Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
[medeverdachte] in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, gemeente Bunnik tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk één of meer zwa(a)n(en) en/of een roofvogel heeft gedood en/of heeft verwond en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord, tot en/of bij het plegen van dat/die misdrijf/ven hij, verdachte, toen en daar, opzettelijk behulpzaam was, door [medeverdachte] te vragen zwanen te komen schieten en/of het veld van zijn vader ter beschikking te stellen aan [medeverdachte] om daar te gaan schieten en/of [medeverdachte] op het veld af te zetten waar deze op zwanen gaat schieten en/of [medeverdachte] opdracht te geven te moeten kijken wat hij onder schot kan krijgen en pakken wat hij pakken kan en/of [medeverdachte] aan te moedigen een roofvogel te doden en/of te verwonden door te zeggen 'prima, wegwerken, opruimen dat ding';
2.
hij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, dieren en/of eieren en/of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
- in of omstreeks de periode 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 te Voorthuizen en/of te Kootwijkerbroek, beide in de gemeente Barneveld en/of te Utrecht en/of te Werkhoven in de gemeente Bunnik en/of elders in Nederland een (product van een) wildzwijn onder zich heeft gehad om te slachten;
4.
hij in of omstreeks de periode van 25 april 2015 tot en met 15 mei 2015 te Werkhoven, gemeente Bunnik en/of elders in Nederland, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met voorschrift 16 van de ontheffing met nummer [nummer 1] verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, immers heeft hij de resultaten van het gebruik van genoemde ontheffing op 25 april 2015 en/of 30 april 2015 niet gerapporteerd;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf asbest of een asbesthoudend product uit een pand aan de [adres 1] , althans uit een bouwwerk of object heeft verwijderd en/of heeft doen verwijderen zonder dat hij, verdachte, met betrekking tot dat bouwwerk over een asbestinventarisatierapport beschikte;
7.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen zonder of in afwijking van een sloopmelding heeft gesloopt en/of heeft doen slopen, terwijl daarbij asbest werd verwijderd en/of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 bedroeg.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vrijspraak
Feit 1 – medeplichtigheid doden zwanen en roofvogel
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte behulpzaam is geweest bij het doden van zwanen maar dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde medeplichtigheid aan het doden van een roofvogel.
Het staat vast dat de medeverdachte [medeverdachte] op 25 en 30 april 2015 in het veld in Werkhoven aanwezig was, maar is er onvoldoende bewijs dat [medeverdachte] inderdaad op die dagen daar zwanen heeft gedood. Uit de tapgesprekken kan niet meer worden afgeleid dan dat [medeverdachte] het doel heeft gehad om zwanen te schieten en heeft geschoten, maar niet dat hij daarbij daadwerkelijk zwanen heeft gedood. Op 25 april 2015 was hij samen met anderen, die wel over een jachtvergunning beschikten. Ten aanzien van 30 april 2015 kan bovendien niet worden vastgesteld dat de verdachte wist dat [medeverdachte] (zelf) op zwanen zou gaan schieten. Ook op die dag was [medeverdachte] samen met anderen. In het tapgesprek op pagina 4212 antwoordt [medeverdachte] op de vraag van de verdachte of hij die witte dingen (het hof begrijpt: zwanen) gaat doodschieten met “nee, nee… ik heb twee mannen meegenomen”. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van medeplichtigheid aan het doden van zwanen.
Hetzelfde geldt voor de ten laste gelegde medeplichtigheid aan het doden of verwonden van een roofvogel. Van de in de tenlastelegging genoemde ‘opdracht’, wat daar verder van zij, is niet gebleken dat deze (mede) betrekking had op het schieten van een roofvogel. Uit de telefoontaps blijkt dat [medeverdachte] de verdachte op enig moment heeft medegedeeld dat hij een roofvogel heeft aangeschoten en dat de verdachte toen heeft gezegd: “Prima, wegwerken, opruimen dat ding” maar dat [medeverdachte] daarna niet meer geschoten heeft. Bij requisitoir in eerste aanleg verweet de officier van justitie de verdachte dat hij [medeverdachte] niet heeft opgedragen de roofvogel “alsnog een vangschot te geven”. Wat hiervan zij, het eerstgenoemde citaat is van na het moment dat [medeverdachte] op de roofvogel heeft geschoten en kan dus niet aan dat schieten hebben bijgedragen. Al met al is onvoldoende gebleken dat het opzet van de verdachte gericht was op het behulpzaam zijn bij het doden van de roofvogel.
