De tenlastelegging
De verdenking komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer:
Feit 1:
(primair) Het in vereniging of alleen verduisteren van € 19.500.000, welk bedrag [medeverdachte] als ambtenaar in zijn bediening onder zich had, althans
(subsidiair) het in vereniging of alleen wederrechtelijk toe-eigenen van dit bedrag dat hij en/of zijn mededaders onder zich had(den) als belastingambtenaar althans
(meer subsidiair) het in vereniging of alleen wederrechtelijk toe-eigenen van dit geldbedrag, dat hij en/of zijn mededaders onder zich had(den) anders dan door misdrijf althans
(meest subsidiair) het in vereniging of alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, door oplichtingsmiddelen de belastingdienst bewogen hebben tot afgifte van dit geldbedrag.
Feit 2: Het in vereniging of alleen witwassen van een geldbedrag van € 19.500.000,-.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - dat:
1. primair
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , die toen werkzaam was als ambtenaar van de Belastingdienst en die opzettelijk geld of geldwaardig papier, dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd of heeft toegelaten dat het door een ander weggenomen of verduisterd werd of die ander daarbij als medeplichtige ter zijde heeft gestaan, door het doen van een (onverschuldigde) betaling van een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans van enig geldbedrag ten gunste van [BV 1] en/of [BV 2] ;
1. subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de Belastingdienst, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk geldbedrag, althans welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als belastingambtenaar, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1. meer subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de belastingdienst, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geldbedrag, althans welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1. meest subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 in de [gemeente] , althans In Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Belastingdienst heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of bedrieglijk en/of In strijd met de waarheid:
in het belastingsysteem VBN (belastingsysteem dat wordt gebruikt om aanslagen en verminderingen Vennootschapsbelasting te verwerken) een bezwaarscherm aangemaakt met betrekking tot het boekjaar 2012 voor [BV 1] , en als datum binnenkomst van het bezwaarschrift 26 mei 2014 opgevoerd, met code 040 (ambtshalve bezwaar), en/of vervolgens de elementen van de aanslag veranderd door de opdrachtcode 51 (herziening definitief geregeld jaar) in te voeren en bij verrekende dividendbelasting en/of kansspelbelasting EUR 19.500.000 ingevuld, hetgeen geleid heeft tot betaling van EUR 19.500.000,
waardoor de Belastingdienst werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014, in de [gemeente] , althans in Nederland en/of Turkije en/of Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, was en/of (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft gehad,
door – zakelijk omschreven onder meer –:
- op of omstreeks 17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland en/of in Turkije,
a. op rekening [rekeningnummer 1] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 1] te [plaats 1] en/of
b. op rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] , 43, althans een aantal (spoed)overboekingen te laten plaatsvinden / te doen laten plaatsvinden, waarbij:
ad a. in totaal op voornoemde tekening bij de [bank 1] een bedrag van EUR 10.167.769, althans enig geldbedrag werd bijgeschreven en/of
ad b. in totaal op voornoemde rekening bij de [bank 2] een bedrag van EUR 9.229.800,50, althans enig geldbedrag werd bijgeschreven,
waardoor (telkens) de herkomst van die EUR 10.167.769, althans van enig geldbedrag en/of van die EUR 9.229.800,50, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 10.167.769, althans van enig geldbedrag en/of van die EUR 9.229.800,50, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland vanaf de [bank 3] rekening ten name van [BV 1] , met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , een geldbedrag van EUR 110.000, althans enig geldbedrag over te boeken / te (doen) laten overboeken op rekeningnummer [rekeningnummer 4] te name van [rekeninghouder] , waardoor de herkomst van die EUR 110.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 110.000, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 23 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] EUR 38.000, althans enig geldbedrag, contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 38.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR38.000, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 24 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] ) EUR 1.300.000 contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit het misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
1
