Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2025:626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
04-02-2025
11-02-2025
200.335.394/01
Civiel recht
Hoger beroep

Geschil over de vraag of op grond van een overeenkomst voor de ene partij recht bestaat op een deel van een vergoeding die de andere partij ontvangt in verband met de sanering van een door die partij geëxploiteerd windmolenpark. Het hof komt op basis van uitleg van de overeenkomst tot het oordeel dat dat recht niet bestaat.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.335.394/01

zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 543444

arrest van 4 februari 2025

in de zaak van

1 [appellant1] ,

2. [appellante2] ,

3. [appellant3] ,

4. [appellante4] ,

5. [appellant5] ,

6. [appellant6] ,

7. [appellant7] ,

8. [appellant8] ,

allen wonende te [woonplaats1] ,

9. [appellant9] ,

wonende te [woonplaats2] ,

10. [appellant10] ,

wonende te [woonplaats1] ,

11. [appellant11] ,

wonende te [woonplaats1] ,

die hoger beroep hebben ingesteld
en die bij de rechtbank optraden als eisers,

hierna samen te noemen: [appellanten] (aangeduid in meervoud)

advocaat: mr. J. Bisschop te Zwolle,

tegen

1. [geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [woonplaats1] ,

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [woonplaats3] ,

4. [geïntimeerde4] ,

wonende te [woonplaats3] ,

5. [geïntimeerde5] ,

wonende te [woonplaats4] ,

6. [geïntimeerde6] ,

wonende te [woonplaats1] ,

7. de maatschap [geïntimeerde7]

gevestigd te [vestigingsplaats1] ,

8. [geïntimeerde8] ,

wonende te [woonplaats1] ,

9. [geïntimeerde9] ,

wonende te [woonplaats1] ,

10. [geïntimeerde10] ,

wonende te [woonplaats1] ,

11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[geïntimeerde11] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats1] ,

12. [geïntimeerde12] ,

wonende te [woonplaats1] ,

13. de vennootschap onder firma [geïntimeerde13] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats1] ,

14. [geïntimeerde14] ,

wonende te [woonplaats1] ,

15. [geïntimeerde15] ,

wonende te [woonplaats1] ,

16. [geïntimeerde16] ,

wonende te [woonplaats5] (Duitsland),

17. [geïntimeerde17] ,

wonende te [woonplaats6] ,

verweerders in hoger beroep

en bij de rechtbank gedaagden,

hierna samen te noemen: [geïntimeerden] (aangeduid in meervoud)

advocaat: mr. N. Robijn-Meijer te Middelharnis.

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellanten] hebben met de dagvaarding van 25 augustus 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 31 mei 2023. Na introductie van de zaak bij het hof hebben zij een memorie van grieven, tevens akte wijziging van eis ingediend. [geïntimeerden] hebben daarop gereageerd met een memorie van antwoord. Daarna heeft op 7 november 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen hebben na enige tijd voor beraad, het hof gevraagd arrest te wijzen.

2 De kern van de zaak

2.1

[geïntimeerden] hebben in de gemeente Dronten vanaf 1999 een windmolenpark geëxploiteerd. Zij hebben met [appellanten] in februari 1999 een overeenkomst gesloten omdat – kort gezegd - [appellanten] vanwege gemeentelijk beleid de mogelijkheid werd ontnomen ook een windmolenpark te exploiteren. Op grond van de overeenkomst hebben [geïntimeerden] gedurende twintig jaren een vergoeding betaald. Vanwege gewijzigd overheidsbeleid ten aanzien van de exploitatie van windmolenparken in de provincie Flevoland zijn de zeven windmolens (die hierna ook wel windturbines worden genoemd) van [geïntimeerden] verwijderd, de laatste in september 2021. Er is een nieuw windmolenpark voor in de plaats gekomen dat door andere partijen (Vatttenfall en de Vereniging Swifterwint) wordt geëxploiteerd. [geïntimeerden] zijn in verband met de verwijdering van hun windmolens met die partijen een saneringsvergoeding overeengekomen. [appellanten] menen dat zij op grond van de met [geïntimeerden] gesloten overeenkomst recht hebben op een deel van die saneringsvergoeding.