Feit 4 – rapporteren resultaten gebruik ontheffing
De advocaat-generaal acht dit feit bewezen, nu de verdachte heeft erkend dat hij de hier bedoelde rapportage niet heeft gedaan.
De verdediging heeft bepleit dat niet de verdachte verantwoordelijk was voor het doen van de melding van het afschot bij de provincie, maar [naam 1] . [naam 1] was jachthouder en had de meldingen moeten doen in het fauna registratiesysteem. Er bestond daarnaast geen machtiging van [naam 1] aan de verdachte voor het gebruik van de ontheffing voor knobbelzwanen, zodat de verdachte ook niet langs die weg als de adressant van het desbetreffende voorschrift kan gelden. De machtiging waar op pagina 1669 van het dossier naar wordt verwezen, ziet vermoedelijk op de door de verdediging overgelegde machtiging van [naam 1] aan de verdachte voor andere dieren (zwarte kraai, kauw, konijn, vos en de Canadese gans). Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van feit 4.
In artikel 9 van de Ffw is bepaald dat het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort te doden. Op grond van artikel 68 Ffw kan een ontheffing worden verleend van het bepaalde in artikel 9 Ffw. In het dossier (doorgenummerde pagina’s 4446 e.v.) bevindt zich een ontheffing die is verleend door de Provincie Utrecht aan de Faunabeheereenheid Utrecht voor – kort gezegd – het doden van de knobbelzwaan met behulp van een geweer in het werkgebied van de Faunabeheereenheid Utrecht voor de periode 1 december 2014 tot 1 september 2019. De voorwaarde (punt 16 van bijlage 1 bij de ontheffing) is daarbij gesteld dat “de persoon die gebruik maakt van deze ontheffing (..) de resultaten hiervan (rapporteert) uiterlijk twee weken hierna middels een digitaal registratie systeem”.
Om vast te stellen wie gebruik heeft gemaakt van de ontheffing en verantwoordelijk was voor voornoemde rapportage is het volgende van belang. De ontheffing kan worden verleend aan een jacht(akte)houder. Dit is degene die, overeenkomstig het in artikel 33 of 34 Ffw bepaalde, gerechtigd is tot het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht. Het hof merkt op dat in het zaaksproces-verbaal op pagina 1669 weliswaar wordt verwezen naar twee documenten (die ter inzage zijn gegeven door de vader van de verdachte) waaruit zou blijken dat voornoemde ontheffing was verleend aan [naam 1] als jachthouder en dat die op zijn beurt een machtiging had gegeven aan de verdachte en zijn vader, maar dat deze stukken niet als bijlagen bij het proces-verbaal zijn gevoegd. Door de verdediging zijn ter terechtzitting in hoger beroep twee geschriften overgelegd die op het punt van de omschrijving, de data en het nummer, overeen lijken te komen met de stukken genoemd in het proces-verbaal. Het hof gaat er daarom – bij ontbreken van aanwijzingen in andere zin – van uit dat dit de stukken zijn waar het proces-verbaal naar verwijst. Uit deze documenten volgt dat de algemene machtiging voor het gebruik van de ontheffing van het verbod tot afschot met nummer [nummer 2] op naam van [naam 1] voor de knobbelzwaan, een machtiging betreft voor de periode van 2 maart 2014 tot en met 30 april 2014. Dat is dus vóór de ten laste gelegde periode. Het document met de toestemming van de jachthouder [naam 1] aan de verdachte en zijn vader voor de periode van 20 september 2013 tot en met 20 september 2017 betreft een machtiging voor andere dieren dan de knobbelzwaan.
