1 [appellant] Agri B.V.,
2. [appellant] Transport B.V.,
3. [appellant] Vastgoed B.V.,
die alle zijn gevestigd in [vestigingsplaats] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen: Agri c.s. en ieder afzonderlijk Agri, Transport en Vastgoed,
advocaat: mr. R.P. van Boven in Assen,
[geïntimeerde]
,
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. van der Bent in Middelburg.
3 Het oordeel van het hof
De beslissing in het kort
3.1
Het hof zal, net als de rechtbank, oordelen dat er geen reden is om een schadevergoeding toe te kennen. Dat wordt hierna uitgelegd. Daarbij zal het hof eerst de feiten vermelden. Daarna zullen de bezwaren (grieven) van Agri c.s. thematisch worden behandeld.
Eerst de vaststaande feiten
3.2
Omdat geen van partijen bezwaar heeft gemaakt tegen de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld, gaat ook het hof van die feiten uit, aangevuld met wat in hoger beroep onbestreden is aangevoerd. Deze feiten komen neer op het volgende.
3.3
Agri is een akkerbouw- en loonbedrijf. Bestuurder en enig aandeelhouder van Agri is Vastgoed. Vastgoed wordt bestuurd door [naam1 en naam2] Beheer B.V., de holdingvennootschap van [naam1] (hierna ook: [naam1] ) en zijn echtgenote
[naam2] (hierna ook: [naam2] ).
3.4
Transport exploiteert een transportbedrijf. Bestuurder en enig aandeelhouder van Transport is [naam3] Beheer B.V., de holdingvennootschap van
[naam3] , zoon van [naam1] en [naam2] .
3.5
[geïntimeerde] is de broer van [naam1] . [geïntimeerde] is gehuwd met
[naam4] (hierna ook: [naam4] ). Hun dochter, [naam5] (hierna: [naam5] ), is getrouwd met [naam6] (hierna: [naam6] ). De maatschap
Land- en Loonbedrijf [naam7] (hierna: de maatschap) exploiteert een akkerbouwbedrijf. De maten zijn [geïntimeerde] , [naam4] , [naam5] en [naam6] .
3.6
Op de kadastrale percelen [gemeente] M 1272 (plaatselijk bekend als
[adres] 39a, hierna ook: perceel 1) en 1296 (plaatselijk bekend als [adres] 39b, hierna ook: perceel 2) heeft een loods (de loods) gestaan. De kadastrale grens tussen de percelen liep door de loods en kwam overeen met een tussenwand die in 2008 in de loods was geplaatst, en waarmee de loods in twee delen was gesplitst. Na de splitsing zijn aan beide zijden van de loods aanbouwen gerealiseerd.
3.7
Het deel van de loods op perceel 1 was eigendom van [geïntimeerde] . In dat deel van de loods bevond zich een werkplaats (de werkplaats). De rest van het deel van de loods op perceel 1 deed onder meer dienst als aardappelopslag.
3.8
Het deel van de loods op perceel 2 was eigendom van Vastgoed. Agri en Transport waren in dat deel van de loods gevestigd en hadden in dat deel bedrijfsactiva opgeslagen.
3.9
Op 28 februari 2018 heeft Keuring Service Nederland (KSN) in opdracht van de maatschap de elektrische installatie in, onder meer, het deel van de loods op perceel 1 gekeurd. In haar rapport heeft KSN vermeld dat de installatie voldoet aan de beschreven inspectierichtlijnen, behalve een aantal opmerkingen waaraan “prioriteit 2” dan wel “prioriteit 3” is toegekend. Zulke prioriteit bekent dat er geen directe invloed is op de (brand)veiligheid van de installatie, maar dat op korte termijn (prioriteit 2) dan wel op langere termijn (prioriteit 3) wel ongewenste situaties kunnen ontstaan. Aan prioriteit 2 is het advies verbonden om de gemaakte opmerkingen binnen een termijn van twee maanden te verhelpen. Bij prioriteit 3 ligt die termijn op één jaar.
3.10
Op 17 maart 2018 is er brand in de loods uitgebroken. De brand is ontstaan in het gedeelte van [geïntimeerde] . Beide delen van de loods zijn door de brand volledig verwoest en daarin aanwezige goederen zijn door de brand vernietigd of beschadigd.
