2
zij op of omstreeks 10 april 2021 te Volendam, gemeente Edam-Volendam opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres02] door (een) brandende lucifer(s), althans open vuur in aanraking te brengen met (een shirt/doek (gedrenkt) in) wasbenzine/terpentine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde woning en/of de inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde01] en/of [benadeelde02] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen of een ander te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof weliswaar tot nagenoeg dezelfde bewezenverklaring komt als de rechtbank, maar de bewijsvoering aanpassing behoeft, het hof in dat verband het in hoger beroep gevoerde verweer van de verdediging zal bespreken en het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde02] . Het partieel bevestigen van het vonnis zou een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen opleveren.
De raadsman heeft betoogd dat weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte brand heeft gesticht in de woning van haar toenmalige buren, de familie [naam01] , zoals onder 2 is tenlastegelegd, hetgeen zij heeft bekend, maar dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat zij van de onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde pogingen tot moord op haar buren dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging samengevat het volgende aangevoerd. De verdachte is in “een vlaag van hevige gemoedsbeweging” naar de woning gelopen van de familie [naam01] en heeft daar brand gesticht. Zij ging al geruime tijd gebukt onder hevige emoties voortvloeiend uit een conflict met de familie [naam01] , welke emotionele problemen ook zijn vastgesteld in de Pro Justitiarapportages. Indien de verdachte wordt blootgesteld aan langdurige complexe of stressvolle (sociale) situaties kunnen haar cognitieve beperkingen er uiteindelijk toe leiden dat zij minder goed het overzicht behoudt en eerder dan de gemiddelde persoon tot impulsief gedrag komt, aldus met name de psycholoog. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat het de verdachte die ochtend te veel is geworden en dat zij in een vlaag van hevige drift tot haar daad is gekomen. Van kalm beraad is geen sprake geweest. De omstandigheid dat de handelingen van de verdachte enige tijd in beslag hebben genomen, is in dit kader niet van doorslaggevend belang en maakt niet dat kan worden vastgesteld dat sprake was van voorbedachte raad.
Het hof overweegt als volgt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 10 april 2021 omstreeks 7.00 uur brand heeft gesticht in de woning van [benadeelde01] en [benadeelde02] aan de [adres02] in Volendam, door een in terpentine en/of wasbenzine gedrenkt(e) shirt of doek door de brievenbus van deze woning te duwen en wasbenzine door die brievenbus te spuiten, gevolgd door één of meerdere brandende lucifers, waardoor een aanzienlijke brand is ontstaan en de woning zwaar is beschadigd.
Het hof is op basis van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de verdachte met haar handelen minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van haar buren. De verdachte heeft verklaard dat zij ervan uitging dat de buren omstreeks het moment waarop zij de brand stichtte, nog lagen te slapen. Algemeen bekend is dat zeker bij een (met brandversnellende middelen) aangestoken woningbrand vuur en rook zich razendsnel en oncontroleerbaar kunnen uitbreiden, hetgeen een groot gevaar vormt voor eventuele aanwezigen. Dit geldt temeer nu de buren van de verdachte, naar de verdachte wist, beide op hoge leeftijd waren (81 respectievelijk 77 jaar), en op de eerste verdieping lagen te slapen toen zij wakker werden van de rookmelder en ternauwernood via het dak en een ladder konden ontkomen. Aangever [benadeelde01] verklaarde tegenover de politie:
“Toen ik op de overloop kwam zag ik de vlammen de trap opkomen. Het was één vuurzee.”
Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van haar buren aanvaard. De bewuste aanvaarding leidt het hof af uit de hierna omschreven uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en uit wat zij kort na de brandstichting tegen de getuige [getuige01] en de politie heeft gezegd.
