Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2023:1139

Gerechtshof Amsterdam
23-05-2023
23-05-2023
200.308.826/01
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2021:7392
Civiel recht
Hoger beroep

Mediazaak. Een politicus heeft ten tijde van de corona-maatregelen eind 2021 berichten en afbeeldingen op social media geplaatst.

De voorzieningenrechter heeft een gebod opgelegd. Het hof bekrachtigt het vonnis.

Volgens het hof is er voldoende grond om in dit geval de rechten van de overlevenden en nabestaanden van de holocaust te laten prevaleren boven de vrijheid van meningsuiting

Rechtspraak.nl
NJF 2023/300

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.308.826/01 KG

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/710651 / KG ZA 21-989

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 mei 2023

inzake

Thierry Henri Philippe BAUDET,

wonend te [plaats A] ,

appellant,

advocaat: mr. G. Spong te Amsterdam,

tegen

1 de vereniging CENTRAAL JOODS OVERLEG EXTERNE BELANGEN,

gevestigd te Amsterdam,

2. STICHTING CIDI LEGAL,

gevestigd te Den Haag,

3. [geïntimeerde sub 3],

wonend te [plaats A] ,

4. [geïntimeerde sub 4],

wonend te [plaats B] ,

5. [geïntimeerde sub 5],

wonend te [plaats C] ,

6. [geïntimeerde sub 6],

wonend te [plaats C] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. J.A. Schaap te Amsterdam.

Partijen worden hierna Baudet en CIDI c.s. genoemd.

1 De zaak in het kort

Een politicus heeft ten tijde van de corona-maatregelen eind 2021 berichten en afbeeldingen op social media geplaatst. De voorzieningenrechter heeft een gebod opgelegd. Het hof bekrachtigt het vonnis. Volgens het hof is er voldoende grond om in dit geval de rechten van de overlevenden en nabestaanden te laten prevaleren boven de vrijheid van meningsuiting

2 Het geding in hoger beroep

Baudet is bij dagvaarding van 22 december 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis als bedoeld in artikel 30p (oud) Rv, als vastgelegd in het proces-verbaal, van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen CIDI c.s. als eisers en Baudet als gedaagde (verder: het bestreden vonnis).

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, met producties.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Baudet heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van CIDI c.s. alsnog geheel zal afwijzen, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van CIDI c.s. om al hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan proceskosten en nakosten aan CIDI c.s. heeft betaald, met rente, aan Baudet terug te betalen en met veroordeling van CIDI c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.

CIDI c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Baudet in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente.

3 Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.2 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.

3.1

Baudet is voorzitter van de Tweede Kamerfractie van Forum voor Democratie. Baudet heeft in november 2021 een aantal berichten op social media geplaatst. Het gaat om de volgende berichten:

Bericht op Twitter op 14 november 2021 dat luidt:

“Diep geraakt door de nieuwsbrief van @ [X ] vanochtend. Hij heeft zo gelijk: de situatie van nu ís met de jaren ’30 en ’40 te vergelijken. De ongevaccineerden zíjn de nieuwe Joden, de wegkijkende uitsluiters zíjn de nieuwe nazi’s en NSB-ers. There, I said it.”

Twee berichten op Instagram en Facebook op 16 november 2021 die luiden:

“Vraag jezelf af: is dit echt het land waarin je wilt leven? Waarin kinderen die “ongevaccineerd” zijn niet naar de intocht van Sinterklaas mogen? En buiten moeten worden afgedroogd na de zwemles? Zo nee: KOM DAN IN VERZET! Doe niet meer mee met deze apartheid, deze uitsluiting, deze WAANZIN!”

en een nagenoeg identiek bericht op Twitter van 16 november 2021, waarvan de laatste zin iets verschilt doordat deze na het woord “apartheid,” eindigt met: “deze uitsluiting! #FVD”

Bij de berichten van 16 november 2021 was een foto geplaatst van een kind met een pietenmuts op zijn hoofd, op de rug gezien en staand achter een hek terwijl hij met zijn handen dat hek vasthoudt, en daarnaast een foto van een kind met een Jodenster op zijn jas in dezelfde positie. De tweede foto is een foto van een kind in het getto van Łódź.