3.11
Onderzoeksbureau I-TEK (hierna: I-TEK) heeft in opdracht van
De Zeeuwse Verzekeringen, de verzekeraar van [geïntimeerde] , technisch en tactisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. Onderzoeksbureau CED Forensic
(hierna: CED) heeft in opdracht van REAAL Schaderegeling (hierna: Reaal), de verzekeraar van Agri, technisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand.
Onderzoeksbureau Brand Technisch Bureau Nederland (hierna: BTB) heeft in opdracht van Agri een tactisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. Op 19 maart 2018 hebben de onderzoekers van I-TEK, CED en BTB overleg gehad en besloten het technisch onderzoek gezamenlijk te doen.
3.12
Op 19 maart 2018 hebben de onderzoekers van I-TEK een eerste oriënterend bezoek gebracht aan de plaats waar de brand had gewoed. Op 19, 20 en 21 maart 2018 hebben zij meermalen gesproken met, onder meer, [geïntimeerde] . Op 21 en 22 maart 2018 hebben zij een technisch onderzoek ingesteld op de locatie van de brand. Op 19 en 21 maart 2018 hebben de deskundigen van CED onderzoek verricht. Op 21 en 22 maart 2018 hebben de onderzoekers van BTB onderzoek verricht. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat zij onderling overleg hebben gevoerd.
3.13
I-TEK heeft op 26 april 2018 haar rapport uitgebracht. Na beschrijving van haar onderzoek, heeft zij tot het volgende geconcludeerd:
- -
De brand in het bedrijfsgebouw op het risicoadres vond zijn oorsprong op een hoog niveau en wel boven het plafond van een werkplaats binnen dat bedrijfsgebouw en ter hoogte van een wand tussen die werkplaats en een in dat bedrijfsgebouw aanwezige aardappelopslag.
- -
De oorzaak voor het ontstaan van die brand kon niet meer met zekerheid worden vastgesteld, echter gelet op het aantreffen van restanten van een elektriciteitskabel en de hoedanigheid van die restanten lijkt het erop dat die elektriciteitskabel de oorzaak is geweest voor het ontstaan van de brand.
- -
De bewuste elektriciteitskabel had dienst gedaan als voedingskabel van een koelmotor bovenop het plafond van een werkplaats binnen het bedrijfsgebouw, waarbij die kabel over en/of direct langs dat dak/het plafond van die werkplaats had gelopen.
- -
De restanten van die elektriciteitskabel vertoonden sporen die wezen op elektrische overbelasting en/of elektrische sluitingen tussen de koperen kernen van die elektriciteitskabel.
- -
Overbelasting van de bewuste elektriciteitskabel en/of het ontstaan van sluitingen tussen de koperen kernen van die kabel bleek, mede gelet op het aangetroffen brandbeeld, een zeer aannemelijke oorzaak, daar de brand zich vanuit die kabel eenvoudig verder kon ontwikkelingen/verder kon uitbreiden.
- -
De brand kon zich van daaruit namelijk voeden aan de materialen waaruit de wand en het plafond van de werkplaats waren opgebouwd en het PUR-schuim dat tegen de schuine zijden van het dak van het bedrijfsgebouw was aangebracht.
- -
Verzekerden hebben ten tijde van het ontstaan van de onderhavige brandschade en voor wat betreft de keuring/inspectie van de elektrische installatie voldaan aan de op de onderhavige polis gestelde voorwaarde/van kracht zijnde clausule; de elektrische installatie was op 28 februari 2018 geïnspecteerd op basis van een “Agro Elektro Inspectie” en verzekerden hadden tot
2 maanden en 1 jaar na die inspectie gelegenheid de daarbij geconstateerde afwijkingen/gedane opmerkingen te verhelpen.
De tijdens de keuring/inspectie geconstateerde afwijkingen/gedane opmerkingen, stonden, voor zover dit aan de hand van het technisch onderzoek nog was vast te stellen, niet in relatie tot het ontstaan van de onderhavige brand; de exacte oorzaak voor het ontstaan van de brand was immers niet meer vast te stellen en evenmin konden scenario’s worden bedacht aan de hand waarvan zou kunnen worden vermoed dat het ontstaan van de brand in relatie zou kunnen staan tot de geconstateerde afwijkingen/gedane opmerkingen.