2.2

[appellanten] hebben, samengevat, bij de rechtbank gevorderd:
I. te verklaren voor recht dat gedaagden ( [geïntimeerden] . toevoeging hof) gehouden zijn om eisers ( [appellanten] , toevoeging hof) op grond van artikel 12.c. van de in 1999 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst naar verhouding van ieders belang of participatie schadeloos te stellen (…),

II. (…) eisers inzicht te verschaffen in alle gegevens die noodzakelijk zijn om alle vergoedingen, betalingen en verkoopopbrengsten van de windturbines van gedaagden en de

Saneringsvergoedingen (vast te stellen, toevoeging hof);

III. te bepalen dat ten behoeve van dit overzicht in ieder geval door de gedaagden

worden overgelegd (concept) overeenkomsten, gespreksverslagen en regelingen die zijn getroffen met SwifterwinT in verband met onder andere de saneringsregeling op grond van bijlage 3A van de overeenkomst van de vereniging SwifterwinT,
IV. bij het nalaten te voldoen aan de veroordelingen onder II. en III. een dwangsom te betalen van € 2.000,- per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,-;

V. te bepalen dat aan eisers 50% van de door de projectgroep (dat zijn [geïntimeerden] , toevoeging hof) ontvangen saneringsvergoeding als schadeloosstelling toekomt;

VI. te bepalen dat gedaagden aan eisers binnen twee weken na het in dezen te

wijzen vonnis 10% van de opbrengst van de turbines vanaf februari 2019 betalen;

VII. gedaagden te veroordelen tot de kosten van de procedure.

2.3

De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en [appellanten] in de proceskosten van [geïntimeerden] veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen (die in hoger beroep zijn gewijzigd) alsnog worden toegewezen en dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [appellanten] in beide instanties.

3 Het oordeel van het hof

3.1

Het hof zal oordelen dat de vorderingen terecht zijn afgewezen en dat het vonnis van de rechtbank in stand kan blijven (wordt bekrachtigd). [appellanten] zullen in de proceskosten van [geïntimeerden] in hoger beroep worden veroordeeld. De beslissingen van het hof worden hierna uitgelegd, na een verkorte weergave van de vorderingen in hoger beroep en een overzicht van de feiten waarop de beslissingen zijn gebaseerd.

wijziging van eis

3.2

[appellanten] hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd. [geïntimeerden] hebben tegen die wijziging als zodanig geen formeel bezwaar gemaakt op gronden ontleend aan een goede procesorde. Het hof ziet ook ambtshalve geen processuele bezwaren tegen de wijziging, zodat het hof de gewijzigde vorderingen zal beoordelen.

3.3

[appellanten] vorderen in hoger beroep, met vernietiging van het rechtbankvonnis, samengevat, [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen:

I. tot afgifte, althans inzage van de volgende documenten aan [appellanten] :

- gegevens met betrekking tot de productie per windmolen, en

- gegevens met betrekking tot de ontvangen saneringsvergoeding,

zulks binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest, op straffe van een

dwangsom (…);

II. tot betaling vanaf februari 2021 aan [appellanten] een bedrag gelijk aan 15% van de omzet op grond van artikel 12.c van de participatieovereenkomst, subsidiair op grond van artikel 5.c van de participatieovereenkomst, meer subsidiair op grond van artikel 12.d van de participatieovereenkomst, althans, voor zover het voorgaande niet tot toewijzing kan leiden, te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] gehouden zijn om [appellanten] vanaf februari 2021 op grond van artikel 12.c van de participatieovereenkomst naar verhouding van ieders belang of participatie schadeloos te stellen, zulks binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen arrest, op straffe van een dwangsom (…);

III. in de kosten van beide instanties (…);

IV. tot terugbetaling aan [appellanten] van al hetgeen zij op grond van voormeld vonnis aan

[geïntimeerden] hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente (…).