De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat zij op de ochtend van 10 april 2021 – nadat zij eerst nog had geprobeerd zeepsop in het fonteintje in de achtertuin van de buren te spuiten om het geluid van druppend water te dempen – op verschillende plekken in haar woning en schuur de spullen heeft gepakt die zij heeft gebruikt bij de brandstichting. Toen zij vervolgens naar buiten ging zijn haar handelingen vastgelegd op camerabeelden. Op deze beelden – die zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ter terechtzitting zijn getoond – is te zien dat de verdachte op de bewuste ochtend uit de voordeur van haar woning kwam en naar de voortuin van de woning van nummer [adres02] liep. Te zien is dat zij ondertussen een doek of shirt, een hamer en een doorzichtige fles met transparante vloeistof vasthield. In de voortuin van de woning van nummer [adres02] aangekomen, liep zij in de richting van de voordeur, alwaar zij bukte en weer overeind kwam. Op dat moment had zij niet meer iets in haar handen. Te zien is dat zij vervolgens achter elkaar een bloempot en een lantaarn oppakte die in de voortuin van nummer [adres02] stonden en in de naastgelegen sloot wierp. Daarna heeft zij gedurende enige tijd (langer dan een minuut) de brand bij de voordeur gesticht. Te zien is dat de verdachte daarna, met alleen de fles en de hamer in haar hand(en), terugliep naar haar eigen woning, en op straat werd aangesproken door een man met een hond, naar uit het dossier blijkt de getuige [getuige01] . Deze opeenvolgende handelingen van de verdachte ogen weloverwogen, rustig en gedecideerd. Ook uit hetgeen de verdachte tegen de getuige [getuige01] heeft gezegd, waarbij zij volgens deze getuige vrij duidelijk klonk en kwaad leek, en niet over kwam alsof zij in de war was, leidt het hof af dat de verdachte haar handelingen weloverwogen heeft uitgevoerd. Zo zei de verdachte tegen deze getuige:
“Ja ik ben er helemaal klaar mee (…) ik steek het in de fik”
. Tegenover de politie deed de verdachte, kort voor en na haar aanhouding op 10 april 2021 uitlatingen als:
“Ik dacht als ik ga, gaan hun ook”
en
“(…) hij heeft er om gevraagd, hij met zijn kraan”
.
Het hof is van oordeel dat de voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, op een vooropgezet plan wijzen van de verdachte om brand te stichten in de woning van [naam01] en [benadeelde02] , waarbij zij als hiervoor overwogen minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op hun dood. Uit deze omstandigheden en het tijdsverloop blijkt dat de verdachte vóór en tijdens de uitvoering van haar daad voldoende gelegenheid heeft gehad gedurende enige tijd na te denken over haar genomen besluit en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar handelingen en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Voor de stelling dat de verdachte in een vlaag van hevige drift tot haar daad is gekomen, zoals de verdediging heeft betoogd, ziet het hof, de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, geen aanwijzingen in het dossier. Dat zij leed aan emotionele problemen, waarover in de Pro Justitiarapportages is gerapporteerd, maakt het voorgaande niet anders, nu ook als de verdachte mogelijk in een impuls tot haar besluit is gekomen, zij vervolgens dit besluit op een dermate kalme en weloverwogen wijze heeft uitgevoerd, dat zij de hiervoor bedoelde gelegenheid heeft gehad. Uit de Pro Justitiarapportages volgt niet dat de verdachte niet in staat was de betekenis en de gevolgen van haar besluit te overzien. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het hof acht dit bestanddeel dan ook bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2
zij op 10 april 2021 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres02] door (een) brandende lucifer(s) in aanraking te brengen met een shirt/doek gedrenkt in wasbenzine/terpentine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel van die woning en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde01] en [benadeelde02] te duchten was.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
poging tot moord, meermalen gepleegd
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, in afwijking van de deskundigenadviezen, volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat ten tijde van het begaan van het delict bij de verdachte sprake was van een abnormale geestesgesteldheid en dat dit een bestraffing in de weg staat. Indien het hof anders oordeelt, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte te laten doen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de reeds opgemaakte, uitvoerige en zeer goed onderbouwde, psychiatrische en (neuro)psychologische Pro Justitiarapportages, waarin de deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte tot eenzelfde conclusie komen, te weten een (licht) verminderde toerekeningsvatbaarheid, ziet het hof in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geen reden om deze conclusie niet over te nemen en, in afwijking daarvan, de verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Dit verweer wordt verworpen.
In hetgeen de verdediging aan het voorwaardelijke verzoek ten grondslag heeft gelegd ziet het hof evenmin reden, laat staan noodzaak, om nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte te laten doen. Het hof acht zich op dit punt voldoende voorgelicht. Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek dan ook af.
Het hof gaat in lijn met voormelde adviezen uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en zal daar in het kader van de strafoplegging nader op ingaan.
De verdachte is dus strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ook heeft zij gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zal worden opgelegd voor de duur van 5 jaren, inhoudende zowel een locatieverbod voor (de omgeving van) de woning van de slachtoffers als een contactverbod met de slachtoffers en hun dochters, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen straf op te leggen die hernieuwde vrijheidsbeneming van de verdachte meebrengt. Met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, wordt thans geen strafdoel meer gediend. Rekening dient te worden gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, met name haar leeftijd
(82 jaar), dat uit de deskundigenrapportages het advies volgt om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en dat ook de reclassering adviseert om de verdachte niet opnieuw te detineren. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een stevige voorwaardelijke gevangenisstraf, met al dan niet nog een taakstraf, is passend.