3.14
Op 14 mei 2018 heeft CED haar rapport uitgebracht. Daarin staat als ‘voorlopige conclusie/resume’ vermeld:
Op basis van het ingestelde technisch onderzoek blijkt het niet meer mogelijk om de exacte plaats van het ontstaan van deze brand aan te duiden danwel om een concrete oorzaak te noemen. Hiervoor was de destructie in en rondom de werkplaats al te groot. Maar op basis van alle informatie van betrokkenen, de tijdlijn en de aangetroffen sporen, vooral in de elektrische bedrading van de aanwezige installaties, kan wel een aannemelijke oorzaak worden aangegeven.
Het lijkt ons dan ook zeer aannemelijk dat het ontstaan van de brand het directe gevolg is van een technische oorzaak, waarvan de eerste verschijnselen die ochtend al hoorbaar waren. Een technische oorzaak die is ontstaan door een defect of gebrek in de bedrading op de werkplaats of in de afgaande bedrading naar de installaties in de werkplaats.
Het eerder geschetste scenario van een brand die ontstaan tijdens de las- en slijpwerkzaamheden in de werkplaats tussen 16.05 en 16.20 uur, wordt daarbij uitgesloten.
3.15
Ook BTB heeft – in de vorm van een brief – een rapportage uitgebracht. In die ongedateerde brief staat onder meer:
Het is zeer aannemelijk dat de brand is ontstaan als gevolg van een (isolatie)defect meest waarschijnlijk in de elektrische aansluitleiding van de koelinstallatie (drie fasen / 380 V).
Dit scenario past in het brandbeeld, de waarnemingen van verschillende onafhankelijke getuigen èn de zone waar we eerder al de primaire brandhaard hadden aangewezen met daarbij de volgende kanttekening: daar waar wij zijn uitgegaan van een brandoorzaak in de werkplaats blijkt nu dat de brandverschijnselen die [geïntimeerde] heeft opgemerkt, niet anders zijn uit te leggen als gevolg van een brand hoger in de ruimte.
Dat het stuk matras in brand zou zijn geraakt zoals eerst werd aangenomen, is niet juist. Zeer waarschijnlijk zijn brandende resten in de werkplaats omlaag gevallen en betreft dit dus secundaire brand(uitbreiding) waardoor onder meer tl-verlichting in brand is geraakt.
3.16
ACB Bedrijfsrecherche (ACB) heeft in opdracht van Reaal een toedrachtsonderzoek verricht. ACB heeft zich bij haar onderzoek gebaseerd op de rapportages van I-TEK, CED en BTB. In haar rapport van 13 juli 2018 is als onderdeel van haar beschouwing vermeld:
- -
Uit het technisch sporenonderzoek blijkt dat het niet meer mogelijk is om de exacte plaats van het ontstaan van deze brand aan te duiden, dan wel om een concrete oorzaak te noemen. Hiervoor was de destructie, zeker in en rondom de werkplaats, al te groot;
- -
Op basis van alle informatie van betrokkenen, de tijdlijn en de aangetroffen sporen, vooral in de elektrische bedrading van de aanwezige installaties, wel een aannemelijke oorzaak kan worden aangegeven. Het lijkt dan ook zeer aannemelijk dat het ontstaan van deze brand het directe gevolg is van een technische oorzaak, waarvan de eerste verschijnselen die ochtend al hoorbaar waren Een technische oorzaak die is ontstaan door een defect of gebrek in de bedrading op de werkplaats of in de afgaande bedrading naar de installaties in de werkplaats;
- -
Het eerder geschetste scenario, van een brand die ontstaan tijdens de las- en slijpwerkzaamheden in de werkplaats tussen 16 05 en 16 20 uur, wordt daarbij uitgesloten.
3.17
Op verzoek van onder meer Agri en Transport heeft over de toedracht en de oorzaak van de brand een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waartoe op 13 november 2019, 12 februari 2020 en 19 juni 2020 getuigen zijn gehoord. Daarbij is door onder meer [naam6] verklaard over een vlag die in de werkplaats hing en door [geïntimeerde] over de aanwezigheid van isolatiemateriaal in en nabij de scheidingswand in de loods.