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 mei 2014 heeft [medeverdachte] , als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst te [plaats 3] , tijdens zijn werk een zogenaamd bezwaarscherm, ter afhandeling van een bezwaarschrift, aangemaakt met betrekking tot het boekjaar 2012 voor [BV 1] . Als datum van binnenkomst van het bezwaarschrift was 26 mei 2014 ingevoerd. Het betrof een ambtshalve bezwaar. [medeverdachte] heeft vervolgens in het veld ‘verrekende dividendbelasting en/of kansspelbelasting’ een bedrag van € 19.500.000,- ingevoerd.2 Hierdoor ontving [BV 1] een bedrag van € 19.500.000,- aan terug te geven dividendbelasting van de Belastingdienst. Dit bedrag is op 17 juni 2014 gestort op de rekening van [BV 2] .3 De terug te geven dividendbelasting voor [BV 1] over 2012 was in werkelijkheid nihil.4
Diezelfde dag is, nadat dit bedrag op de rekening van [BV 2] was binnengekomen, een bedrag van € 110.000,- van de bankrekening van [BV 2] overgeboekt naar de bankrekening van [rekeninghouder] . Daarna is, ook op dezelfde dag, door middel van 41 spoedoverboekingen een bedrag van € 19.398.000,- overgeboekt naar twee bankrekeningnummers in Turkije op naam van [naam 1] . Naar rekening [rekeningnummer 1] , die gehouden wordt bij de [bank 1] te [plaats 1] werd een bedrag overgeboekt van in totaal € 10.168.000,-. Naar rekening [rekeningnummer 2] , die gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] werd een bedrag overgeboekt van in totaal € 9.230.000,-. Na aftrek van de voor iedere boeking in rekening gebrachte kosten werd op de [bank 1] een bedrag ontvangen van € 10.167.769,- en op de [bank 4] een bedrag van
€ 9.229.800,50.5
Op 23 en 24 juni 2014 zijn vervolgens vanaf de rekening van de [bank 2] contante opnames gedaan van respectievelijk € 38.000,- en € 1.300.000,-. Op 25 juni 2018 is een bedrag van
€ 1.000.000,- in goud omgezet door [naam 1] .6
[BV 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 2] en [BV 3] . [rekeninghouder] is een handelsnaam van [BV 3] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 1] is [BV 4] Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 4] is verdachte, [verdachte] .7
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, conform het vonnis van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat uit niets blijkt dat [medeverdachte] en verdachte hebben samengewerkt. Gedurende meerdere jaren heeft [medeverdachte] verdachte lastiggevallen met plannen om op illegale wijze geld van zijn werkgever afhandig te maken. Verdachte is daar steeds niet op ingegaan. [medeverdachte] is dus blijven steken in een poging tot uitlokking wat betreft het medeplegen van fraude c.q. het oplichten van de Belastingdienst. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van [medeverdachte] ook niet betrouwbaar. Zijn verklaringen vinden geen steun in de in het onderzoek naar voren gekomen gegevens of in objectieve feitelijke gegevens. Ook zijn de verklaringen van [medeverdachte] op cruciale punten niet consistent en heeft hij een motief om te verklaren zoals hij heeft gedaan. De raadsman meent dat de verklaringen van [medeverdachte] dan ook terzijde moeten worden geschoven.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman verder naar voren gebracht dat, los van de verklaring van [medeverdachte] , niet blijkt van een taakverdeling. Datzelfde geldt voor de vermeende rol van verdachte bij de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict. Verdachte was op de belangrijke momenten niet aanwezig. De raadsman concludeert dat voor geen van de ten laste gelegde medepleegvarianten voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Wat betreft feit 2 is de verdediging van mening dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, dat ten aanzien van het voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, witwassen slechts dan kan worden bewezen indien de gedragingen van de verdachte waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, de zogenaamde kwalificatie-uitsluitingsgrond. De overboekingen zijn redelijk traceerbaar geweest en kunnen niet als verhullend of om te verbergen aangemerkt worden.
Verder is er met betrekking tot de aan de banken in Turkije overgemaakte bedragen geen sprake van verhullen en/of verbergen. De bedragen zijn eenvoudig te traceren. Datzelfde geldt voor het bedrag van € 110.000,- dat is overgeschreven op de rekening van [rekeninghouder] . Wel zijn de opnames van € 38.000,- en € 1.300.000,- verborgen. Er is daarbij echter geen sprake van medeplegen en verdachte heeft hierop geen invloed gehad, zodat verdachte ook van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Ook is door de verdediging het alternatieve scenario geschetst dat verdachte geen motief had om medewerking te verlenen aan de verduistering en het witwassen, omdat het bedrijf goed liep, er geen schulden waren en de gesprekken met de medewerkers van de [bank 3] over verhoging van de limiet voor overboekingen voortkwamen uit vragen met betrekking tot de nalatenschap van de broer van verdachte.