Gevangenisstraf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van de woning van haar buren, terwijl zij wist dat haar buren daar lagen te slapen, en zij aldus met voorbedachte raad heeft geprobeerd haar buren van het leven te beroven. Daarmee heeft zij voor haar buren een levensbedreigende en zeer angstige en traumatische situatie gecreëerd. Dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen, is slechts te danken aan het alarm van de rookmelder en aan het snelle en kordate handelen van toevallige omstanders en de slachtoffers zelf. Met haar handelen heeft de verdachte grote materiële schade aan de woning van de buren veroorzaakt, maar bovenal een zeer grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Zij heeft bijna hun meest waardevolle bezit, namelijk hun leven, van hen afgenomen. De brandstichting heeft een groot gevoel van angst veroorzaakt bij de slachtoffers, als ook hun dochters, die daarvan, blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring die op de zitting namens hen is voorgelezen, nog altijd zeer veel last hebben. Dergelijke feiten leveren ook bij de diverse getuigen en de samenleving in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid op. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Gelet op de ernst van de feiten komt naar het oordeel van het hof in beginsel geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, en op de opgemaakte Pro Justitia rapportages van met name de psychiater en GZ-psycholoog en het in hoger beroep opgemaakte reclasseringsadvies van 8 februari 2023. De psychiater en psycholoog hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een lichte en bij ouderen veel voorkomende ongespecificeerde cognitieve stoornis, tot uiting komend in beperkingen wat betreft de impulscontrole en het houden van overzicht. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en was deels van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Het advies is om het tenlastegelegde in (licht) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het hof neemt dit advies over en maakt het tot de zijne. Uit het reclasseringsadvies volgt dat de verdachte – die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting heeft – thans meer rust lijkt te ervaren en beter kan omgaan met haar emoties; zij kan haar eigen boosheid en haar ervaren slachtofferschap steeds beter loslaten, als zij niet overspoeld wordt door emoties over de strafzaak. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. In een vrijwillig kader ontvangt de verdachte ondersteuning van een praktijkondersteuner van de GGZ.
In het voorgaande en de omstandigheid dat de verdachte op hoge leeftijd is, ziet het hof aanleiding om de eerder genoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren te matigen. Evenwel zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet zodanig dat volstaan kan worden met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht (ruim 200 dagen), zoals de verdediging heeft betoogd. Met een dergelijke straf wordt onvoldoende recht gedaan aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd en wordt het door de verdachte veroorzaakte leed bij de slachtoffers in onvoldoende mate vergolden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Het hof legt een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het stellen van bijzondere voorwaarden acht het hof, in lijn met het reclasseringsadvies van 8 februari 2023, niet noodzakelijk.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof acht het hiernaast noodzakelijk dat aan de verdachte gedurende 5 jaren een contactverbod met de slachtoffers wordt opgelegd, om hun veiligheid te waarborgen en de verdachte ervan te weerhouden zich gedurende die periode aan strafbare feiten schuldig te maken. Gelet op de omstandigheid dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de verdachte zich belastend gedraagt jegens de slachtoffers – zij heeft direct na de behandeling ter zitting in eerste aanleg (23 december 2021), op 24 december 2021, een kerstkaart bij een van de dochters van de slachtoffers bezorgd met daarin een voor de slachtoffers belastende inhoud en ter terechtzitting van het hof (23 februari 2023) is gebleken dat de verdachte (kort gezegd) de slachtoffers nog steeds verwijten maakt – zal het hof bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof ziet geen reden om naast dit contactverbod, dat ziet op het zowel direct als indirect contact opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers (dus ook via hun dochters), een locatieverbod op te leggen, ook omdat de verdachte en de slachtoffers allen in hetzelfde dorp wonen en handhaving van een dergelijk verbod om die reden praktisch niet goed uitvoerbaar is.
Verbeurdverklaring
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan met behulp van de aan de verdachte toebehorende in beslag genomen en niet teruggegeven fles wasbenzine (vermeld onder nummer 5 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen). Deze zal daarom worden verbeurdverklaard.
Teruggave aan de verdachte
De onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen vermeld onder nummers 1 tot en met 4 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zijnde een jas, een broek, schoenen en een trui, behoren de verdachte toe en dienen aan haar te worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet.