3.18
AdViDex Expertisediensten (hierna: AdViDex) heeft, in opdracht van (onder meer) Agri c.s. dossierstukken bestudeerd. In haar rapport van 21 juni 2021 heeft AdViDex als conclusie geschreven:
Onze conclusie is dat er sprake is geweest van een pand dat niet veilig was. De werkplaats voldeed niet aan het geldende Bouwbesluit en was zelfs brandgevaarlijk met een grote kans op snelle verspreiding van de brand.
Er is bovendien met een verkeerd hulpmiddel (schuimrubber matje) gewerkt in een ook nog onveilige omgeving.
De eerste mogelijke oorzaak voor de brand, de door [geïntimeerde] uitgevoerde las- en slijpwerkzaamheden, kunnen wel een oorzaak van de brand zijn. Dit vanwege het ondeugdelijke hulpmiddel (schuimrubber matje) en het werken in een onveilige omgeving (vlag).
Voor wat betreft de tweede mogelijke oorzaak (kortsluiting en/of overbelasting van de elektriciteitskabel) delen wij de conclusie van de onderzoekers dat deze oorzaak ook aannemelijk is maar dat dit bij een deugdelijke bedrading (met stoppen uitslaan) als onderdeel van een deugdelijk pand niet tot deze grote brand had kunnen leiden.
3.19
In een aanvullend rapport van 20 juli 2023 heeft I-TEK onder het opschrift “aanvullende duiding conclusies” geschreven dat de oorzaak voor het ontstaan van de brand door de mate van destructie van het gebouw niet meer kon vastgesteld en dat gezien de staat van de aangetroffen resten daarvan een overbelasting van de elektriciteitskabel en/of het ontstaan van sluitingen tussen de koperen kernen van die kabel een zeer aannemelijke oorzaak voor het ontstaan van een brand kon zijn, maar dat daarmee nimmer is bedoeld te zeggen dat de brand daadwerkelijk was ontstaan als gevolg van een elektrische overbelasting en/of het ontstaan van elektrische sluitingen tussen de koperen kernen van die elektriciteitskabel, omdat de sporen die de restanten van de elektriciteitskabel vertoonden namelijk evengoed kunnen zijn ontstaan als gevolg van een al aanwezige en op een andere plaats en met een andere oorzaak geïnitieerde brand. Daaraan is toegevoegd dat in beide situaties namelijk exact dezelfde sporen ontstaan, als die de restanten van de elektriciteitskabel nu vertoonden. I-TEK heeft verder in dit aanvullend rapport vermeld dat de aanwezigheid van PUR-schuim op een deel van de wand in de werkplaats, anders dan in het Advidex-rapport is geschreven, geen normschending oplevert en haars inziens ook geen rol van betekenis heeft gespeeld op het punt van vuuroverslag naar het aangrenzende deel van de loods. In dit rapport is verder uiteengezet dat zich in de loods, zowel in het deel van [geïntimeerde] als dat van Vastgoed, brandbare zaken bevonden, die een hoge vuurlast kennen en die kunnen bijdragen aan een enorme versnelling van de ontwikkeling en uitbreiding van een brand. I-TEK heeft in dat verband gewezen op de aanwezigheid van een vrachtwagen (trekker zonder oplegger) en een landbouwvoertuig in het deel van de loods op perceel 1 en meerdere vrachtwagens (trekkers zonder oplegger) en een forse bovengrondse brandstoftank voor dieselolie in het deel van de loods op perceel 2.
3.20
Agri c.s. voeren aan dat [geïntimeerde] persoonlijk een verwijt treft als bedoeld in artikel 6:162 BW dan wel dat hij als bezitter van een opstal (zijn deel van de loods) aansprakelijk is als bedoeld in artikel 6:174 BW omdat zijn opstal niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Deze grondslagen zullen hierna worden besproken, waarna ook de door Agri c.s. ingeroepen omkeringsregel en de door hen subsidiair aangevoerde grond van proportionele aansprakelijkheid zullen worden besproken.