4 De feiten

4.1

Partijen zijn grondeigenaren, (erf)pachters en grondgebruikers van agrarische bedrijven aan onder andere de [adres1] en de [adres2] en [adres3] in [woonplaats3] .

4.2

In 1997 hebben [geïntimeerden] bij de gemeente Dronten een bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van zeven windturbines aan de [naam1] . De gemeente wilde slechts een vergunning verlenen voor het oprichten van één windmolenpark in een lijnopstelling en alleen meewerken aan de afgifte van een vergunning daarvoor, indien [geïntimeerden] met [appellanten] overeenstemming zouden bereiken over de plaatsing van de windturbines. [appellanten] wilden alleen hun medewerking verlenen indien zij daarvoor een vergoeding zouden krijgen. Dat heeft geresulteerd in een overeenkomst van 12 februari 1999 (hierna: de Overeenkomst).
4.3 In de Overeenkomst is onder meer bepaald dat [geïntimeerden] zeven windmolens zullen realiseren aan de oostzijde van de [naam1] . Dit is een poldersloot tussen de [adres1] en de [adres2] in de gemeente Dronten. In de Overeenkomst zijn [appellanten] aangeduid als ‘de belanghebbenden’ en ‘ondergetekenden sub B’ en [geïntimeerden] als ‘de projectgroep’ en ‘ondergetekenden sub A’.

4.4

In de Overeenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

In aanmerking nemende:

  • -

    dat ieder der ondergetekenden sub A. (…) voornemens is om voor eigen rekening en risico één of meer windmolens te exploiteren(…)

  • -

    (…)

  • -

    dat de overheid slechts één lijnopstelling (…) toestaat, waardoor de mede-ondergetekenden sub B. genoemd, noch gezamenlijk noch ieder van hen afzonderlijk mogelijkheden hebben om een zelfde project aan genoemde tocht te realiseren en te exploiteren, zoals de projectgroep wel kan realiseren

  • -

    dat de projectgroep bereid is mede-ondergetekenden sub B. voor hun medewerking een vergoeding te betalen;

  • -

    (…).

DUUR:

1. De belanghebbenden zullen gedurende een aangesloten periode in eerste aanleg van 240 maanden (zie art. 5) aanvangende op de datum van eerste ingebruikneming van het windmolenproject, een vergoeding ontvangen uit het windmolenproject indien de projectgroep dit daadwerkelijk realiseert. Onder datum van eerste ingebruikneming van het windmolenproject moet worden verstaan de dag waarop de eerste stroom door het windmolenproject direct of indirect geleverd gaat worden aan een of meerdere afnemer(s) dan een of meer van de ondergetekenden sub A. genoemd.
(…)

BEDRAG IN CONTANTEN:

2. De onder 1. bedoelde vergoeding zal mede vorm worden gegeven doordat de projectgroep

aan de belanghebbenden een bedrag in contanten zal uitkeren gedurende tenminste

bedoelde periode van in eerste aanleg 240 maanden (zie artikel 5)(…);

DULDEN, NIET DOEN
3.a. De belanghebbenden zullen gedurende bedoelde aaneengesloten periode van 240 maanden aanvangende op de onder 1. bedoelde datum van eerste ingebruikneming van het windmolenproject dulden dat de projectgroep het windmolenproject realiseert en exploiteert, waardoor/waartegenover de belanghebbenden of één of meer van hen gedurende bedoelde aaneengesloten periode van 240 maanden, geen (ander) windmolenproject zullen (kunnen) realiseren/exploiteren aan bedoelde tocht, tenzij er een situatie is als bedoeld sub 5 hierna, op grond waarvan een nieuwe overeenkomst moet worden gesloten, danwel de mogelijkheid komt voor realisatie van een 2e dan wel een andere vorm van grondgebonden energieopwekking.

