GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 23/475
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: V. Quacken)
tegen de uitspraak van 26 april 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/4352 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 15 juni 2022 (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 augustus 2022 afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 6 juni 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
In het verweerschrift van 16 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden, tenzij hij daarom zou verzoeken. De gemachtigde heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten en partijen bij brief van 20 februari 2024 bericht dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft als volgt beslist en overwogen:
“Het oordeel van de rechtbank
3. De stelling van eiseres dat zij een pro-formabezwaarschrift heeft ingediend, volgt de rechtbank niet. Eiseres geeft in haar bezwaarschrift aan dat zij bezwaar maakt tegen de aanslag parkeerbelasting, en dat zij het niet met de aanslag eens is. Daarnaast verzoekt zij om de aanslag ongedaan te maken. In het bezwaarschrift staat verder niet dat het een proformabezwaarschrift betreft en er wordt geen voorbehoud gemaakt voor het indienen van aanvullende gronden. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een pro-formabezwaarschrift en dat betekent dat de heffingsambtenaar eiseres dan ook niet de gelegenheid hoefde te bieden om het gestelde verzuim (het ontbreken van de bezwaargronden) te herstellen.
4. In de uitspraak op bezwaar staat op basis van welke gegevens de naheffingsaanslag is opgelegd, en dat deze zijn gecontroleerd. Daaruit blijkt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, zodat de naheffingsaanslag niet vernietigd wordt. De rechtbank vindt deze motivering op basis van de bezwaargronden afdoende, zodat van een motiveringsgebrek geen sprake is.
5. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting aangevoerd dat de zaak dient te worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar, zodat eiseres de fase van bezwaar kan benutten door het bezwaarschrift aan te vullen en gehoord te worden omtrent de feiten. De rechtbank constateert dat dit een nieuwe grond betreft. Gesteld noch gebleken is dat er een goede reden is waarom eiseres dit punt niet eerder naar voren kon brengen en de heffingsambtenaar hiervan niet tijdig voor de zitting op de hoogte kon brengen. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het geschil deze grond als tardief en in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor de vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling en wettelijke rente over deze vergoedingen bestaat derhalve geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”
5 Beoordeling van het geschil
5.1.
Belanghebbende voert aan dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. Het bezwaarschrift van belanghebbende bevat geen gronden van bezwaar. Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar belanghebbende de gelegenheid had moeten bieden om het bezwaarschrift aan te vullen. Nu de heffingsambtenaar dat niet heeft gedaan, heeft hij gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende verzoekt het Hof om de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar.
5.2.
De heffingsambtenaar acht de uitspraak van de rechtbank juist.
5.3.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting en vraagt de heffingsambtenaar om de naheffingsaanslag ongedaan te maken (zie 2.2). Belanghebbende heeft hiermee naar ’s Hofs oordeel het bezwaar (tegen de summier gemotiveerde naheffingsaanslag parkeerbelasting) weliswaar summier, maar voldoende gemotiveerd. Daarbij wijst het Hof op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 29 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:AE3816, heeft overwogen omtrent de eisen die worden gesteld aan de gronden van een bezwaar of beroep:
“3.5. (...) In de Memorie van Toelichting bij de Algemene wet bestuursrecht is inzake artikel 6:5 - voorzover in cassatie van belang - opgemerkt: `Het bezwaar- of beroepschrift dient uiteraard de gronden voor het bezwaar of beroep te bevatten. De eisen die in dit opzicht kunnen worden gesteld, zullen onder meer samenhangen met de aard van de motivering die het bestuursorgaan voor zijn bestreden besluit heeft gegeven. Is deze summier of ontbreekt zij geheel (...) dan zal ook het bezwaar- of beroepschrift summier gemotiveerd kunnen zijn' (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 122).”
5.4.
De heffingsambtenaar heeft niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, ook niet indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd. Uit de tekst en parlementaire geschiedenis van artikel 6:6 Awb volgt dat op de heffingsambtenaar niet de verplichting rust om de indiener van een bezwaar de gelegenheid te bieden een verzuim te herstellen. Dit is anders als de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk wil verklaren (vgl. Hof Amsterdam 5 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2286, punt 6).
5.5.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, M.J. Leijdekker en S.E. Faber, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 2 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: