Voor de vraag hoeveel deelnemers aan Alpes d’huZes 2013 zich in de hypothetische situatie precies door [appellant] zouden hebben laten keuren, moet er op basis van de getuigenverklaringen en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, vanuit worden gegaan dat voor de SMI-keuze naast de afstand bij gebreke van vaste tarieven ook de prijs alsmede de relatie van belang zou zijn geweest. Voorts zullen de wachtlijsten een rol hebben gespeeld.
[appellant] heeft aan de hand van gegevens, door hem van de FSMI ontvangen, berekend dat in de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht (provincie), Noord-Brabant en Zeeland 4.786 deelnemers zijn gekeurd en dat voor 292 van hen de afstand tussen hun woonplaats en [woonplaats] (zijn SMI) korter is dan de afstand tussen hun woonplaats en de plaats van de toentertijd afgenomen keuring. De gemiddeld door [appellant] berekende, feitelijk afgelegde afstand bedraagt 17,4 km.
Niet zonder meer duidelijk is het hof – en dit zal, naar het hof uit de getuigenverklaringen opmaakt, bij gebrek aan voorhanden gegevens in redelijkheid ook niet meer zijn na te gaan – waarom betrokkenen in die gevallen hebben gekozen voor een SMI die voor hen niet het dichtstbij was gelegen. Voor zover de afstand daarbij een rol speelde, is het hof niet precies duidelijk voor hoe velen onder de bedoelde 292 deelnemers nu gold dat de SMI van [appellant] het dichtste bij lag. [appellant] heeft dit onvoldoende uitgewerkt.
Als één van de factoren zou dan nog het bestaan van wachtlijsten in het voordeel van [appellant] hebben kunnen werken: betrokkenen kozen voor een verderaf gelegen SMI omdat de dichtstbijzijnde SMI ’s met een wachtlijst kampten.
Daarnaast zou [appellant] door zijn vaste klanten zijn benaderd.
Wat betreft de prijs maakt de door [appellant] zelf in zijn memorie onder 2.4 opgestelde vergelijking het hof niet direct duidelijk dat hij onder de hiervoor onder 2.15 bedoelde omstandigheden de goedkoopste zou zijn geweest: volgens zijn opstelling is het basaal onderzoek van Alpes d’huZes te vergelijken met het basisplus SMO en het basaalplus onderzoek van Alpes d’huZes met het groot SMO. Weliswaar gaat het hof er met partijen vanuit dat de voor de Alpes d’huZes onderzoeken geformuleerde ‘maximumprijzen’, het FSMI-besluit weggedacht, afwezig zouden zijn geweest (zie hiervoor onder 2.15), maar enige relevantie kunnen die prijzen in verband met het aantal deelnemers dat zich tot [appellant] zou hebben gewend, in redelijkheid niet worden ontzegd, omdat uit het feitelijk verloop wel is gebleken dat SMI’s tot de desbetreffende keuringen voor die lagere prijzen bereid waren. De prijzen waren volgens de stukken:
€ 105,- voor een basaal onderzoek van Alpes d’huZes en € 135,- voor een basisplus SMO, alsmede € 150, - voor een basaalplus onderzoek van Alpes d’huZes en € 191,- voor een groot SMO. Voor het uitgebreid onderzoek stond voor de typekeuring van Alpes d’huZes een prijs van € 260,-. Voor een vergelijkbaar uitgebreid SMO heeft [appellant] geen prijs vermeld. Van dat onderzoek maakt de ademgasanalyse deel uit, waartoe [appellant] geen mogelijkheid bood.
Er is dus sprake van grote prijsverschillen, in het nadeel van [appellant] .
Dat [appellant] in het algemeen (iets) goedkoper was dan andere SMI’s (vgl. zijn productie 6) acht het hof, gelet op het voorgaande, voor de schadeberekening daarom niet bepalend.
Niet vaststaat daarmee dat [appellant] in de hypothetische situatie door alle 292 betrokkenen zou zijn gekozen.