(…)

GROOT ONDERHOUD, NIEUWBOUW,VERVANGING MOLENS
5.a. Bij nieuwbouw/herbouw dient een nieuwe overeenkomst te worden gesloten.

5.b. Bij zodanige werkzaamheden aan bedoelde windmolens dat de levensduur substantieel is of wordt verlengd, onder substantiële verlenging van de levensduur te verstaan een verlenging van de levensduur met een periode van tenminste 60 maanden, zal het bepaalde sub c. hierna van toepassing zijn.

5.c. Ter voorkoming van verschillen van inzicht over het hiervoor in 5a. en 5b. gestelde, houden de belanghebbenden, ongeacht door welke oorzaak er nog stroomproductie plaatsvindt, vanaf de 300e maand volgend op de hiervoor onder 1. bedoelde datum van ingebruikneming, recht op een jaarlijkse financiële vergoeding overeenkomend met een bedrag in contanten ter grootte van vijftien procent (15%) van de alsdan jaarlijks door de projectgroep van hun afnemer(s) te ontvangen totale vergoeding in contanten of anderszins voor de door hen met het windmolenproject geleverde stroom, indien in de 300e maand en/of daarop volgende maanden na de hiervoor onder 1. bedoelde datum van ingebruikneming, zonder een nieuwe overeenkomst tussen de projectgroep en de belanghebbenden, dan wel hun respectieve rechtsopvolgers, door het windmolenproject stroom wordt geleverd. In de periode tussen 240 maanden en 300 maanden is geen vergoeding verschuldigd.

(…)

BEËINDIGING STROOMPRODUCTIE
12a. Ieder der ondergetekenden sub A. (…) is te allen tijde op ieder door hem/haar gewenst moment gerechtigd en bevoegd de productie van stroom met behulp van zijn windmolen(s) in het onderhavige windmolenproject voorgoed te beëindigen, zonder dat uit deze definitieve beëindiging enige verplichting tot schadevergoeding hoe ook genaamd kan voortvloeien jegens de belanghebbenden of één van hen.
12b. Als gevolg van een dergelijke definitieve beëindiging van stroomproductie als hiervoor onder 12a. bedoeld, eindigt op datzelfde moment tevens de betalingsverplichting van de desbetreffende producent jegens de belanghebbenden.

12c. Bij onteigening, danwel bij gehele of gedeeltelijke verkoop ter voorkoming van onteigening van het windmolenproject of een gedeelte daarvan, dienen de belanghebbenden naar verhouding van ieders belang, schadeloos te worden gesteld door de desbetreffende deelnemer(s) in de projectgroep die onteigend word(t)(en), danwel verko(o)p(t)(en) ter voorkoming van onteigening.
12d. Indien de stroomproductie door de projectgroep geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd en voortzetting door oprichting van molens c.q. andere vormen van grondgebonden energieopwekking mogelijk is, hebben de eigenaren/erfpachter/pachter van gronden aan beide zijden van de [naam1] evenveel rechten op realisatie van die plannen. Bij gedeeltelijke stopzetting behoudt de projectgroep voor de resterende molens haar rechten.

4.5

Het windmolenpark is op 1 december 1999 in gebruik genomen. Vanaf die datum hebben [geïntimeerden] de in artikel 2 van de Overeenkomst bedoelde vergoeding betaald. De laatste betaling is gedaan in december 2019.

