van de omgangsdagen mogelijk is, en als dit niet

mogelijk is zal deze omgangsafspraak komen te vervallen;

- de vader haalt [de minderjarige2] op bij de moeder of vanuit school. De moeder haalt [de minderjarige2] op bij

de vader.

Tussen de vader en [de minderjarige1] :

- [de minderjarige1] heeft eenmaal per maand een activiteit met haar vader die past in de agenda

van [de minderjarige1] in verband met haar school, sport en vrijetijdsbesteding;

- [de minderjarige1] bespreekt tijdens de activiteit met de vader de voorkeur voor een nieuwe

afspraak voor de volgende maand, waarbij [de minderjarige1] de begin- en eindtijd zelf mag

aangeven. De vader geeft dit vervolgens door aan de moeder, waarna de moeder

deze momenten zal inplannen. Dit zal in de eerste maand na de uitspraak in overleg

gaan met de GI en daarna zal de moeder dit zelf doen;

- [de minderjarige1] mag tijdens de omgang zelf aangeven of ze eerder terug wil naar haar moeder.

Het anders of meer verzochte is door de kinderrechter afgewezen.

4.2

De vader is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:

- het verzoek van vader zoals weergegeven in punt II van het petitum van zijn verweerschrift in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en aldus een omgangsregeling vast te stellen ten behoeve van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , bestaande uit een reguliere omgangsregeling zoals weergegeven in randnummer 78 van het verweerschrift van de vader in eerste aanleg alsmede in productie H22 bij genoemd verweerschrift van de vader, en uit een omgangsregeling betreffende de verdeling van vakanties en feestdagen zoals weergegeven in randnummer 80 van het verweerschrift van de vader in eerste aanleg,

althans een door het hof in goede justitie te bepalen omgangsregeling waarbij de omgang zoveel als mogelijk in overeenstemming met de werkroosters van de vader zal kunnen plaatsvinden en waarbij alsnog wordt voorzien in voldoende mogelijkheden om de omgangsmomenten zo nodig te verplaatsen en/of te compenseren wanneer deze onverenigbaar blijken te zijn met de werkzaamheden van de vader, alsmede;

- primair, het verzoek van de vader zoals weergegeven in punt IV van het petitum van zijn verweerschrift in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en aldus te bepalen dat het GDO bij [naam1] dient te worden voortgezet, dat partijen alsnog dienen deel te nemen aan het traject bij [naam2] dan wel met het TOP-traject bij [naam3] , het TOV-traject bij [naam4] dan wel een ander door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen hulptraject, althans,

subsidiair, een deskundige te benoemen in de persoon van jeugd- en kinderpsychotherapeut mevrouw dr. [naam5] dan wel een door het Gerechtshof aan te wijzen deskundige op het vlak van forensische mediation, teneinde een adequate analyse te laten maken van de behoeften en authentieke stem van de kinderen alsmede de mogelijkheden om tot volwaardige uitoefening van het omgangsrecht te komen, te laten onderzoeken, althans,

uiterst subsidiair, een onderzoek te gelasten teneinde voldoende zicht te krijgen op de werkelijke belangen en authentieke stem en wensen van de kinderen en op de mogelijkheden om tot volwaardige uitoefening van het omgangsrecht te komen;

- kosten rechtens.

4.3

De moeder voert verweer en zij vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen, dan wel deze niet- ontvankelijk te verklaren, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van artikel 1:265g lid 2 BW kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing op verzoek van een omgangsgerechtigde wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In lid 3 is bepaald dat een door de kinderrechter tijdens de ondertoezichtstelling vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken na het einde van de ondertoezichtstelling (weer) onder de gewone regels valt. De door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling loopt door, maar geldt als een regeling tussen de ouders op de voet van artikel 1:253a lid 2 onder a BW dan wel artikel 1:377a lid 2.

5.2

De GI heeft in eerste aanleg op grond van artikel 1:265g lid 1 BW verzocht om de omgang tussen de vader en de kinderen te verminderen. De vader heeft vervolgens een zelfstandig (tegen)verzoek ingediend tot uitbreiding van de omgang (en inzet van hulpverlening op grond van artikel 1:262b BW). De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en het verzoek van de vader, tot uitbreiding van de omgang, afgewezen. Naar het oordeel van het hof biedt artikel 1:265g BW echter niet de mogelijkheid om een zelfstandig (tegen)verzoek in te dienen in een door de GI gestarte procedure, waarbij het verzoek niet gericht is tegen de andere ouder. Het hof zal daarom de vader alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot (vernietiging en) vermeerdering van de omgang omdat een onjuiste juridische weg is bewandeld.

5.3

De vader heeft daarnaast in eerste aanleg verzocht om hulpverlening in te zetten. Het verzoek was gebaseerd op artikel 1:262b BW. Ingevolge dit artikel kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, zoals een geschil omtrent (het al dan niet inzetten van hulpverlening door de GI), aan de kinderrechter worden voorgelegd. Op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen een beschikking ingevolge artikel 1:262b BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet. Hoger beroep is dus uitdrukkelijk uitgesloten.