3.21
Bij de rechtbank hebben Agri c.s. [geïntimeerde] verweten dat de brand is ontstaan door zijn laswerkzaamheden onder omstandigheden die het verwezenlijkte gevaar meebrachten (te weten: met gebruikmaking van een met olie vervuild matje lassen in de nabijheid van een vlag en onbedekt PUR-schuim op een wand). Dat verwijt is de door rechtbank in haar overweging 4.3 verworpen, daarbij steunend op de rapportages van de deskundigen van I-TEK, CED en BTB. Voor zover Agri c.s. hebben bedoeld daartegen te grieven (desgevraagd is tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar paragraaf 3.4 van de memorie van grieven), geldt dat zij niet hebben uitgelegd of toegelicht waarom dat oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn. Aan zo’n grief gaat het hof dan ook als onvoldoende gepreciseerd en gemotiveerd voorbij.
3.22
Er is daardoor geen deugdelijke onderbouwing gegeven voor een conclusie dat de brand – en daarmee de schade bij Agri c.s. – het gevolg zou zijn van enig concreet handelen of nalaten van [geïntimeerde] zelf.
3.23
Op grond van de hoofdregel in artikel 6:174 lid 1 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor een gevaar oplevert voor (onder meer) personen, aansprakelijk als het gevaar zich heeft verwezenlijkt. Voor aansprakelijkheid is niet vereist dat de bezitter bekend is met de gebrekkige toestand van de opstal en het gevaar dat dit kan opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het hierbij aankomt op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal deugdelijk is, gelet op het te verwachten gebruik, de aard en de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.2 Deze van toepassing zijnde maatstaven komen overeen met de in de rechtspraak ontwikkelde zogenoemde ‘kelderluikcriteria’.3 Deze criteria (bij aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW) zien op gevaarzetting, waarbij alle omstandigheden van het geval meetellen. Of gevaarzetting onrechtmatig is, hangt af van de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
3.24
Dit geval kenmerkt zich erdoor dat de deskundigen die ter plaatse onderzoek hebben verricht eensluidend zijn in hun oordeel dat de oorzaak van de brand niet te achterhalen is en dat evenmin de exacte plaats van het ontstaan van de brand is aan te wijzen.
3.25
Wat wel vaststaat, is dat de elektrische installatie in het deel van de loods van [geïntimeerde] nog op 28 februari 2018 is gekeurd en daarbij is vastgesteld dat deze voldeed aan de daaraan te stellen brandveiligheidseisen. Over de daarbij geconstateerde afwijkingen/gemaakte opmerkingen hebben de deskundigen van I-TEK gerapporteerd dat deze niet zijn te relateren aan het ontstaan van de brand en dat zij evenmin scenario’s konden bedenken aan de hand waarvan die relatie (wel) zou kunnen worden vermoed. Voor de stelling dat de elektrische installatie (inclusief de bekabeling) voorafgaand aan de brand in een gebrekkige staat verkeerde, kan dan ook geen steun in de feiten worden gevonden. De door Agri c.s. ingeschakelde deskundige AdViDex heeft nog wel betoogd dat kortsluiting en/of overbelasting van een elektriciteitskabel wijst op een gebrekkige installatie (omdat anders de stoppen zouden zijn uitgeslagen ofwel de aardlekautomaat de stroomtoevoer zou hebben onderbroken) maar daarmee miskent zij dat kortsluiting en/of overbelasting als oorzaak van de brand niet is vastgesteld. Dat betoog maakt een en ander dus niet anders.
3.26
Wat betreft de aanwezigheid van het PUR-schuim geldt dat evident is dat dit materiaal de brand niet heeft veroorzaakt. De vraag is of dat een gebrek opleverde waardoor de brand kon overslaan op het deel van de loods van Vastgoed. Het hof is echter van oordeel dat onvoldoende is aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat de aanwezigheid ervan op een hogergelegen gedeelte van de wand aan de binnenzijde van de werkplaats gevaarlijk is, gelet op het gebruik dat van de loods werd gemaakt en de locatie van het materiaal. Uitsluitend het beroep dat op het Bouwbesluit is gedaan, volstaat niet als onderbouwing voor het standpunt dat in dit opzicht sprake was van een gebrek. Het hof komt op het Bouwbesluit nog terug bij de bespreking van de zogenoemde omkeringsregel.
3.27
Met dit alles kan, met de kelderluikcriteria in gedachten, niet worden vastgesteld dat enig door Agri c.s. aangewezen gebrek en het daaraan volgens hen verbonden gevaar van het ontstaan van brand of het overslaan van de brand zich ook heeft verwezenlijkt.