4.6

De provincie Flevoland heeft vanaf omstreeks 2006 het plan opgevat om bestaande windturbines te saneren en op te schalen naar windmolens met grotere vermogens. Het nieuwe beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Er is op basis daarvan in 2008 een beleidsregel opgesteld inhoudend dat nieuwe windmolenopstellingen alleen worden toegestaan ter vervanging van bestaande. De provincie heeft op 29 oktober 2014 het Voorbereidingsbesluit Windenergie Flevoland vastgesteld, dat na 11 maart 2015 is opgevolgd door de Noodverordening Wind, die heeft gegolden van 12 maart 2015 tot 8 januari 2018. De Noodverordening bevat instructies voor bestemmingsplannen, aldus dat dergelijk plannen alleen kunnen voorzien in de vestiging van nieuwe windturbines als is aangetoond dat deze onderdeel uitmaken van een project dat invulling geeft aan opschalen en saneren, en dat het saneren is zeker gesteld. Bij besluit van de provinciale staten van Flevoland van 13 december 2017 is de Noodverordening ingetrokken en zijn de bepalingen uit die verordening, waaronder de hiervoor genoemde ge- en verbodsbepaling, opgenomen in de Vijfde wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012. De beleidsregel uit 2008 is toen ingetrokken.

4.7

De provincie Flevoland heeft in dat planologische traject op 14 juli 2016 het Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland vastgesteld, waarmee invulling werd gegeven aan een Rijksstructuurvisie Windenergie op land. In dat Regioplan is de ambitie neergelegd om bestaande windturbines te vervangen door modernere en efficiëntere. Het gebied van de provincie is in het plan opgedeeld in vier deelgebieden. [woonplaats1] valt in het deelgebied Noord, aangegeven met de kleur blauw. Volgens het regioplan zal de verzorging van de tweede generatie windparken worden overgelaten aan de bewoners, grondeigenaren en windturbine-eigenaren, verenigd in gebiedsverenigingen. De gebiedsvereniging in het projectgebied is Vereniging Swifterwint, die op 7 juli 2016 is opgericht. Deze vereniging is aandeelhouder van de besloten vennootschap SwifterwinT B.V., die in 2017 is opgericht voor de ontwikkeling van windparken.

4.8

In het Regioplan is ten aanzien van uitvoering van het plan onder meer het volgende bepaald:

De projectgebieden zijn zo afgebakend dat één initiatiefnemer het project integraal kan uitvoeren. Dat is een voorwaarde voor de uitvoering. Een tweede project in hetzelfde projectgebied, gelijktijdig dan wel volgtijdelijk, is uitgesloten. De initiatiefnemer kan ook een alliantie van meerdere samenwerkende partijen zijn. Integrale uitvoering betekent dat de initiatiefnemer de bouw van nieuwe windmolens en de bijbehorende sanering organiseert en de bewoners van het buitengebied gelegenheid geeft voor risicodragende participatie. Meestal zal deze initiatiefnemer een bestaande windvereniging zijn of

daaruit voortkomen.

4.9

Vereniging Swifterwint heeft samenwerking gezocht met de ook in het gebied actieve Nuon Wind Development (thans Vattenfall). Zij hebben gezamenlijk het initiatief genomen om in deelgebied Noord een windpark te realiseren, onder de naam Windplan Blauw. Zij hebben op grond van het Regioplan op 7 oktober 2016 een intentieovereenkomst gesloten met de verantwoordelijke overheden.

4.10

Nuon/Vattenfall en Vereniging Swifterwint hebben op grond van het Regioplan het plan van aanpak neergelegd in een projectplan, genaamd Projectplan Blauw (zie productie 3 bij dagvaarding). Onder de naam Windplan Blauw wordt het nieuwe windpark ontwikkeld dat meer dan 100 MW groot is. Projectplan Blauw is in 2016 opgesteld, in 2017 vastgesteld en gepubliceerd op 15 november 2017. Het omvat de sanering van de bestaande windturbines in het projectgebied en de exploitatie van een nieuw windpark, te realiseren door de gezamenlijke initiatiefnemers Nuon en vereniging Swifterwint. Op grond van de Elektriciteitswet en de Rijkscoördinatieregeling is het projectplan opgenomen in het Rijksinpassingsplan Windplan Blauw dat op 4 oktober 2018 is vastgesteld en op 6 november 2019 onherroepelijk is geworden.