Feit 2
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij uit onvrede over zijn werkomstandigheden op het idee is gekomen om de Belastingdienst op te lichten, maar hij kon het geld niet op zijn eigen rekening laten storten, omdat het een particuliere rekening is en de bank dan zou gaan ‘fluiten’. Hij had een rekening van een bedrijf nodig en heeft verdachte daartoe benaderd. Verdachte gaf [medeverdachte] vervolgens aan dat het geld naar [BV 1] kon.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat [naam 1] (het hof begrijpt dat [medeverdachte] hiermee
bedoelt [naam 1] ) er door verdachte bij is gehaald en dat hij degene was die zou zorgen voor het verdwijnen van het geld. Het geld moest in drieën verdeeld worden (het hof begrijpt: in drie gelijke delen onder [medeverdachte] , verdachte en [naam 1] ). [naam 1] zou ervoor zorgen dat het geld in Turkije kwam. Verdachte had gezegd dat [naam 1] dat wel wist te regelen.8
[medeverdachte] is op 28 mei 2014 bij verdachte langsgegaan om te zeggen dat het was gelukt.9
De verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door de volgende bewijsmiddelen.
Uit een telefoongesprek tussen verdachte en de [bank 3] (mevrouw [naam 2] ) op 28 mei 2014 blijkt dat verdachte vragen heeft over de limiet op de bankrekening. Hij vraagt de bankmedewerkster bij wie hij moet zijn voor een pasje waarmee hij bijvoorbeeld
€ 60.000,- of € 100.000,- kan overmaken. De bankmedewerkster zegt dat ze moet kijken welke limiet is ingesteld en vraagt over welke rekening hij het dan heeft, [BV 2] of [BV 3] . Verdachte zegt dat het niet uitmaakt, allebei of [BV 1] . De bankmedewerkster legt verdachte uit dat de limiet uit risico overweging is ingesteld. Als de pas in handen komt van mensen die daarmee kunnen internetbankieren, dan kunnen die mensen meer dan 50.000 euro wegsluizen. De bankmedewerkster legt vervolgens uit hoe verdachte de limiet kan wijzigen naar maximaal 5 ton. Verdachte vraagt vervolgens hoeveel keer hij 5 ton kan overmaken. De bankmedewerkster zegt dat per keer 5 ton kan worden overgemaakt. Verdachte zegt dat hij genoeg weet en bedankt de bankmedewerkster.10
Het hof stelt vast dat het verdachte zelf is die op 28 mei 2014 met de [bank 3] belt met de bedoeling dat de limiet van bedragen die kunnen worden overgeboekt, wordt verhoogd naar € 500.000,- en dat de limiet kennelijk € 50.000,- was.
Het hof stelt ook vast dat dit gesprek met de [bank 3] heeft plaatsgevonden een dag nadat [medeverdachte] de negatieve aanslag voor [BV 1] in het systeem van de Belastingdienst heeft gemuteerd en dat dit de dag is die door [medeverdachte] wordt genoemd als de dag dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat het “was gelukt”.
Op 3 juni 2014 belt iemand die zich voorstelt als [naam 3] (het hof begrijpt dat dit [naam 3] betreft) naar de [bank 3] (mevrouw [naam 4] ). Ze zegt namens [restaurant] te bellen, op verzoek van verdachte. Het gesprek gaat over het verhogen van de overboekingslimiet. [naam 3] zegt dat verdachte de limiet wil zetten op één of twee miljoen, maar dat dat niet wordt geaccepteerd. De bankmedewerkster helpt in dit gesprek [naam 3] om de limiet te verhogen van € 50.000,- naar het maximumbedrag van € 500.000,-. [naam 3] vraagt hierna ook nog hoe vaak een overboeking van € 500.000,- kan worden gedaan.11
[naam 5] , de echtgenote van verdachte en zus van [naam 3] , heeft verklaard dat zij niet gelooft dat [naam 3] uit zichzelf zou vragen hoe de limiet moet worden verhoogd. Zij deed dit in opdracht van verdachte. Verdachte had eerder tegen [naam 5] gezegd dat zij het niet goed had gedaan toen zij aan de medewerkster van de [bank 3] had gevraagd hoe de limiet te verhogen.12 Ook dit gesprek van 3 juni 2014 is gevoerd ruim vóór het moment dat het bedrag is bijgeschreven op de rekening van [BV 2] .
Verdachte heeft verklaard dat hij uitgebreid met [naam 3] (het hof begrijpt: [naam 3] , zijn schoonzus) over limieten heeft gesproken en dat hij meent dat zij naar de bank heeft gebeld om de limiet op te hogen.13 De reden zou zijn dat verdachte de belangen behartigde van zijn overleden broer en daarvoor panden van zijn broer moest verkopen. De opbrengsten van die panden zouden via de bankrekeningen van verdachte lopen.