Op basis van deze stukken kan dus niet worden aangenomen dat de verdachte in de periode hier van belang gebruik heeft gemaakt van de ontheffing.
Ten slotte is door de verdediging een stuk overgelegd waaruit volgt dat [naam 1] ook voor de periode 1 december 2014 tot en met 31 mei 2015 een algemene machtiging had verkregen voor het afschot van knobbelzwanen. Niet is gebleken dat [naam 1] voor het gebruik van deze ontheffing een machtiging had verleend aan de verdachte.
Ook anderszins is niet gebleken dat de verdachte als jachthouder kan worden aangemerkt op grond van artikel 33 dan wel 34 Ffw.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de ontheffing, is niet bewezen dat hij in strijd met die ontheffing heeft gehandeld door niet aan de daarin voor de gebruiker opgenomen meldplicht te voldoen. Het hof zal de verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
Verhouding Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet Natuurbescherming (Wnb)
De advocaat-generaal stelt dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – bij de vervanging van de Ffw door de Wnb geen sprake is geweest van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van het opzet, zodat de Ffw moet worden toegepast. Volgens haar hoeft op grond van de Wnb ten aanzien van artikel 3.10 en 3.38 Wnb (voorheen de artikelen 9 en 13 Ffw) geen sprake te zijn van “boos opzet” in plaats van “kleurloos opzet”. Wel heeft de wetswijziging tot gevolg dat niet opzettelijke handelingen (overtredingen) niet langer strafbaar zijn onder de Wnb, aldus de advocaat-generaal.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de Ffw van toepassing. De strafbaarstelling van de in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw neergelegde verboden was in 2015 als volgt geregeld. Een overtreding van artikel 9 Ffw (doden en vangen van inheemse beschermde diersoorten) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, eerste lid, Ffw (bezit van en handel in beschermde inheemse en uitheemse diersoorten) en artikel 12 Ffw (rapen van eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Overtreding van het in artikel 16 Ffw neergelegde verbod (dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was) en overtreding van het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw (vangen/doden van dieren met niet toegelaten middelen) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 3° van de WED. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED waren die delicten overtredingen.
De Ffw is per 1 januari 2017 vervangen door – voor zover voor deze zaak van belang – de Wnb. Ten aanzien van wat strafbaar was gesteld in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw is het volgende van belang.
De Wnb kent drie beschermingsregimes, te weten:
- -
vogels (artikel 3.1-3.4 Wnb),
- -
diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (artikel 3.5-3.9 Wnb) en
- -
nationale diersoorten opgenomen in bijlage 1, onderdeel A bij de Wnb (artikel 3.10-3.11 Wnb).
Het verbod van doden en vangen van artikel 9 Ffw is ondergebracht in artikel 3.1, eerste lid, Wnb (vogels), 3.5 eerste lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en 3.10, eerste lid, aanhef en onder a Wnb (nationale diersoorten van bijlage 1 van de Wnb). Het verbod op het rapen van eieren van artikel 12 Ffw en het onder zich hebben van eieren van artikel 13 Ffw zijn thans opgenomen in artikel 3.1, derde lid, Wnb. Het verbod van bezit en handel van artikel 13 Ffw (met uitzondering van het verbod op het onder zich hebben van eieren) is ondergebracht in artikel 3.2, eerste en zesde lid, Wnb (vogels), artikel 3.6, eerste en tweede lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en artikel 3.38 Wnb juncto artikel 3.25 Besluit natuurbescherming (diersoorten opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit).
Het verbod op het dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was van artikel 16 Ffw is thans opgenomen in artikel 3.27 Wnb. Tot slot is het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw, juncto artikel 7 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het verbod op het vangen of doden van dieren met andere dan de bedoelde middelen of in strijd met de toestemming of regels, opgenomen in artikel 3.26 Wnb juncto artikel 3.13, vierde lid, Besluit natuurbescherming.