4.11

[geïntimeerden] zijn lid geworden van de Vereniging Swifterwint. Zij hebben in april/mei/juni 2017 met deze vereniging een overeenkomst gesloten (de Overeenkomst Vereniging Swifterwint). [geïntimeerden] ontvangen op grond van die overeenkomst vanaf februari 2021 tot 2028 een vergoeding vanwege het feit dat sinds dat moment de stroomproductie met hun eigen windturbines is gestopt, omdat hun windturbines zijn of zullen worden gesloopt. De laatste windmolen uit het park van [geïntimeerden] is in september 2021 gesloopt. Ook [appellanten] zijn lid geworden van de Vereniging Swifterwint.

5
5. De beoordeling

5.1

[appellanten] vorderen nakoming van de Overeenkomst gezien de in het verleden gemaakte afspraken, die volgens hen zijn neergelegd in de Overeenkomst, meer specifiek in (het samenstel van) de artikelen 5, met name artikel 5.c., 12.c. en 12.d. Daarop baseren zij hun stelling dat zij recht hebben op een door [geïntimeerden] te betalen vergoeding als schadeloosstelling (als bedoeld in artikel 12.c), in omvang te bepalen op de voet van artikel 5.c., ook na sanering van de windmolens van [geïntimeerden]

5.2

Volgens [geïntimeerden] hebben [appellanten] geen recht op de gevorderde vergoeding/schadeloosstelling. Hun primaire standpunt is dat partijen daarover geen afspraken hebben gemaakt in de Overeenkomst. Zij betwisten dat de Overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat die ook betrekking heeft op de vergoeding die [geïntimeerden] in verband met de sanering van de windturbines met de Vereniging Swifterwint zijn overeengekomen en dat zij een deel van die vergoeding aan [appellanten] als schadeloosstelling moeten betalen. Volgens hen is sprake van vrijwillige beëindiging van de stroomproductie van hun windmolens en zijn zij op grond van de contractsbepalingen (meer specifiek: artikel 12.a en artikel 12.b van de Overeenkomst) niet verplicht een schadeloosstelling te voldoen.

5.3

Omdat partijen van mening verschillen over hun wederzijdse rechten en verplichtingen uit de Overeenkomst moet die worden uitgelegd aan de hand van de volgende maatstaf.
Voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijke stuk de verhouding tussen partijen is geregeld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dienaanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.1 Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.2 Voor een taalkundige/grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen.3 Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval niettemin meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dienaanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.4 De partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van een bepaalde uitleg van een overeenkomst draagt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van de feiten en omstandigheden die de door haar bepleite uitleg ondersteunen. Overigens heeft het vorenstaande mutatis mutandis ook te gelden voor (uitlatingen in verband met) een mondeling gesloten overeenkomst.

5.4

De aanleiding voor de Overeenkomst was om [appellanten] te compenseren voor het mislopen van de mogelijkheid om zelf een of meer windmolen (-s) te plaatsen, zoals blijkt uit de considerans van de overeenkomst onder het kopje ‘in aanmerking nemende’. Die vergoeding was in eerste instantie, zo volgt uit artikel 2, beperkt tot een periode van 20 jaren. [geïntimeerden] hebben de vergoeding over die periode voldaan. De stellingen van [appellanten] komen er op neer dat zij recht hebben op een vergoeding over een langere periode. De uitleg van de overeenkomst die [appellanten] daartoe bepleiten vindt geen steun in de bewoordingen van de artikelen 5.c, 12.c en 12.d van de Overeenkomst, zowel wanneer ieder van deze bepalingen op zichzelf als in onderling verband worden gelezen.