Het hof acht die verklaring van verdachte dat de opbrengst uit verkoop van onroerend goed uit de nalatenschap van zijn broer de reden was van de verhoging van de limiet van overboeken, niet geloofwaardig. De politie heeft een gesprek gevoerd met een aantal betrokkenen bij de erfenis van de broer van verdachte, waaronder diens weduwe en diens dochter, een bevriende financieel adviseur en een makelaar/hypotheekadviseur. Uit dat gesprek bleek dat verdachte weliswaar vier panden van zijn broer zou verkopen, maar dat met de opbrengst de hypotheekschuld op die vier panden, die tussen de
€ 800.000,- en € 900.000,- bedroeg, zou worden afgelost. In de panden zat geen overwaarde. Met verdachte waren geen afspraken gemaakt om de opbrengst via zijn bankrekening(en) (het hof begrijpt dat onder “zijn bankrekening(en)” wordt verstaan: “zijn zakelijke of privé rekeningen”) te laten lopen. Verdachte kende de financiële situatie van de familie en wist van de hypothecaire schuld. Hij was namelijk aanwezig toen dit alles werd besproken.14 Daar komt bij dat bij de verkoop van onroerend goed de opbrengst via de notaris loopt. Verdachte wist dit, want bij de verkoop van zijn pand [adres 2] te [plaats 4] is de opbrengst via de notaris gegaan, zo blijkt uit de nota van afrekening van 17 februari 2014.15 Tenslotte was op 8 januari 2014 over de erfenis van de broer van verdachte een aangifte erfbelasting gedaan wegens de nalatenschap van de broer van verdachte waarin aangifte is gedaan van onroerende zaken ter waarde van € 1.539.000,- (€ 211.000 + € 1.328.000) en een schuld van € 1.290.256,- dus per saldo € 248.744,-. waarop geen aanslag van de Belastingdienst is gevolgd.16
Op vragen van het hof over wat de te verwachten opbrengst en winst was uit de erfenis van zijn broer en op de herhaalde vraag van het hof aan verdachte waarom een en ander via de zakelijke rekening van verdachte zou moeten lopen, in plaats van via zijn privérekening of een rekening van de weduwe, heeft verdachte geen of geen begrijpelijk antwoord gegeven.
Hieruit leidt het hof af dat de afwikkeling van de erfenis van de broer van verdachte niet de aanleiding kan zijn geweest voor het stellen van deze vragen aan de medewerkers van de [bank 3] eind mei en begin juni 2014.
Op 17 juni 2014 om 7.52 uur, is het bedrag van € 19.500.000,- op de rekening van [BV 2] gestort, en van dat bedrag is diezelfde dag, om 9.08 uur, een bedrag van € 110.000,- overgeboekt naar de rekening van [BV 3] . Dit is een ander bedrijf van verdachte. Vijf minuten later is begonnen met het overboeken van het geld naar Turkije en daartoezijn 54 minuten lang handelingen uitgevoerd vanaf de bankrekening van [BV 2]17.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 17 juni 2014 door een door [naam 1] geregelde Turkse chauffeur naar [vliegveld] is gereden om van daaruit naar [plaats 5] te vliegen. Hij had van [naam 1] € 500,- gekregen voor de reis en een hotel. De volgende dag kwam [naam 1] ook en zijn ze samen naar twee banken geweest. De banken wilden volgens [naam 1] het geld niet vrijgeven.18 Volgens [medeverdachte] was het plan dat hij niet meer terug zou keren naar Nederland. Hij had dat allemaal gepland op het moment dat [naam 1] erbij was gekomen en duidelijk werd dat het geld naar Turkije zou gaan. Hij was met [naam 1] naar Turkije gegaan om een of meerdere rekeningen te openen voor zijn deel van het geld op het moment dat het geld vrij zou worden gegeven. Toen [medeverdachte] in Turkije zag dat het plan niet door ging en dat het hem niet ging worden, ging hij terug naar huis (het hof begrijpt: terug naar Nederland).19
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op vrijdagavond of zaterdag direct na zijn bezoek aan Turkije, nog naar verdachte is gegaan. Hij heeft daar met verdachte gesproken en die was verbaasd dat hij weer terug was. Hij heeft verdachte verteld was er gebeurd was. Verdachte vroeg hem waar het geld was en [medeverdachte] zei dat het daar was. Hij bedoelde daarmee de bank in Turkije. Verdachte reageerde zoiets van: dus het is niet teruggekomen. Daarna heeft [medeverdachte] geen contact meer gehad met verdachte.20 Het hof constateert dat in deze verklaring met vrijdagavond 20 juni 2014 wordt bedoeld en met zaterdag 21 juni 2014.