3.2

Op 26 november 2021 (na sommatie door eisers) heeft Baudet op Twitter het volgende bericht (‘tweet’) geplaatst.

“Ironie ten top! Oud-concentratiekamp Buchenwald hanteert nu 2G bij tentoonstelling over … het uitsluiten van mensen. Hoe is het MOGELIJK om nu nog altijd niet te zien hoe de geschiedenis zich herhaalt!?”

3.3

Geïntimeerden onder 3 tot en met 6 zijn overlevenden van de Holocaust.

4 Beoordeling

4.1

De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis, op vordering van CIDI c.s., kort gezegd, Baudet geboden om de hiervoor onder 3.1 en 3.2 opgesomde uitingen te verwijderen en verwijderd te houden en deze niet te herhalen, ongeacht op welke wijze en via welk medium, en voorts Baudet verboden in het kader van het debat over de coronamaatregelen gebruik te maken van beeldmateriaal van de Holocaust, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom bij overtreding daarvan.

4.2

De voorzieningenrechter heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.

Artikel 17 EVRM staat eraan in de weg dat uitingen waarin de Holocaust wordt ontkend, betwist, geminimaliseerd of vergoelijkt, onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting vallen. De uitingen van Baudet zijn niet gericht op de Holocaust als zodanig. Er is om die reden geen directe bagatellisering of minimalisering van de Holocaust. De verklaringen vallen daarom in beginsel onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Baudet maakt in zijn kritiek op de huidige maatschappelijke situatie niettemin een vergelijking met de Holocaust. Ook al heeft Baudet dit misschien niet zo bedoeld, de berichten komen wel over als een rechtstreekse vergelijking met de verschrikkingen van de Holocaust en niet (alleen) de opmaat daarvan, in het bijzonder door het gebruik van de foto van het kind in het getto Łódź en het noemen van concentratiekamp Buchenwald .

Bij de beoordeling van de vordering moet een afweging worden gemaakt tussen twee fundamentele rechten die tegenover elkaar staan: het recht van het CIDI c.s. op bescherming van identiteit en privéleven en het recht van Baudet op vrijheid van meningsuiting. Er bestaat geen rangorde tussen deze twee rechten. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in dit geval zwaarder weegt, hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder ook de vraag in hoeverre de uitlatingen feitelijk juist zijn.

Uitgangspunt is dat het recht op vrijheid van meningsuiting ook uitingen beschermt die mogelijk bepaalde groepen in de samenleving beledigen, choqueren of storen. Kritiek op de uitoefening van de overheidsbevoegdheden in het kader van het bestrijden van het coronavirus verdient een hoge mate van bescherming. Dit geldt des te meer wanneer die kritiek afkomstig is van een gekozen volksvertegenwoordiger.

Lid 2 van artikel 10 EVRM verbindt aan de uitoefening van die vrijheid ook plichten en verantwoordelijkheden. Daaronder valt de verplichting om uitingen die verder gaan dan wat een robuust publiek debat vereist zoveel mogelijk te vermijden.

Als gevolg van de wanverhouding tussen het lot van een ongevaccineerde burger in de huidige maatschappij – dat in de berichten van Baudet gelijk wordt gesteld aan het lot van een Jood in de jaren ’30-’40 – wordt het onrecht en leed dat door de Holocaust is veroorzaakt bij implicatie gebagatelliseerd.

De vergelijking gaat feitelijk mank omdat Joden werden geweigerd om wie zij zijn; zij hadden geen keuze. Ook werden de maatregelen tegen Joden ingevoerd door een totalitair regime, terwijl de coronamaatregelen werden ingevoerd bij een op democratische wijze tot stand gekomen wet in formele zin in het kader van de coronapandemie.