5.5

In artikel 12 van de Overeenkomst is in artikel 12.a. geregeld dat [geïntimeerden] op ieder moment de exploitatie van hun windmolen mogen stoppen zonder dat dit Grubben c.s recht geeft op een schadevergoeding. Schadeloosstelling van [appellanten] is wel voorzien in artikel 12.c. van de Overeenkomst in het geval van onteigening of verkoop ter voorkoming van onteigening. Die begrippen zijn in de overeenkomst niet gedefinieerd, maar het hof gaat er voorshands vanuit dat de opstellers van de Overeenkomst daarmee hebben gedoeld op begrippen uit de toenmalige Onteigeningswet. Het zou kunnen dat aan die begrippen een andere of ruimere betekenis moet worden toegekend, en dat daaronder ook vallen andere vormen van onvrijwillige beëindiging – waaronder de situatie die nu na de sanering is ontstaan -, zoals [appellanten] betogen, maar dat valt uit de tekst van de bepaling niet, en zeker niet zonder meer, af te leiden. Dit te minder nu in artikel 12.d. op zich kennelijk is voorzien in de mogelijkheid dat de energieopwekking volledig met andere molens wordt voortgezet, in welk geval [appellanten] volgens de tekst van die bepaling evenveel recht hebben op de realisatie van dergelijke plannen. In dit artikel is wel bepaald dat bij gedeeltelijke stopzetting [appellanten] hun rechten behouden, maar [appellanten] hebben niet gesteld dat die situatie zich feitelijk voordoet; en dat is ook niet het geval, nu alle windmolens van [geïntimeerden] zijn afgebroken. Dat artikel 12.d als zodanig recht geeft op een vergoeding leest het hof daar niet in.

5.6

Ook artikel 5.c. wordt door [appellanten] tevergeefs in stelling gebracht als grondslag voor hun vergoedingsrecht. In artikel 5 is klaarblijkelijk geregeld het geval dat aan de destijds geplaatste windmolens (groot) onderhoud wordt gepleegd dat leidt tot een verlengde levensduur. In dat geval bestaat (onder voorwaarden) recht op een vergoeding. Ook hier leest het hof niet dat onder een dergelijk geval ook begrepen moet worden de situatie dat de windmolens zijn gesloopt en zijn of worden vervangen door andere windmolens, die worden geëxploiteerd door andere partijen. Dit te minder nu in artikel 5.a wordt gerefereerd aan de mogelijkheid van nieuwbouw of herbouw, van de bestaande molens, maar in dat geval dient een nieuwe overeenkomst te worden gesloten en bestaat dus, zonder een dergelijke overeenkomst, geen recht op een vergoeding.

5.7

In de tekst van deze bepalingen in de Overeenkomst waarop [appellanten] hun vorderingen baseren en de daarin gekozen bewoordingen valt dus geen deugdelijke en toereikende grondslag voor een tot (schade)vergoeding strekkende vordering te lezen, ook niet als door het hof daarbij de andere bedingen van de Overeenkomst worden betrokken.

5.8

De tekst of de bewoordingen van de Overeenkomst en de taalkundige betekenis van de daarin gebruikte begrippen zijn weliswaar belangrijk, maar uiteindelijk niet beslissend. [appellanten] hebben echter niet, althans niet voldoende onderbouwd, gesteld op welke feiten en omstandigheden buiten de tekst van de Overeenkomst kan worden gebaseerd dat partijen (desondanks) wel de mogelijkheid van de huidige sanering en een aanspraak op een mogelijke vergoeding in dat geval, hebben willen regelen, dat daarover over en weer gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt en dat de contractuele bepalingen gezien die feiten en omstandigheden toch moeten worden begrepen in de door hen gestelde zin. Zo hebben zij bijvoorbeeld niet onderbouwd uit welke feiten en omstandigheden, verklaringen en gedragingen van partijen daaronder begrepen, blijkt dat het bij het sluiten van de Overeenkomst hun bedoeling was dat ook andere wijzen van onvrijwillige stopzetting van de stroomproductie vallen onder het begrip onteigening in artikel 12.c. en kunnen leiden tot een aanspraak op een vergoeding. Evenmin hebben [appellanten] onderbouwd dat het toen hun bedoeling was dat ook in het geval sprake was van stroomproductie na twintig jaren met andere molens dan die van [geïntimeerden] zij een aanspraak op vergoeding konden maken. En, zo dit destijds al de bij hen levende bedoeling was, op grond waarvan dit ook redelijkerwijs zo door [geïntimeerden] moet zijn begrepen. Partijen hebben er destijds niet over gesproken; dat kon feitelijk ook niet, want de huidige situatie was ook volgens [appellanten] onvoorzien.