Op 21 juni 2014 heeft verdachte zijn boekhouder gebeld en de voicemail ingesproken dat hij een probleem had, zo is verklaard door getuige [getuige 1] , vestigingsdirecteur bij [bedrijf] in [BV 3] . Op 24 juni 2014 sprak [getuige 1] verdachte. Verdachte zei dat hij op vrijdag 20 juni 2014 de bijschrijving van 19,5 miljoen had geconstateerd bij het internetbankieren.21 Volgens verdachte heeft hij op 20 juni 2014 van zijn echtgenote gehoord dat het bedrag van € 19.500.000,- op zijn rekening stond. Die verklaring is echter niet geloofwaardig, nu uit de inloggegevens van de [bank 3] blijkt dat er tussen 17 juni 2014 en 24 juni 2014 niet is ingelogd op de rekening van [BV 2] .22 Bovendien heeft de echtgenote van verdachte verklaard dat zij op 20 juni 2014 nog niet van dat bedrag op de hoogte was. Zij hoorde er pas van nadat de [bank 3] hen had gebeld.23 Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de [bank 3] verdachte op 23 juni 2014 heeft gebeld maar verdachte niet kon bereiken. Wel werd [naam 5] bereikt en gevraagd naar verdachte. Uiteindelijk heeft [getuige 2] verdachte pas op 24 juni 2014 te spreken gekregen.24
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat verdachte niet op 20 juni 2014 door het bekijken van zijn bankrekening of door mededelingen van zijn echtgenote op de hoogte is geraakt van het overgeboekte bedrag van 19,5 miljoen euro en het doorboeken van het geld naar Turkije. Hij heeft immers op 21 juni 2014 zijn boekhouder gebeld met de mededeling dat hij een probleem had, terwijl er na het overboeken van het geld op 17 juni 2014 naar Turkije, pas op 24 juni 2014 weer op de rekening is ingelogd.
De mededelingen van verdachte op 21 juni 2014 en op 24 juni 2014 tegen zijn boekhouder (eerst per voicemail en toen in persoon) dat hij een probleem heeft dat – zo blijkt 24 juni 2014 – te maken heeft met een storting van € 19.500.000,- op zijn zakelijke rekening, passen daarentegen wel bij de verklaring van [medeverdachte] dat hij op 20 of 21 juni bij verdachte is geweest om te vertellen wat er met het geld in Turkije is gebeurd. Het hof concludeert dat het moment dat hij van [medeverdachte] heeft gehoord dat er een probleem was, het moment is geweest dat verdachte heeft besloten om contact op te nemen met zijn boekhouder. Verdachte wist toen immers zelf ook dat hij een probleem had.
Bovenstaande gebeurtenissen en het tijdspad waarin zij hebben plaatsgevonden komen dan ook in grote lijnen overeen met de verklaring van [medeverdachte] . Het hof acht diens verklaring dan ook betrouwbaar.
Zoals hiervoor al weergegeven heeft [medeverdachte] verklaard dat [naam 1] er door verdachte is bijgehaald en dat hij ervoor zou zorgen dat het geld zou verdwijnen en in Turkije terecht zou komen en dat het geld in drieën zou worden gedeeld.
[naam 1] is naar aanleiding van een rechtshulpverzoek in Turkije gehoord. Hij heeft met betrekking tot het overgeboekte bedrag verklaard dat het bedrag van € 19.500.000,- geld betreft dat verdachte, zijn zwager, heeft ontvangen uit de verkoop van onroerende goederen van zijn broer. [naam 1] had een vordering op verdachte in verband met (contant) door hem aan verdachte geleend geld tot een bedrag van € 9.400.000,-. Daarnaast zou [naam 1] nog
€ 10.000.000,- van verdachte krijgen om te investeren. Verdachte heeft daarom
€ 19.400.000,- overgemaakt op Turkse bankrekeningen (proces-verbaal van verhoor [naam 1] d.d. 6 augustus 2015). Het hof vindt de door [naam 1] afgelegde verklaring die erop neerkomt dat hij niet beter wist dan dat de herkomst van dat enorme geldbedrag legaal was, niet geloofwaardig. Er is in het dossier geen enkele aanwijzing en er is geen begin van aannemelijkheid dat [naam 1] en verdachte samen zaken zouden gaan doen in Turkije noch van het bestaan van een lening van € 9.400.000,- die verdachte moest terugbetalen. Verdachte heeft dat overigens ook ter zitting van het hof uitdrukkelijk ontkend.