De door Baudet gemaakte vergelijking gaat verder dan wat het belang van een robuust publiek debat kan rechtvaardigen. Door die vergelijking ‘instrumentaliseert’ hij het menselijk leed van de Joden tijdens de Holocaust en de herinnering daaraan. Hij heeft zich hiermee onnodig grievend en onrechtmatig uitgelaten jegens Holocaust -overlevenden en nabestaanden van slachtoffers van de Holocaust. Het is bovendien aannemelijk dat hij bijdraagt aan een klimaat waarin uitingen van antisemitisme worden aangewakkerd, zoals blijkt uit de door CIDI c.s. in het geding gebrachte twitterberichten, de verklaring van de directeur van Buchenwald , en het twitterbericht dat ter zitting namens CIDI c.s. is voorgelezen.

Baudet heeft ten slotte geenszins aangetoond dat het maken van deze vergelijking een effectief middel is om de aandacht te richten op het thema nut en noodzaak van de coronamaatregelen.

4.3

Het hoger beroep betreft een groot deel van de hiervoor geciteerde overwegingen, en de toewijzing van de vordering. Volgens grief A heeft de voorzieningenrechter geen juiste toepassing gegeven aan het hoor- en wederhoorbeginsel. Baudet bepleit bij grief B dat toewijzing van de vordering in strijd is met zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Deze grief valt uiteen in de onderdelen a tot en met f. Volgens onderdeel a heeft de voorzieningenrechter het begrip ‘instrumentalisering’ ten onrechte als leidend criterium gehanteerd. Bij onderdeel b stelt Baudet dat hij met zijn uitlatingen niet heeft bijgedragen aan een klimaat van antisemitisme. Bij onderdeel c voert Baudet aan dat hij geen vergelijking heeft gemaakt met de Holocaust, omdat hij slechts spreekt over de uitsluiting van groepen mensen. Hij heeft de Holocaust dan ook niet gebagatelliseerd, aldus onderdeel d. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte bij de beoordeling betrokken dat de uitlatingen geen effectief middel zijn, zo betoogt Baudet bij onderdeel e. Volgens onderdeel f, ten slotte, is toewijzing van de vordering in strijd met artikel 10 EVRM. Daarbij wordt verwezen naar de hiervoor genoemde onderdelen.

4.4

Baudet voert bij zijn grief A het volgende aan. Tussen het einde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en de uitspraak zat slechts een korte tijd, nog geen twee uren. Het kan dan ook niet anders dan dat het uitgebreide en zorgvuldige vonnis grotendeels vooraf was geformuleerd, en slechts is ingekleurd met een paar feitelijkheden die ter zitting waren gebleken.

Het hof gaat aan deze klacht voorbij. Het binnen enkele uren na de behandeling uitspreken van een zorgvuldig geformuleerde beslissing is op zichzelf een onvoldoende aanwijzing dat het rechtsoordeel vóór die behandeling reeds vaststond en dat onvoldoende acht is geslagen op het tegen de vordering gevoerde verweer. Dat, wellicht met het oog op de spoed, voorbereidingen waren getroffen en bijvoorbeeld de tekst van de berichten reeds was genoteerd wijst daarop niet. Een dergelijke aanpak geeft dan ook niet op zichzelf blijk van handelen in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor of vooringenomenheid.

4.5

Baudet wijst er bij deze grief nog op dat in het vonnis (in rechtsoverweging 2.14) de inhoud van een tweet is aangehaald die ter zitting was voorgelezen. Baudet werpt daarbij vragen op over de toetsing van dit bericht (en andere berichten) in die zin, dat ter zitting niet is gebleken dat deze berichten daadwerkelijk zijn gepubliceerd, dat niet duidelijk is door wie en met welke reden deze zijn geplaatst en of daaruit wel kan worden afgeleid dat maatschappelijke ophef is ontstaan.

Voor zover Baudet hiermee wil betogen dat hij onvoldoende heeft kunnen reageren op de publicatie en herkomst van de ter zitting voorgelezen tweet en dat het gebruik daarvan door de voorzieningenrechter strijd oplevert met het beginsel van hoor en wederhoor, heeft hij een punt. Baudet verbindt hieraan echter geen duidelijk gevolg, terwijl in het algemeen heeft te gelden dat het hoger beroep mede dient om gebreken van de eerste aanleg te herstellen. Baudet heeft in dit hoger beroep wel voldoende gelegenheid gekregen en gebruikt om alsnog op de inhoud en de achtergrond van de voorgelezen tweet in te gaan. Daarom faalt de grief.

