In de Parlementaire Geschiedenis van Boek 7 BW (T.M. p. 146 en 147) wordt ten aanzien van het uiteindelijke artikel 7:23 lid 2 BW opgemerkt dat lid 2 ook geldt voor een verweer of vordering op grond van dwaling, waarbij werd opgemerkt dat de grens tussen dwaling en wanprestatie in de praktijk vaak moeilijk te trekken is. Het derde lid dient er volgens de toelichting toe te verhinderen dat het recht van de koper verloren gaat doordat de verkoper een afwijking bewust verborgen heeft gehouden of opzettelijk heeft nagelaten deze mee te delen.
In de Memorie van Toelichting (P.G. Boek 7, p.149) merkt de Minister op dat het, mede gelet op de verlenging van de verjaringstermijn tot twee jaren [hof: oorspronkelijk was een verjaringstermijn van één jaar voorzien], onnodig is om een schorsingsregeling in te voeren; volgens hem dient daarbij in dit verband ook bedacht te worden dat artikel 3.11.17 [hof: 3:316 BW] anders dan artikel 2016 BW [oud, hof] de mogelijkheid kent om de verjaring te stuiten door een enkele schriftelijke aanmaning, en voorts dat lid 3 van het onderhavige artikel de koper beschermt in geval van boos opzet aan de zijde van de verkoper.
Blijkens het V.V. II (P.G. Boek 7, p. 150) is vervolgens aan de orde geweest een door de Kamercommissie geplaatste kanttekening bij de opvatting van de bewindslieden dat ook de vordering en de bevoegdheid tot (buitengerechtelijke) vernietiging op grond van dwaling en bedrog vallen onder de in het tweede lid genoemde vorderingen gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. Naar het oordeel van de Kamercommissie beantwoordt de zaak in een geval van dwaling echter wel degelijk aan de overeenkomst, doch is het zo dat de koper de overeenkomst niet (op dezelfde gronden) zou hebben gesloten indien hij niet had gedwaald.
In de Memorie van Antwoord II (P.G. Boek 7, p. 152) hebben de bewindslieden daarop geantwoord dat zij, in afwijking van de Kamercommissie, van oordeel zijn dat het zich zeer wel kan voordoen dat het ontbreken van bepaalde eigenschappen die essentieel zijn voor het beantwoorden van de zaak aan de overeenkomst, tegelijk een beroep op dwaling rechtvaardigt omdat de koper bij bekendheid met dat ontbreken de koop niet zou hebben gesloten en ook overigens aan de eisen van artikel 6.5.2.11 [hof: 6:228 BW] is voldaan. In een dergelijk geval van samenloop wordt ongewenst geacht dat de koper, die geen ontbinding op grond van wanprestatie meer kan bewerkstelligen, op grond van dezelfde klachten toch hetzelfde resultaat langs de weg der vernietiging zou kunnen bereiken.
In de Memorie van Antwoord I ten aanzien van de ‘Afstemming titel 7.1 op Boeken 3 en 6’ (P.G. Boek 7, p. 156) is over de samenloopvraag nog opgemerkt dat in het stelsel van het nieuwe wetboek in beginsel alternativiteit geldt, hetgeen meebrengt dat het aan de koper is de figuur in te roepen, die naar zijn mening tot het voor hem meest gunstige resultaat leidt; ieder van de rechtsfiguren moet worden beoordeeld aan de hand van de voor die figuur zelf geldende regels; artikel 7.1.3.5 [hof: 7:23 BW] voegt daaraan slechts enkele regels toe die voor al deze figuren tegelijk gelden.