Wel bevestigt [naam 1] met zijn verklaring impliciet betrokkenheid bij en wetenschap van verdachte van de overschrijvingen van het bedrag dat aan de Belastingdienst ontfutseld is van de bankrekening van [BV 2] naar de bankrekeningen van [naam 1] in Turkije.
Uit de vaststaande feiten en voormelde bewijsmiddelen komt naar voren dat bewust en op onjuiste gronden een teruggave van dividendbelasting heeft plaatsgevonden aan [BV 1] en dat naar aanleiding hiervan een bedrag van € 19.500.000,- op de rekening van [BV 2] is gestort. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de limiet op de bankrekening op verzoek van verdachte is verhoogd van € 50.000,- naar € 500.000,-. Van de rekening van [BV 2] is vervolgens een bedrag van € 110.000,- overgeboekt op de rekening van [BV 3] , een handelsnaam voor [BV 3] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 3] is [BV 1] . [BV 4] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 1] en verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV 4]
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich dan ook samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Verdachte heeft van tevoren met [medeverdachte] en [naam 1] besproken dat het geld van de Belastingdienst naar Turkije zou worden gesluisd. Nadat het geld op de rekening van [BV 2] was binnengekomen, is het binnen een uur in 41 delen naar twee rekeningen in Turkije overgemaakt. Daarna zou het geld worden verdeeld. Gelet op de hiervoor beschreven werkwijze van verdachte en zijn medeverdachten is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en zijn medeverdachten, zodat medeplegen van witwassen kan worden bewezen.
Gelet op de werkwijze van verdachte en zijn medeverdachten, waarbij:
- -
Verdachte betrokken was bij het plan om het geld weg te sluizen naar Turkje
- -
Hij daartoe zijn onderneming en bankrekening ter beschikking heeft gesteld
- -
Vanaf de bankrekening van verdachtes onderneming een bedrag van € 10.167.769,- is bijgeboekt op de rekening van [naam 1] bij de [bank 1] ;
- -
Vanaf de bankrekening van verdachtes onderneming een bedrag van € 9.229.800,50 is bijgeboekt op de rekening van [naam 1] bij [bank 2] ;
- -
En vanaf de bankrekening van verdachtes onderneming een bedrag van € 110.000 is bijgeboekt op de rekening van [BV 3] / [BV 3] , een andere onderneming van verdachte;
- -
Het de bedoeling was het geld na het wegsluizen naar Turkije te verdelen,
is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, zodat dit als medeplegen van witwassen kan worden bewezen.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte de in Turkije van de rekening van [naam 1] opgenomen bedragen van € 38.000,- en € 1.300.000,- heeft witgewassen. Niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van die opnames.
Door de verdediging is het alternatieve scenario gepresenteerd dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Hij zou er door [medeverdachte] zijn ingeluisd en [medeverdachte] heeft onbetrouwbaar verklaard. Verdachte heeft vragen gesteld aan de medewerkers van de [bank 3] met betrekking tot het verhogen van de limiet omdat hij de erfenis van zijn broer moest afwikkelen. Daarnaast had verdachte een goedlopend bedrijf, en geen schulden en verdachte had dus geen enkele reden zich in te laten met de plannen van [medeverdachte] , aldus verdachte.
Hiervoor heeft het hof al gemotiveerd weergegeven dat en waarom het de verklaringen van [medeverdachte] betrouwbaar acht. In dat kader is ook al ter sprake gekomen dat er waarom het hof van oordeel is dat de contacten met de [bank 3] niet te maken hadden met de afwikkeling van de erfenis van de broer van verdachte. Met betrekking tot de stelling van verdachte dat hij een goedlopend bedrijf, zonder schulden, had overweegt het hof het volgende.