4.6

Baudet heeft niet bestreden dat in dit geval een afweging dient te worden gemaakt tussen twee fundamentele rechten die tegenover elkaar staan: het recht van het CIDI c.s. (althans geïntimeerden 3 tot en met 6 en de personen van wie geïntimeerden 1 en 2 zich de belangen aantrekken) op bescherming van identiteit en privéleven en zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Hij heeft evenmin bestreden dat er geen rangorde tussen deze twee rechten bestaat en dat het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten zwaarder weegt, afhangt van alle omstandigheden van het geval.

4.7

Het hof deelt het uitgangspunt van de voorzieningenrechter dat het recht op vrijheid van meningsuiting ook uitingen beschermt die mogelijk bepaalde groepen in de samenleving beledigen, choqueren of storen, maar dat de grens van die vrijheid ligt

in onder meer de verplichting om zoveel mogelijk te vermijden dat uitingen verder gaan dan wat een robuust publiek debat vereist.

4.8

Het hof zal eerst ingaan op onderdeel c van grief B. Baudet betoogt bij dit onderdeel dat zijn uitlatingen niet gaan over de Holocaust maar over de uitsluiting van groepen mensen. Hij wijst daarbij met name op de tekst van zijn uitlating van 16 november 2021. De berichten dienen bovendien te worden beschouwd in de context van de ingrijpende en omstreden coronamaatregelen van dat moment, aldus Baudet. Het hof concludeert dat Baudet in zijn uitlatingen het lot van ongevaccineerden wel degelijk vergelijkt met het lot van Joden gedurende de Holocaust. Tot motivering van die conclusie dient het volgende.

4.9

De uitlatingen dienen in onderling verband te worden bezien. Deze worden immers in de door Baudet gebruikte social media gewoonlijk op tijdvolgorde van plaatsing gepresenteerd en door gebruikers van die social media in samenhang tot zich genomen. In de tekst van het eerste bericht van 14 november 2021 wordt de situatie van ongevaccineerden uitdrukkelijk vergeleken met de situatie van Joden in de jaren ’30 en ’40, de periode waarin niet alleen de uitsluiting van Joden maar ook de Holocaust zich afspeelde. Vervolgens wordt in de berichten van 16 november 2021 een foto gebruikt uit de tijd van de Holocaust en met een sterk emotionele lading, een kind met Jodenster achter een hek, die de ernst van de Holocaust illustreert. In het bericht van 26 november 2021 ten slotte wordt uitdrukkelijk verwezen naar een concentratiekamp, het ultieme symbool van de Holocaust. Daarbij geldt weliswaar dat de teksten van de berichten van 16 en 26 november 2021 naar de letter gaan over de uitsluiting van ongevaccineerden van maatschappelijke activiteiten, maar de verwijzingen naar de Holocaust zijn in alle berichten aanwezig: ofwel uitdrukkelijk, in het eerste bericht, ofwel voor de lezer/gebruiker evident, door de foto in het tweede bericht en de naam van het concentratiekamp in het derde bericht. Bovendien is van betekenis dat het gebruik van beeldmateriaal, zoals een foto, in het algemeen onmiddellijk en sterk de aandacht van gebruikers van social media trekt. Al met al blijkt voldoende dat Baudet de lezers/gebruikers van zijn berichten confronteert met een vergelijking tussen het lot van ongevaccineerden door de coronamaatregelen en het lot van Joden gedurende de Holocaust. Dat hij zelf niet die intentie heeft gehad en alleen iets wilde zeggen over volgens hem te ver gaande coronamaatregelen, zoals hij aanvoert, is in dit verband niet doorslaggevend. Het gaat om de totaalindruk van de berichten waarvan hij zich in redelijkheid bewust moet zijn geweest. De toevoeging “there, I said it” wijst er ook op dat hij zich de beladenheid realiseerde.