3.28
Agri c.s. hebben zich ook beroepen op de zogenoemde omkeringsregel. Hiermee wordt bedoeld de door de Hoge Raad in een aantal arresten4 aanvaarde ‘regel’ dat in specifieke omstandigheden een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van
artikel 150 Rv, die meebrengt dat de eiser het causaal verband tussen de normschending en de schade moet bewijzen. Die uitzondering houdt in dat de op de eiser rustende bewijsleveringslast wordt verlicht doordat dit causaal verband voorlopig wordt aangenomen en het dan aan de aangesproken partij is om aannemelijk te maken dat de schade ook zonder de normschending zou zijn ontstaan. De normschending waarop de eiser zich beroept, moet daarbij zien op een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade. Degene die zich op schending van deze norm beroept, moet bij betwisting aannemelijk maken dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar zich heeft verwezenlijkt waartegen de norm bescherming beoogt te bieden.
3.29
Agri c.s. hebben betoogd dat in dit geval drie normschendingen vaststaan, te weten i) een brandgevaarlijk gebrek of defect in de elektrische installatie, ii) het verrichten van brandgevaarlijke las- en slijpwerkzaamheden in een daarvoor ongeschikte omgeving en iii) de aanwezigheid van brandbaar, onafgedekt isolatiemateriaal in strijd met het Bouwbesluit 2012. Met het vaststaan van die normschendingen is het volgens hen aan [geïntimeerde] te bewijzen dat de brand ook bij afwezigheid van deze omstandigheden zou zijn ontstaan, omdat het gevaar zich heeft verwezenlijkt.
3.30
De door Agri c.s. gestelde normschending van ‘(het hebben van) een brandgevaarlijk gebrek of defect in de elektrische installatie’ als ook ‘het verrichten van brandgevaarlijke las- en slijpwerkzaamheden in een daarvoor ongeschikte omgeving’ is in de stukken van Agri c.s. niet nader onderbouwd met (een) specifieke norm(en) die geschonden zou zijn. Die onderbouwing is evenmin te vinden in het door hen overgelegde rapport van AdViDex. Aan de door Agri c.s. tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in noot 3 van hun spreekaantekeningen geduide bronnen gaat het hof als tardief en in strijd met de zogeheten tweeconclusieregel voorbij. Voor zover Agri c.s. met deze normschendingen doelen op een (ongeschreven) concrete maatschappelijke veiligheids- dan wel zorgvuldigheidsnorm, is dat onvoldoende specifiek en kan dat niet gelden als een norm waarvoor bij schending de omkeringsregel kan worden toegepast. Ook dan geldt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt (zie hiervoor) dat de schade en de brand een verwezenlijking zijn van het risico waartegen die norm(en) moest(en) beschermen.
3.31
Wat betreft de aanwezigheid van brandbaar, onafgedekt isolatiemateriaal doelen Agri c.s. op een deel van de wand in de werkplaats dat bespoten was met PUR-schuim en onafgedekt was gebleven. Naar zeggen van Agri c.s. is dit een schending van de brandveilig-heidseisen in de artikelen 2.75 en 2.76 van het Bouwbesluit en is dit relevant voor het zo snel kunnen ontwikkelen en overslaan van de brand naar het deel van de loods van Vastgoed. [geïntimeerde] heeft onder verwijzing naar artikel 2.79 van het Bouwbesluit en het aanvullend rapport van I-Tek 20 juli 2023 daartegen onder meer aangevoerd dat de omvang van het onbedekte PUR-schuim op de wand onder een vrijstelling voor genoemde brandveiligheids-eisen valt.
3.32
Of in dit geval met dat onbedekte PUR-schuim wel of niet sprake is geweest van een schending van een norm uit Bouwbesluit, kan echter in het midden blijven. Ook als het hof daarvan uitgaat en de daarvoor omkeringsregel toepast, geldt dat [geïntimeerde] dan het causaal verband tussen de aanwezigheid van het onbedekte PUR-schuim op de wand in de werkplaats en de omvang van de brand en de schade heeft ontzenuwd.