De vader heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kinderrechter dat op genoemd verzoek met betrekking tot de hulpverlening in deze zaak de geschillenregeling op grond van artikel 1: 262b BW van toepassing is, zodat het hof daarvan dient uit te gaan en ook uitgaat. Op grond van genoemd artikel 807 Rv is hoger beroep tegen een daarop betrekking hebbende (deel)beschikking ingevolge genoemd artikel 1:262b BW uitgesloten. Dat betekent dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep voor zover zijn grief in hoger beroep betrekking heeft op de inzet van hulpverlening.

5.4

Op grond van het vorenstaande zal het hof de vader niet- ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep die zien op de uitbreiding van de omgangsregeling en het inzetten van hulpverlening. Dit betekent dat het hoger beroep beperkt is tot de vermindering van de omgangsregeling tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de vader die het resultaat is van de bestreden beschikking.

5.5

De vader heeft aangevoerd dat het hem er in de kern van de zaak om gaat dat de kinderen volgens hem klem zitten tussen de ouders en zich niet vrij voelen om hun daadwerkelijke wens, namelijk meer omgang met de vader, te delen met anderen. Hiervoor moet hulpverlening ingezet worden, zodat de kinderen gehoord worden en duidelijk wordt wat zij echt willen. Volgens de vader verlopen de omgangsmomenten altijd goed en hebben de kinderen het fijn bij hem, een beperking van de omgang is dan ook niet in hun belang.

5.6

De moeder geeft aan dat de huidige regeling goed verloopt en dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de regeling zo willen houden. De kinderen ervaren soms druk vanuit de vader rondom de omgang, waardoor het prettig is dat de omgangsmomenten door de moeder worden ingepland. Een strakke planning is nodig, in verband met het werkrooster van de vader en de duidelijkheid die dit voor alle partijen geeft. De moeder vindt het belangrijk dat er rust komt voor de kinderen en dat de rechterlijke procedures eindigen.

5.7

De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de door de kinderrechter gewijzigde omgangsregeling te handhaven. De regeling behelst minder contact dan de vader graag zou willen, maar het contact dat er is verloopt naar de raad begrijpt goed en is prettig voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Deze regeling is op dit moment het hoogst haalbare. De raad acht het van belang dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanuit een periode van rust, zonder procedures en hulptrajecten, de kans krijgen om vanuit hun eigen kracht en veiligheid te kijken hoe ze het contact met de vader verder willen vormgeven.

5.8

Het hof sluit zich aan bij het advies van de raad en is van oordeel dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde frequentie en duur van de omgangsregeling op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn, zodat de wijziging van de omgangsregeling als vervat in de bestreden beschikking in hun belang noodzakelijk is.

[de minderjarige2] geeft al ruim vier jaar aan dat ze niet meer wil overnachten bij de vader. Tijdens de ondertoezichtstelling is hier veel aandacht aan besteed, maar dit heeft er niet toe geleid dat [de minderjarige2] van mening is veranderd. Zij blijft consequent benoemen dat ze graag contact wil met haar vader, maar niet bij hem wil overnachten. Zij heeft dit op gegeven moment ook geuit door aan te geven niet naar de vader toe te willen en zelfs door weg te lopen tijdens logeermomenten. Naar het oordeel van het hof is de beperking van de omgangsregeling tussen [de minderjarige2] en de vader dan ook noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het contact blijft bestaan en niet verder stagneert. [de minderjarige2] geeft aan dat ze de huidige regeling prettig vindt en ook de vader benoemt dat de regeling goed verloopt. Op dit moment is het dan ook beter om [de minderjarige2] de ruimte te geven die ze nodig heeft en haar geen verdere druk op te leggen, zodat het contact tussen de vader en [de minderjarige2] ongedwongen en natuurlijk kan verlopen.

5.9

Ten aanzien van [de minderjarige1] is de omgangsregeling zelf niet gewijzigd, er geldt nog steeds dat [de minderjarige1] en de vader eenmaal in de maand een activiteit ondernemen. Het contactmoment wordt nu ingepland door [de minderjarige1] en de moeder en niet meer door de GI. Gelet op het gegeven dat de GI niet langer betrokken is, is dit naar het oordeel van het hof een juiste beslissing.

5.10

Het hof ziet geen aanleiding om de vader in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen, zoals door de moeder is verzocht. Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat de vader in deze zaak nodeloos of tegen beter weten in heeft geprocedeerd. Het hof zal voor de verdeling van de proceskosten niet afwijken van wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof geeft beide ouders wel mee, mede gezien de opmerking van de raad dat het in het belang is van de kinderen dat de procedures stoppen, dat zij in geval van nieuwe procedures wel rekening moeten houden met een veroordeling in de (werkelijke) proceskosten.

6 De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.2

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vermeerdering van de omgangsregeling;

verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot inzet van hulpverlening;

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 april 2024, voor zover het de omgangregeling betreft;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S. Kuijpers en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.