5.9

Getoetst aan de uitlegmaatstaf hebben [appellanten] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat uit de Overeenkomst een recht voortvloeit op een deel van de saneringsvergoeding die [geïntimeerden] van Vereniging Swifterwint ontvangen, al dan niet als schadeloosstelling. De nakomingsvordering van [appellanten] onder II. kan niet worden toegewezen omdat onvoldoende is gesteld of gebleken dat partijen destijds voor de huidige situatie afspraken hebben gemaakt, die voor [geïntimeerden] de verbintenis tot schadeloosstelling van [appellanten] in het leven hebben geroepen en, omgekeerd, voor [appellanten] een recht op schadevergoeding/schadeloosstelling. Voor (nadere) bewijslevering door [appellanten] daarover is geen ruimte, nu zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan en de aanbiedingen om [appellant1] en [appellant9] en [naam2] (laatstgenoemden betrokken als adviseur van partijen bij het sluiten van de Overeenkomst) als getuigen te horen in dat licht te weinig specifiek zijn toegespitst op de feiten en omstandigheden waarop die aanbiedingen betrekking hebben. De grieven (2 tot met 4) van [appellanten] die er toe strekken te betogen dat hen een schadeloosstelling toe komt (van 15 % van de door [geïntimeerden] te ontvangen saneringsvergoeding als omzet uit stroomproductie) slagen dus niet.

5.10

De subsidiaire verweren van [geïntimeerden] – er op neer komend dat van onvrijwillige beëindiging van de stroomproductie geen sprake was gelet op de planologische mogelijkheden en de hun kenbare bestuursrechtelijke stand van zaken, indien artikel 12.c. uitgelegd zou moeten worden in de door [appellanten] gestelde zin - behoeven geen bespreking, evenals grief 1 van [appellanten] waarin dat verweer van [geïntimeerden] wordt besproken.

5.11

Voor zover [appellanten] hun vorderingen hebben gebaseerd op artikel 6:248 lid 1 en 2 BW ( de aanvullende dan wel de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid) leidt dat niet tot toewijzing van hun vorderingen, omdat daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken. Het enkele feit dat [geïntimeerden] een vergoeding in verband met de sanering van hun windmolens ontvangen is daarvoor onvoldoende. Het hof stelt volledigheidshalve vast dat [appellanten] hun vorderingen niet (mede) hebben gebaseerd op artikel 6:258 BW en dat die vorderingen niet tot doel of strekking hebben dat de Overeenkomst wordt gewijzigd, omdat sprake is van omstandigheden, die niet in de overeenkomst zijn verdisconteerd en die grond zouden kunnen vormen voor wijziging van de Overeenkomst.

5.12

Bij de op artikel 843a Rv. gebaseerde afgifte/inzagevordering onder I. hebben [appellanten] gelet op het voorgaande onvoldoende rechtmatig belang, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.

De conclusie

5.13

Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [appellanten] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.5 Daarmee faalt ook grief 5 van [appellanten]

5.14

De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.15

Het hof wijst af wat verder is gevorderd.

6 De beslissing

Het hof:

6.1

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 31 mei 2023;

6.2

veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :

€ 343, - aan griffierecht

€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief II)

6.3

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

6.4

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. J.E. Wichers en mr. G.J.M. Verburg, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op

4 februari 2025.

1 HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158

2 HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427

3 HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 en HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909

4 HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101

5 HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.