3.33
Uit de rapportages van de deskundigen van I-TEK, CED en BTB volgt namelijk allereerst dat de brand niet in de werkplaats is ontstaan. In die rapportages is evenmin een aanknopingspunt te vinden voor de stelling van Agri c.s. dat alleen door de aanwezigheid van dat stuk wand met PUR-schuim de brand is versneld en zich heeft kunnen ontwikkelen tot een over- of een doorslaande brand met zodanig hoge vuurlast en intensiteit dat de gehele loods is verwoest. Uit de rapportages blijkt dat de brand is ontstaan op een hoog niveau in het pand boven het plafond van de werkplaats en zich heeft kunnen voeden met de materialen waaruit de wand en het plafond van de werkplaats en met het PUR-schuim dat tegen het dak van de loods was aangebracht, ook aan de zijde van het deel van Vastgoed. Verder is onomstreden dat de wand waarmee de loods in 2008 was opgedeeld alleen bestond uit damwandprofielen zonder enigerlei brandvertragend of brandwerend materiaal. Tot slot staat vast dat zich in beide delen van de loods brandbare zaken bevonden, zoals diverse voertuigen (o.m. bestaande uit kunst- en rubberen stoffen en oliën en brandstof bevattend) en dat zich in het deel van de loods van Vastgoed een bovengrondse brandstoftank bevond met kennelijk circa 4.000 liter dieselolie. Dergelijke voorwerpen en stoffen hebben volgens I-TEK een hoge vuurlast en hebben kunnen bijdragen aan een enorme versnelling en uitbreiding van de brand, waarbij de strook PUR-schuim op de wand van volgens I-TEK beduidend minder dan 5% van het oppervlak van de werkplaats geen rol van betekenis zal hebben gehad. Agri c.s. hebben niets substantieels aangevoerd op basis waarvan deze ontzenuwing van haar stelling voor onjuist moet worden gehouden.
3.34
De slotsom is dat het beroep op de omkeringsregel Agri c.s. niet baat.
Proportionele aansprakelijkheid
3.35
Agri c.s. hebben over het causaal verband verder (subsidiair) aangevoerd dat er grond is voor proportionele aansprakelijkheid van [geïntimeerde] , door het hof in goede justitie vast te stellen. Het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid is een middel om een normschender aansprakelijk te houden naar rato van de waarschijnlijkheid van diens veroorzaking.5 Dit leerstuk kan worden toegepast indien de aansprakelijkheid (de normschending) op zichzelf vaststaat, een niet zeer kleine kans op een (condicio sine qua non-) verband bestaat en de strekking van de geschonden norm en schade en de aard van de normschending de toepassing rechtvaardigen. Zo’n proportionele aansprakelijkheid mag niet snel worden aangenomen vanwege het daaraan verbonden bezwaar dat iemand aansprakelijk kan worden gehouden voor schade die hij mogelijkerwijs niet, of niet in de door de rechter aangenomen mate, heeft veroorzaakt.6
3.36
De door Agri c.s. bepleite toepassing van de leer van de proportionele aansprakelijkheid verwerpt het hof. Toepassing daarvan is geëigend in de situatie dat sprake is van twee (of meer) oorzaken – waarvan er (tenminste) één aansprakelijkheid schept – die ieder voor zich (dan wel in onderlinge combinatie) de schade konden veroorzaken en die zich tegelijk voordeden. Nu in deze zaak niet is komen vast te staan dat de schade kan zijn veroorzaakt door (ofwel in causaal verband staat met) gevaarzettend handelen van [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:162 BW dan wel een gebrekkige toestand van [geïntimeerde] deel van de loods in de zin van artikel 6:174 BW, kan het hof niet toekomen aan toepassing van de leer van de proportionele aansprakelijkheid.
3.37
Agri c.s. hebben nog een bewijsaanbod gedaan, dat specifiek gericht is i) op de stelling dat het overslaan door het snel ontwikkelen van de brand een gevolg is van de ondeugdelijke opstal van [geïntimeerde] , ii) de omvang van de door Agri c.s. geleden schade en iii) op wat dochter [naam8] daags na de brand op het schoolplein over het ontstaan van de brand heeft verteld. Aan het sub i) gestelde gaat het hof voorbij omdat dat verwijt, zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende onderbouwd is. Aan het aanbod sub ii) komt het hof vanwege het ontbreken van aansprakelijkheid niet toe. Het sub iii) aangebodene is niet relevant, zoals al vastgesteld. Voor een bewijsopdracht is daarom geen reden.
3.38
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Agri c.s. in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.7
3.39
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).