Bij brief van 21 maart 2011 heeft mr. Vahl het volgende aan [geïntimeerde] geschreven (prod 4. bij inl. dagv.):
"Op verzoek van mijn cliënte, [Y B.V.] te [vestigingsplaats] , u wel bekend, wend ik mij tot u inzake het volgende.
Cliënte heeft geconstateerd dat u de geheimhoudingsverplichting opgenomen onder artikel 14 van de tussen u en cliënte bestaande overeenkomst heeft geschonden. Cliënte heeft kennisgenomen van in ieder geval twee mededelingen van u aan derden aangaande zaken die cliënte betreffen en derhalve dus op basis van voornoemd artikel niet naar buiten mochten worden gebracht. Tot op heden heeft cliënte in ieder geval twee overtredingen geteld, in dat kader bent u nu al een boete van € 5.000,-- aan cliënte verschuldigd.
Ik maak u er voorts nog op attent dat de uiteindelijke schade van cliënte op dit moment niet is vast te stellen. de uitlatingen die u heeft gedaan zijn gebruikt in een procedure tégen cliënte, het uiteindelijke effect van uw overtredingen zal dus nog moeten worden beoordeeld op het moment dat het vonnis in die zaak is gewezen.
Cliënte is behoorlijk ontstemd over de gehele gang van zaken. Cliënte heeft u zelfs nog de mogelijkheid geboden één en ander te herstellen, daar wilde u geen gebruik van maken. Sterker nog, u speelt één en ander door aan de wederpartij van cliënte, die vervolgens cliënte verweet dat zij probeerde mogelijke getuigen te beïnvloeden of intimideren.
Gezien het voorgaande maakt cliënten uitdrukkelijk aanspraak op de reeds verbeurde boetes, tot op heden totaal een bedrag van € 5.000.00 (…)."