Uit de jaarrekening van [BV 1] , opgesteld door [accountants] blijkt dat deze B.V. in het jaar 2012 een verlies heeft geleden van € 133.841,-.25 Dat de financiële positie van de B.V. slecht was blijkt ook uit de financieringsstructuur van hetzelfde jaar. De B.V. blijkt op 31 december 2012 kortlopende schulden te hebben ten bedrage van € 855.125,-.26 waar tegenover geen kortlopende activa staan (ergo een aanzienlijk tekort aan werkkapitaal). Het eigen vermogen van de B.V. is in hetzelfde jaar gezakt tot een tekort van € 335.895,-.27 Uit deze resultaten leidt het hof af dat [BV 1] met aanzienlijke liquiditeitsproblemen kampte. Uit de aangifte vennootschapsbelasting 2012 van [BV 1] blijkt dat de B.V. sinds het jaar 2007 tot en met 2011 steeds verlies heeft geleden, tot een totaal te verrekenen verlies van
€ 634.562,-. Ook blijkt dat verdachte in zijn hoedanigheid van directeur van [BV 1] wordt aangeschreven door zijn accountant die in een begeleidende brief bij de jaarrekening van 2012 de onzekerheid van de continuïteit van de vennootschap benadrukt en dat baseert op het netto resultaat van de entiteit van € - 133.841 over 2012 en dat per 2012 de kortlopende schulden van de besloten vennootschap de totale activa overstegen.28 Uit al deze stukken concludeert het hof dat [BV 1] jarenlang verlies draaide en liquiditeitsproblemen had. Dit blijkt ook uit verhoor van de vrouw van verdachte, [naam 5] , zij verklaarde dat de twee bedrijven een schuld van € 870.000,- hadden bij de bank en het op dat moment, 7 juli 2014, niet mogelijk was om de slager en de belasting te betalen.29
Verdachte is ter zitting geconfronteerd met de cijfers uit de jaarstukken van [BV 1] en bleef het antwoord schuldig op de vraag hoe deze cijfers zich verhouden tot de door hem gestelde gezonde financiële huishouding van zijn onderneming.
Op grond van het voorgaande is ook de stelling van de verdediging dat het bedrijf financieel stabiel was, ongeloofwaardig.
Het hof hecht dan ook geen geloof aan het door verdachte gepresenteerde alternatieve scenario dat in de kern een alternatieve reden van het verhogen van de overboekingslimiet geeft en het bestaan van een motief ontkent en het hof verwerpt het door verdachte gevoerde vrijspraakverweer.
Kwalificatie-uitsluitingsgrond
Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, volgt dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het gewoon (schuld)witwassen van die voorwerpen, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren respectievelijk twee jaren is gesteld. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Voor de beoordeling van de vraag of een voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf heeft de Hoge Raad bepaald dat daarbij de volgende factoren van belang zijn:
(I) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(II) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(III) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf.
Nu het hof weliswaar verdachte vrijspreekt van het onder 1 tenlastegelegde, maar hem wel medeplichtig aan dit feit acht, is het hof van oordeel dat de geldbedragen van het onder 2 tenlastegelegde onmiddellijk afkomstig zijn uit een door hemzelf begaan misdrijf. Dan resteert de vraag of verdachte deze geldbedragen enkel voorhanden heeft gehad, of dat verdachte heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van deze geldbedragen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het gaat om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. Bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, enzovoort, van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken.
Zoals reeds besproken is door [BV 2] een bedrag van € 110.000,- overgeboekt naar de bankrekening van [rekeninghouder] . Daarnaast is door middel van 41 spoedoverboekingen een bedrag van € 19.398.000,- overgeboekt naar verschillende Turkse bankrekeningen Door deze overboekingen, zowel naar [BV 3] als de Turkse bankrekeningen, blijkt een zekere doelgerichtheid om het terugvinden van deze geldbedragen te bemoeilijken. Het binnengekomen geldbedrag werd zo verspreid over verschillende bankrekeningen, op andere namen en deels in het buitenland en zo vermoeilijkt traceerbaar. Het hof is van oordeel dat het overboeken dan ook als een verhullende handelingen moet worden aangemerkt. Van een kwalificatie-uitsluitingsgrond is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 1 juli 2014, in de [gemeente] , althans in Nederland en/of Turkije en/of Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, was en/of (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 19.500.000, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft gehad,
door – zakelijk omschreven onder meer –:
- op of omstreeks 17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland en/of in Turkije,
a. op rekening [rekeningnummer 1] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 1] te [plaats 1] en/of
b. op rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] , 43, althans een aantal (spoed)overboekingen te laten plaatsvinden / te doen laten plaatsvinden, waarbij:
ad a. in totaal op voornoemde rekening bij de [bank 1] een bedrag van EUR 10.167.769, althans enig geldbedrag werd bijgeschreven en/of
ad b. in totaal op voornoemde rekening bij de [bank 2] een bedrag van EUR 9.229.800,50, althans enig geldbedrag werd bijgeschreven,
waardoor (telkens) de herkomst van die EUR 10.167.769, althans van enig geldbedrag en/of van die EUR 9.229.800,50, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 10.167.769, althans van enig geldbedrag en/of van die EUR 9.229.800,50, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 17 juni 2014 in de [gemeente] , althans in Nederland vanaf de [bank 3] rekening ten name van [BV 1], met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , een geldbedrag van EUR 110.000, althans enig geldbedrag over te boeken / te (doen) laten overboeken op rekeningnummer [rekeningnummer 4] te name van [rekeninghouder] , waardoor de herkomst van die EUR 110.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 110.000, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 23 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] EUR 38.000, althans enig geldbedrag, contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 38.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR38.000, althans van enig geldbedrag en/of
- op of omstreeks 24 juni 2014 in Turkije vanaf rekening [rekeningnummer 2] , welke rekening gehouden wordt bij de [bank 2] te [plaats 2] ) EUR1.300.000 contant op te nemen en/of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in Turkse Lira’s en of (een deel van) dat opgenomen geld om te zetten in goud,
waardoor de herkomst van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag werd verhuld en/of werd verborgen en/of
werd verhuld wie de rechthebbende is/was van die EUR 1.300.000, althans van enig geldbedrag,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat / die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd, in het geval feit 1 primair en feit 2 bewezen worden verklaard, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, een strafvermindering toe te passen op de door de rechtbank bepaalde gevangenisstraf van 46 maanden, resulterend in een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd om tot een lagere straf te komen dan door de rechtbank is opgelegd, gelet op de minimale rol van verdachte.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het persoonlijke belangen van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Dat weegt het hof in strafmatigende noch in straf verhogende zin mee.