Opheffing schorsing voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis waarin de verdachte zich sinds 12 april 2021 bevindt is door de rechtbank (laatstelijk) met ingang van 15 november 2021 onder voorwaarden geschorst. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij arrest wordt opgeheven. De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis bij arrest op te heffen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewezenverklaring volgt dat de ernstige bezwaren die tot het bevel van de voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid, nog steeds aanwezig zijn. Hetzelfde geldt voor de gronden, waaronder in het bijzonder de zogenaamde twaalfjaarsgrond, de grond van de geschokte rechtsorde. De verdachte wordt bij dit arrest schuldig bevonden aan poging tot moord, meermalen gepleegd, en opzettelijke brandstichting, waarbij onder meer levensgevaar voor anderen te duchten was. Dit zijn feiten die de rechtsorde ernstig schokken. Dat de verdachte, vanwege haar persoonlijke omstandigheden, in afwachting van de uitkomst van een hoger beroep, thans al langer dan een jaar geschorst is, maakt niet dat deze grond niet langer aanwezig is.
De verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis te boven gaat. Hierin ziet het hof aanleiding om de voorlopige hechtenis van de verdachte, anders dan door de verdediging is verzocht, te laten voortduren en de schorsing van deze voorlopige hechtenis, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, thans op te heffen. Uitgangspunt is dat in geval van een geschokte rechtsorde slechts in zeer bijzondere omstandigheden van een schorsing van de voorlopige hechtenis sprake kan zijn. Het hof is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet zodanig zwaarwegend dan wel bijzonder zijn dat zij op dit moment – na veroordelingen in zowel eerste aanleg als in hoger beroep – een nog langere schorsing van de voorlopige hechtenis kunnen rechtvaardigen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
De benadeelde partij [benadeelde02] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.411,85, bestaande uit € 911,85 aan materiële en € 3.500,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- -
€ 266,30 aan eigen risico zorgverzekering;
- -
€ 645,55 aan zogenoemde verplaatste schade.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in de vordering verklaard voor zover deze ziet op vergoeding van de verplaatste schade. Voor het overige is de vordering toegewezen, tot een bedrag van € 3.766,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering in hoger beroep, nadat de post ‘verplaatste schade’ van een nadere toelichting is voorzien, niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij deze schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed, zodat de vordering tot vergoeding van de materiële schade geheel wordt toegewezen.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt eveneens geheel toegewezen. Het hof overweegt dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast brengen de ingrijpende en beangstigende aard en grote ernst van de normschending met zich dat het handelen van de verdachte psychische gevolgen voor de benadeelde partij heeft veroorzaakt. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid schatten op een bedrag van € 3.500,00, daarbij lettend op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
De benadeelde partij [naam01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.778,94, bestaande uit € 278,94 aan materiële en € 3.500,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- -
€ 228,94 aan eigen risico zorgverzekering;
- -
€ 50,00 aan kosten informatieverstrekking fysiotherapeut.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De verdediging heeft de vordering in hoger beroep niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij deze schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed, zodat de vordering tot vergoeding van de materiële schade geheel wordt toegewezen.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade wordt eveneens geheel toegewezen. Het hof overweegt dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast brengen de ingrijpende en beangstigende aard en grote ernst van de normschending met zich dat het handelen van de verdachte psychische gevolgen voor de benadeelde partij heeft veroorzaakt. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op een bedrag van € 3.500,00, daarbij lettend op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 45, 55, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf
voor de duur van
30 (dertig) maanden
.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
15 (vijftien) maanden
, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren
aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel
strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaren
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
- -
[benadeelde01] , geboren op [geboortedatum02] 1940 te [geboorteplaats02] ;
- -
[benadeelde02] , geboren op [geboortedatum03] 1943 te [geboorteplaats03] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaar
is.
Verklaart verbeurd
het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
5. fles met doorzichtige vloeistof.
Gelast de
teruggave
aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. roze jas
2. zwarte broek
3. witte schoenen
4. witte trui.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde02] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.411,85 (vierduizend vierhonderdelf euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 911,85 (negenhonderdelf euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade
, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat
, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde02] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.411,85 (vierduizend vierhonderdelf euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 911,85 (negenhonderdelf euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
54 (vierenvijftig) dagen
. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
10 april 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.778,94 (drieduizend zevenhonderdachtenzeventig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 278,94 (tweehonderdachtenzeventig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade
, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat
, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde01] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.778,94 (drieduizend zevenhonderdachtenzeventig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 278,94 (tweehonderdachtenzeventig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
47 (zevenenveertig) dagen
. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
10 april 2021.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. M.L.M. van der Voet en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 maart 2023.
=========================================================================
[…]