In de artikelen 3.1 (met uitzondering van het derde lid: het verbod op rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid van dat artikel), 3.5 en 3.10 van de Wnb, de bepalingen met betrekking tot het doden en vangen van alle voornoemde diersoorten, is “opzettelijk” opgenomen in de delictsomschrijvingen. Deze artikelen zijn thans strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk zijn begaan, zijn deze economische delicten op grond van artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Nu opzet in de delictsomschrijvingen is opgenomen, is niet opzettelijk handelen in strijd met deze bepalingen niet langer strafbaar. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting, die inhoudt dat alleen opzettelijke handelingen zijn verboden. Anders gezegd is de overtredingsvariant in de nieuwe wet niet meer strafbaar. Ten aanzien hiervan is dan ook sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever, maar ten aanzien van de misdrijfvariant niet.
In de artikelen 3.1, derde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.6, eerste en tweede lid, 3.26, 3.27 en 3.38 Wnb en de artikelen 3.13, vierde lid, en 3.25 van het Besluit natuurbescherming, is opzet – net als in de Ffw – niet opgenomen in de delictsomschrijvingen. Schending van deze artikelen is strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1°, 2° en 3° WED. Voor de economische delicten onder 1° en 2° geldt op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED dat zij misdrijven zijn voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor de economische delicten onder 3° geldt dat zij overtredingen zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze feiten blijft zowel de overtredingsvariant als de misdrijfvariant dus strafbaar en is geen sprake van gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafbaarheid.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het woord “opzettelijk” in de voornoemde bepalingen de betekenis heeft van “boos opzet”, zoals de rechtbank heeft overwogen, of van “kleurloos opzet”.
De onderhavige delicten zijn economische delicten. Dit brengt mee dat voor het bewijs van opzet “kleurloos opzet” voldoende is. Hieronder wordt verstaan opzet op de ten laste gelegde gedraging. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is in deze zaak niet ten laste gelegd. Er is geen aanwijzing dat de wetgever heeft beoogd bij de invoering van de Wnb van dit systeem af te wijken. Integendeel, in de memorie van toelichting is opgemerkt dat aansluiting is gezocht bij de internationale wetgeving, dat niet opzettelijke handelingen niet langer strafbaar zijn, maar dat geen sprake is van een breuk met de systematiek van de overige milieudelicten in de WED.
Strafbaarheid “vervoeren” en “onder zich hebben”
De advocaat-generaal stelt voorts dat het enkele “vervoeren” en “onder zich hebben” van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar is. Het oordeel van de rechtbank op dit punt acht zij dan ook onjuist.
Zoals hiervoor overwogen kent de Wnb drie beschermingsregimes. Waar het gaat om vogels en de diersoorten opgenomen in de bijlage IV bij de Habitatrichtlijn is in de artikelen 3.2, zesde lid, en 3.6, tweede lid, Wnb ook het vervoeren en onder zich hebben strafbaar gesteld. Ten aanzien van de andere soorten bedoeld in artikel 3.38 Wnb staat in artikel 3.25 Besluit natuurbescherming dat het verboden is uit het wild afkomstige dieren van de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit onder zich te hebben of te verhandelen. In artikel 1.1 van de Wnb wordt een definitie gegeven van “verhandelen”. Hieronder wordt eveneens verstaan het vervoeren. Daarmee is het vervoeren en onder zich hebben van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar. In zoverre is het inzicht van de wetgever dus niet gewijzigd, zodat op deze feiten de Ffw van toepassing is.
De conclusie luidt dat de wetgever met de invoering van de Wnb ten aanzien van het doden en vangen van de verschillende categorieën diersoorten blijk heeft gegeven van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het niet opzettelijk verrichten van deze handelingen. Overigens is, voor wat in deze zaak aan de orde is, het inzicht niet gewijzigd. Nu het hof, zoals straks zal blijken, de opzet van de verdachte bewezen zal verklaren, dienen de bepalingen van de Ffw te worden toegepast.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 te Utrecht, opzettelijk een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, namelijk een wild zwijn, onder zich heeft gehad;
6.
hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf asbest of een asbesthoudend product uit een pand aan de [adres 1] heeft verwijderd zonder dat hij, de verdachte, met betrekking tot dat bouwwerk over een asbestinventarisatierapport beschikte;
7.
hij in de periode van 28 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel tezamen en in vereniging met anderen zonder een sloopmelding heeft gesloopt of doen slopen, terwijl daarbij asbest werd verwijderd.