4.10

Baudet voert bij onderdeel d van grief B aan dat zijn uitlatingen niet zijn te duiden als het bagatelliseren van de Holocaust. Baudet geeft met zijn uitlatingen juist te kennen dat hij de Jodenvervolging vreselijk vindt en waarschuwt voor herhaling daarvan. Hij beschrijft voorbeelden van het daadwerkelijk ontkennen, minimaliseren of in twijfel trekken van de Holocaust. Daaraan heeft hij zich in elk geval niet schuldig gemaakt, zo voert hij aan.

Het hof stelt aan de hand van de uitlatingen vast dat van het uitdrukkelijk ontkennen of minimaliseren van de Holocaust inderdaad geen sprake is. Het ontbreken van een uitdrukkelijke minimalisering van de Holocaust maakt echter nog niet dat de berichten niet als bagatellisering van de Holocaust zijn op te vatten. Het hof komt daarop terug bij de bespreking van onderdeel a van grief B.

4.11

Baudet wijst bij dit onderdeel van zijn grief tevens op wetgevingsinitiatieven (het wetsvoorstel Wet strafbaarstelling negationisme uit 2006 en een recentere voorbereiding van een wijziging van artikel 137c Wetboek van Strafrecht) en op de wetsgeschiedenis daarvan, die wijzen op een beperkte uitleg van het begrip bagatellisering. Het hof gaat hieraan voorbij omdat deze initiatieven nog niet tot wetgeving hebben geleid en bovendien slechts strafbaarstelling betroffen. De door Baudet aangehaalde wetgevingsgeschiedenis is daarom van onvoldoende betekenis voor de beoordeling van dit (civiele) geschil. Ook de door Baudet overgelegde sepotbeslissing van 31 maart 2022, inhoudende dat het feit naar het oordeel van het OM niet strafbaar is, is niet van voldoende gewicht, alleen al omdat deze beslissing slechts betrekking heeft op een aangifte naar aanleiding van de tweet van Baudet van 14 november 2021, maar ook omdat de beoordeling in dit geschil een andere is dan de vraag of Baudet zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, te weten groepsbelediging of het aanzetten tot haat. In de sepotbeslissing wordt bovendien (mede) als grond opgevoerd dat strafrechtelijk ingrijpen bovenop de onderhavige civiele procedure niet voldoet aan het vereiste van de inzet van het strafrecht als ultimum remedium. Tenslotte weegt mee dat in dit kort geding slechts gevorderd wordt de uitlatingen te verwijderen en niet te herhalen. Dat is een remedie die het civiele recht wel, maar het strafrecht niet kent.

4.12

Baudet wijst bij onderdeel a van zijn grief B op de uitspraak van het EHRM van 8 november 2012 in de zaak Peta vs. Duitsland. Uit die uitspraak, aldus Baudet, is niet af te leiden dat elke vergelijking met het lot van de Joden verboden is. Het woord ‘instrumentaliseren’ komt slechts voor in de overweging waarin het EHRM de Duitse rechter citeert en is dus geen criterium dat het EHRM zelf aanlegt. Het EHRM wijst er verder op dat Duitsland binnen de ‘margin of appreciation’ is gebleven juist vanwege zijn bijzondere rol als (destijds) agressor en mensenrechtenschender. Uit de uitspraak blijkt dan ook niet dat instrumentalisering van de Holocaust zonder meer verboden is, aldus Baudet.

4.13

Het hof is van oordeel dat de door Baudet genoemde uitspraak niet in de weg staat aan toewijzing van het gevorderde. Integendeel, de uitspraak ondersteunt juist de toewijsbaarheid van de vordering. Het EHRM citeert niet alleen de overwegingen van de Duitse rechter, maar concludeert ook dat deze rechter relevante en voldoende redenen heeft gegeven voor toewijzing van de vordering, te weten het verbod van publiceren van de in die zaak gewraakte posters met beelden van de Holocaust die werden gebruikt in een protest tegen de bio-industrie. Het EHRM heeft daarmee aanvaard dat artikel 10 EVRM niet aan de weg stond aan dat verbod, omdat het instrumenteel gebruik van het lot van Joden in de Holocaust, waardoor overlevenden en nabestaanden van slachtoffers van die Holocaust worden geconfronteerd met hun lijden en de vervolging, de persoonlijke rechten van die overlevenden en nabestaanden schendt. Die schending is daarin gelegen dat hun lot daarmee wordt gebanaliseerd of gebagatelliseerd. Ook in het onderhavige geval leidt dat instrumentele gebruik van de Holocaust tot schending van de persoonlijke rechten van de overlevenden en nabestaanden.