Wel houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met de ouderdom van het feit, en het feit dat verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Het hof zal er ook in strafmatigende zin mee rekening houden dat verdachte in hoger beroep is vrijgesproken van hetgeen hem onder het eerste feit was tenlastegelegd en waarvoor hij door de rechtbank was veroordeeld.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van 19,5 miljoen euro van de Belastingdienst. Nadat een negatieve aanslag was opgelegd aan [BV 1] is een bedrag van 19,5 miljoen euro op de rekening van [BV 2] gestort. Vervolgens is direct daarna al het geld binnen iets meer dan een uur in 41 overboekingen weggesluisd naar bankrekeningen in Turkije en naar de rekening van [BV 3] . Verdachte was de enige natuurlijke persoon met zeggenschap over de [BV's] en met zijn medeweten en instemming is het miljoenenbedrag op de rekening van [BV 2] terechtgekomen en op zijn instigatie en door zijn bemiddeling is het leeuwendeel van het geld vervolgens weggesluisd naar Turkije. Daar ligt tot de dag van vandaag beslag op het geld en het is maar zeer de vraag of de Belastingdienst via civiele procedures ooit weer de beschikking krijgt over de bedragen waarop in Turkije beslag is gelegd.
Zodra het geld buiten bereik van de Belastingdienst was en in Turkije op rekeningen stond, zou verdachte meedelen in de buit. Verdachte handelde dus puur uit op financieel gewin. Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit begunstigd en in stand gehouden. Criminelen worden in staat gesteld met hun illegaal verdiende geld bezittingen te verwerven die zij niet behoren te hebben en het witwassen van crimineel vermogen draagt er aan bij dat criminele organisaties kunnen blijven voortbestaan en misdrijven kunnen blijven plegen. Witwassen tast bovendien de integriteit van het formele, aan regels gebonden financieel-economische verkeer aan en vormt een bedreiging voor het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit daarvan behoort te kunnen stellen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht op het gebied van fraude. De oriëntatiepunten geven als vertrekpunt bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- en hoger een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden tot het desbetreffende strafmaximum. Het benadelingsbedrag komt in deze zaak fors boven de € 1.000.000,- uit, te weten € 19.500.000,-. Dit weegt het hof sterk in strafvermeerderende zin mee.
Alles afwegend acht het hof acht daarom in beginsel een gevangenisstraf van 36 maanden een passende straf.
Het hof houdt verder rekening met het feit dat de procedure niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte is op 9 juli 2014 in verzekering gesteld en de rechtbank wees vonnis op 5 juli 2018. In eerste aanleg is daarmee meer dan vier jaar verstreken tussen het aanvangen van de te beoordelen termijn en het eindvonnis. Dit terwijl als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Ook in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Namens verdachte is op 18 juli 2018 hoger beroep ingesteld en is arrest gewezen op 5 februari 2025, dus na een periode van ongeveer zes jaren en zes maanden. Ook deze termijnoverschrijding valt niet te wijten aan de proceshouding van verdachte. Het hof zal gelet op de erg forse overschrijding van de redelijke termijn in twee instanties de duur van de gevangenisstraf matigen. Een korting van een derde van de straf (12 maanden gevangenisstraf), acht het hof passend om de schending van de redelijke termijn te compenseren.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.