Hetgeen onder 2, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het onder 2, 6 en 7 ten laste gelegde zoals hierna weergegeven wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
1. Een proces- verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Ik wist dat [medeverdachte] geen jachtakte had.
2. Een proces-verbaal van zaaksdossier 16 met nummer 00.ZD.16 van december 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 1661 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 09RMT14013/17.VE.02 van
10 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 1357 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Ik heb weleens een zwijn klaargemaakt voor op ‘t spit. Ik heb het op privé verzoek klaar gemaakt voor [medeverdachte] . Ik ga er vanuit dat het voor de [uitnodiging] is gebruikt.
4. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] met nummer 09RMT14013/01.VE.27 van 22 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina 690.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] :
Varken Voorthuizen schieten september 2014
O: Je vertelt [naam 2] datje een varken hebt geschoten in Voorthuizen en stuurt er ook een foto (Foto 6 in de bijlage) bij. Dat doe je op 17 september 2014. We tonen je het gesprek en de foto van jou een hond en het varken. [naam 3] stuur je deze foto ook, alleen dan al op 11 september 2014. Je stuurt er nog twee foto's bij die we tonen (Foto 5 en 7), waarin het varken ergens is opgehangen en kennelijk 21 kilogram weegt. Op 11 september 2014 om 01:58 uur gooi je deze foto's in de app van de [uitnodiging] en zeg je dat het een kleintje is en je nu nog een hert wil. We tonen je dit gesprek.
V: Wat kun je hierover vertellen?
A: Ik heb hem geschoten.
O: Op 11 september 2014 voer je een whatsapp-gesprek met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] , [verdachte] . Je stuurt hem de foto van het geschoten wilde zwijn. Je vraagt aan [verdachte] of [verdachte] hem wil uitbenen. Geen probleem geeft [verdachte] aan. Bijbehorend gesprek en foto zijn opgenomen en gerelateerd in proces-verbaal nummer 01.AMB.25 op bladzijden 363 en 364. Op 17 september 2014 had je opnieuw contact met slager [verdachte] . In dit whatsapp-gesprek vraag je aan [verdachte] of het een mooi varken was. [verdachte] geeft aan dat hij het nog moet doen, Hij denkt vanavond. ‘Oké Top’, geef jij aan.
V: Is het varken datje geschoten hebt in Voorthuizen uitgebeend door [verdachte] ?
A: Nee, die is niet uitgebeend. Hij is aan het spit gegaan op de [uitnodiging] .
V: Wat heeft [verdachte] gedaan dan?
A: Niet uitgebeend, schoongemaakt, maar hij is aan het spit gegaan.
5. Een proces-verbaal van zaaksdossier 3 met nummer 00.ZD.03 van 18 november 2015, inclusief bijlages tapgesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1513 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Uitbenen van door [medeverdachte] geschoten wild zwijn.
Op 11 september 2014 had [medeverdachte] een Whatsapp gesprek met gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] , [verdachte] . [medeverdachte] stuurt hem de foto van zijn geschoten wilde zwijn. [medeverdachte] vraagt aan [verdachte] of [verdachte] hem wil uitbenen. Geen probleem geeft [verdachte] aan. Bijbehorend gesprek en foto is opgenomen en gerelateerd in proces-verbaal nummer 01.AMB.25.
Op 17 september 2014 had [medeverdachte] opnieuw contact met slager [verdachte] . In dit WhatsApp gesprek vraagt [medeverdachte] aan [verdachte] of het een mooi varken was. [verdachte] geeft aan dat hij het nog moet doen. Hij denkt vanavond. “Oke Top” geeft [medeverdachte] aan.