4.14

Dat deze kwestie zich in Nederland afspeelt en niet in Duitsland, is daarbij niet van overwegende betekenis. Ook in Nederland is de Joodse bevolking het slachtoffer geworden van de Holocaust waarbij slechts een kleine groep die heeft overleefd. Het is evenmin anders op de grond dat de door Peta gebruikte foto’s huiveringwekkender waren dan de hier gebruikte foto, zoals Baudet aanvoert. De door Baudet gebruikte foto is eveneens indringend door het beeld van een kind, gemerkt met Jodenster, dat is opgesloten achter een hek.

4.15

Het EHRM heeft in de genoemde zaak Peta vs. Duitsland uitdrukkelijk overwogen dat aan zijn oordeel in die zaak niet afdoet dat rechters in andere jurisdicties beslissingen nemen die afwijken van de Duitse maatregel tegen Peta. De Oostenrijkse zaak die in de uitspraak Peta vs. Duitsland wordt genoemd en door Baudet wordt aangehaald gaat – voor zover de tekst van de uitspraak Peta vs. Duitsland wordt gevolgd - om een tentoonstelling van de posters van Peta, hetgeen minder indringend is dan een publicatie op het internet. Dat de Oostenrijkse rechter met zijn beslissing binnen de door het EHRM toegepaste ‘margin of appreciation’ bleef doet er niet aan af dat dat ook gold voor de Duitse rechter, in een zaak die sterker op de onderhavige lijkt dan de Oostenrijkse.

4.16

Baudet bestrijdt met onderdeel b van grief B dat zijn uitlatingen antisemitisch gedachtegoed aanwakkeren. Geen van de door CIDI c.s. overlegde (twitter)berichten bevat antisemitisch gedachtegoed. Zijn uitlatingen hebben geen antisemitisch karakter en kunnen daarom geen antisemitisch gedachtegoed aanwakkeren, aldus Baudet.

4.17

Uit de door CIDI c.s. overgelegde berichten van social media blijkt afdoende dat de uitlatingen van Baudet hebben geleid tot vele antisemitische uitlatingen op het internet. CIDI c.s. hebben al in eerste aanleg als productie 6 en 13 een groot aantal berichten met grotendeels antisemitische teksten en soms beelden overgelegd. Een aantal daarvan zijn commentaren op een reactie van Baudet (op Twitter), waarin hij had gereageerd op de verontwaardiging van CIDI over zijn tweet van 14 november 2021. De commentaren bevatten een aantal sterk antisemitische teksten. Ook in Telegramgroepen wordt in de dagen na de uitlatingen van Baudet sterk antisemitisch gereageerd. In een van die Telegramgroepen, formeel overigens niet aan de partij van Baudet gelieerd maar in hun naam wel naar die partij verwijzend, is Baudets bericht met foto van 16 november 2021 overgenomen. Twee dagen daarna wordt in een ander bericht (eveneens) een parallel getrokken tussen Joden en ongevaccineerden als zondebokken. Daarna ontstaat er in die groep een discussie met sterk antisemitische trekken. Joden worden daarin onder meer in verband gebracht met het vaccineren en (daarmee) doden van kinderen. Een en ander is een afdoende onderbouwing van het verwijt dat de uitlatingen van Baudet tot sterk antisemitische tendensen leiden. Ook het verband met zijn uitlatingen is voldoende duidelijk en direct. De antisemitische tendensen ontstaan vooral binnen de achterban van Baudet; de antisemitische berichten worden met name geplaatst als steunbetuiging aan de uitlatingen van Baudet. In dit hoger beroep hebben CIDI c.s. nog meer voorbeelden van antisemitische uitlatingen overgelegd. Het betreft dan berichten die zijn geplaatst naar aanleiding van de uitspraak in eerste aanleg in dit geschil. Deze zijn daarom eveneens in voldoende mate in verband te brengen met de uitlatingen van Baudet. Baudet kon dit redelijkerwijs ook verwachten. De bedoeling van deze berichten is immers om Baudet in dit geschil te ondersteunen. Een en ander maakt voldoende duidelijk dat er een ‘pressing social need’ is om een grens te stellen aan de vrijheid van meningsuiting van Baudet.

4.18

Dat de uitlatingen van Baudet zelf strikt genomen geen antisemitische inhoud hebben, maakt het voorgaande niet anders. Over de inhoud van sommige reacties op zijn uitlatingen kan weliswaar worden gedebatteerd of deze antisemitisch zijn, maar dat is van onvoldoende betekenis. Een substantieel aantal berichten heeft immers een zodanige inhoud dat de antisemitische strekking daarvan buiten elke discussie staat. De verklaring van de directeur van de Gedankstätte Buchenwald weegt bij de beoordeling overigens niet mee omdat uit de inhoud daarvan niet duidelijk wordt of de door hem ontvangen hate mail veroorzaakt is door de uitlatingen van Baudet.

4.19

Met onderdeel e van grief B betoogt Baudet dat de door hem gebruikte hyperbool (overdrijving) een beproefd stijlmiddel is om aandacht op een onderwerp te vestigen, en dat alleen al de media-aandacht en dit geding aantoont dat het een effectief middel is om die aandacht te trekken.

4.20

Het is juist dat Baudet met zijn uitlatingen de aandacht op zich heeft gevestigd. Dat is echter maar één element in de weging van omstandigheden. Dit element wordt gerelativeerd omdat de vraag kan worden gesteld of er met de uitlatingen aandacht is gegenereerd voor het standpunt van Baudet over de coronamaatregelen of dat er aandacht is gegenereerd juist voor de inkleding van zijn uitlatingen en de betekenis, toelaatbaarheid en gevolgen van die inkleding. Afgezien daarvan is de vraag of het enkel genereren van aandacht voor een standpunt op deze wijze, en dus niet de vrijheid om dat standpunt te verkondigen, opweegt tegen het leed dat de overlevenden en nabestaanden daarmee wordt aangedaan. Het antwoord van het hof op die vraag is, zoals hierna zal blijken, gelet op alle omstandigheden ontkennend in die zin dat het belang van Baudet om aandacht voor zijn standpunt te genereren niet opweegt tegen het belang van de overlevenden om gespaard te worden van leed en krenking. Daarbij speelt mee dat Baudet een bekend politicus is die andere wegen heeft om aandacht voor zijn standpunt te verkrijgen.

4.21

De positie van Baudet als politicus en parlementslid brengt overigens mee, daar is het hof zich van bewust, dat hem een hoge mate van bescherming toekomt om op de hem goeddunkende wijze aan het publieke debat deel te nemen. Dat is hier te meer het geval omdat de coronamaatregelen grote invloed hebben gehad op de rechten en vrijheden van de burger, en tot grote en belangrijke debatten hebben geleid waarbij de standpunten soms op scherp kwamen te staan en maatschappelijke tegenstellingen zijn blootgelegd, met name over de zogenaamde 3G-toegangsbeperkingen en de dreigende 2G-toegangsbeperkingen. Anderzijds kan de hoedanigheid van parlementslid niet worden beschouwd als een omstandigheid die de verantwoordelijkheid beperkt. Het is van cruciaal belang dat politici uitingen vermijden die onverdraagzaamheid kunnen aanwakkeren, aldus het EHRM in zijn uitspraak van 16 juli 2009 in de zaak Feret vs. België. Dat laatste speelt hier, gelet op de aantoonbare gevolgen van de uitlatingen, een belangrijke rol.

4.22

Bij onderdeel f van grief B wijst Baudet met name terug naar de onderdelen van deze grief die in het voorgaande reeds zijn besproken. Hij wijst er bij dit onderdeel van zijn grief nog wel uitdrukkelijk op dat de voorzieningenrechter teveel gewicht heeft toegekend aan de feitelijke onjuistheid van de vergelijking tussen de positie van ongevaccineerden en de Holocaust. Baudet heeft daarmee slechts een waardeoordeel willen geven over de coronamaatregelen, zo voert hij aan, zodat een feitelijke onderbouwing niet van hem kan worden gevergd.

4.23

Het hof volgt de voorzieningenrechter in de feitelijke constatering dat het lot van ongevaccineerden onder de coronamaatregelen niet op één lijn is te stellen met het lot van Joden gedurende de Holocaust. Het behoeft geen betoog dat de tijdelijke en gedeeltelijke beperking van bewegingsvrijheid en maatschappelijke deelname niet in verhouding staat tot algehele uitsluiting en uiteindelijk genocide. Ook is er een verschil tussen het enkel naar afkomst onderscheiden van een bevolkingsgroep, en het maken van verschillende regels voor gevaccineerden en degenen die (meestal) uit vrije wil ongevaccineerd blijven, gestoeld op een – weliswaar omstreden maar wel, op dat moment, maatschappelijk breed aanvaard – risico voor de volksgezondheid. De coronamaatregelen zijn tenslotte ingevoerd bij wet en op democratische wijze tot stand gekomen, tegenover de Holocaust die is bedacht en uitgevoerd door een verwerpelijk totalitair regime. Een en ander speelt wel degelijk een rol bij de beoordeling van dit geschil.

4.24

Gelet op het voorgaande faalt grief B in al zijn onderdelen. Er is voldoende grond voor toewijzing van de vordering zoals de rechtbank heeft gedaan. Het komt erop neer dat Baudet zonder feitelijke grond de positie van ongevaccineerden heeft vergeleken met de positie van Joden tijdens de Holocaust. Dat leidt tot het bagatelliseren van de Holocaust en levert daarmee een inbreuk op op de rechten van de overlevenden van de Holocaust en de nabestaanden van de slachtoffers daarvan. Het is bovendien voldoende aannemelijk dat de uitlatingen hebben geleid tot de verspreiding van antisemitische uitlatingen op het internet hetgeen maatschappelijk ongewenst is en tot een verdere krenking heeft geleid. Er is daarmee voldoende grond om in dit geval de rechten van de overlevenden en nabestaanden te laten prevaleren boven de vrijheid van meningsuiting van Baudet.

4.25

De opgelegde geboden en verboden strekken niet verder dan het doel daarvan, namelijk het beschermen van de rechten van CIDI c.s. Buiten de geboden en verboden heeft Baudet nog alle mogelijkheden (gehad) om aan het maatschappelijk debat over de coronamaatregelen deel te nemen. Hij is slechts beperkt in zijn vergelijking met de Holocaust.

4.26

Baudet heeft niet rechtstreeks de Holocaust ontkend, betwist, geminimaliseerd of vergoelijkt. Zijn beroep op de vrijheid van meningsuiting die artikel 10 van het EVRM garandeert, is daarom niet aan te merken als misbruik van recht zoals bedoeld in artikel 17 van dat verdrag. Aan Baudet komt dan ook in beginsel een beroep toe op het recht op vrijheid van meningsuiting, maar dat beroep strandt op beperkingen die bij wet zijn voorzien (art. 6:162 BW) en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de rechten van anderen. Bij de beoordeling of dat het geval is, heeft het hof zich mede laten leiden door de grens die artikel 17 van het EVRM aan een beroep op vrijheid van meningsuiting stelt. De uitlatingen begeven zich immers door de indirecte bagatellisering van de Holocaust, mede gelet op de gevolgen daarvan, in de richting van die door artikel 17 EVRM gestelde grens. Voorts heeft het hof meegewogen dat de corona-maatregelen waarop de litigieuze berichten zagen, inmiddels al geruime tijd niet meer actueel zijn en evenmin onderwerp vormen van maatschappelijk debat. In het kader van de belangenafweging kan aldus niet worden aangenomen dat Baudet op dit moment een in dat inhoudelijk debat gelegen zwaarwegend (al dan niet spoedeisend) belang heeft bij het wederom online kunnen plaatsen van de inmiddels verwijderde berichten.

4.27

De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Baudet zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,

veroordeelt Baudet in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van CIDI c.s. begroot op € 783,- aan verschotten en € 1.183,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, D. Kingma en H. Struik en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.