Bijbehorend gesprekken zijn opgenomen en gerelateerd in proces-verbaal nummer 01.AMB.25.
Ten aanzien van het onder 6 en 7 bewezen verklaarde
6. Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
[medeverdachte] heeft bij mij asbest verwijderd op mijn verzoek en ik heb hem ervoor betaald. Ik beschikte niet over een asbestinventarisatierapport en ik heb geen sloopmelding gedaan.
7. Een proces-verbaal van zaaksdossier 33 met nummer 00.ZD.33 van 4 december 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 1852 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Aantreffen asbest in auto van verdachte [medeverdachte] .
Bij onderzoek in het voertuig van verdachte [medeverdachte] , kenteken [kenteken] , werden in de laadruimte van het voertuig diverse stukken gebroken asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Deze werden geanalyseerd bij de firma Fibrecount Inspection & Testing. Uit deze analyse bleek, dat het plaatmateriaal asbesthoudend was en bestond uit 2 - 5% chrysotiel, zijnde een hecht gebonden asbestmateriaal. Een analyserapport van Fibrecount en enkele foto’s van het aangetroffen plaatmateriaal zijn bij dit dossier gevoegd. 00.BIJ.69 en 00.BIJ.70.
ONDERZOEK ASCERT
Bij onderzoek in het persoonsregister op de website van de Stichting Certificatie Asbest, zijn door mij geen inschrijvingen gevonden van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] , waaruit zou blijken dat zij gecertificeerd waren om asbest te mogen verwijderen.
ONDERZOEK OMGEVINGSDIENST DE VALLEI
Bij onderzoek bij de Omgevingsdienst De Vallei, de heer [naam 5], deelde deze mij mede, dat voor het pand [adres 1] , geen sloopmelding was gedaan en tevens niet een asbestinventarisatierapport was ingediend. Door de omgevingsdienst was wel een bouwvergunning aan [verdachte] verleend. In de bouwvergunning staat nergens iets vermeld over asbest.
De volgende tapgesprekken zijn gerelateerd aan het verwijderen van asbest:
01-04-2015, 16.08.54, sessienr. 37279:
[verdachte] vraagt aan [medeverdachte] of hij nog iemand weet om een paar plaatjes weg te halen. Als hij het namelijk officieel doet is hij een vermogen kwijt en het is teveel om het zelf te doen.
01-04-2015, 16.10.40, sessienr. 37306:
[verdachte] zegt tegen [medeverdachte] dat hij er haast mee heeft en het zelf niet wil doen. Het is 60 a 70m2 en hij is er zelf te schijterig voor. Hij wil dat het op korte termijn geregeld wordt en hij niet teveel geld kwijt is. [medeverdachte] zegt dat het goed komt.
02- 04-2015, 21.36.27, sessienr. 38368:
[medeverdachte] zegt tegen [verdachte] dat hij er morgen rond half acht zal zijn, met z’n drieeën.
Beiden zeggen tegen elkaar dat ze wel hun mondje dicht moeten houden.
03-04-2015, 8.25.38, sessienr. 38575:
[medeverdachte] zegt tegen [verdachte] dat hij nog niet begonnen is. [verdachte] zegt dat het nog een aardig hoekje is. Hij schat het op 70m2.
03-04-2015, 12.55.55, sessienr. 38688:
[medeverdachte] zegt tegen [verdachte] , dat hij wou dat hij er nooit aan begonnen was, hij vindt het
klotenwerk. Hij zegt dat het er beneden ook helemaal zit, aan de kopgevel. [verdachte] antwoordt dat hij dat niet had gedacht. Hij zegt dat wanneer [naam 4] dit geweten had, hij nooit was mee gegaan en dat wanneer hij het van tevoren had geweten, er nooit aan was begonnen.
Oplegging van straffen
De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde onder 1, 2 eerste gedachtestreepje, 4 en 6 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een geldboete van € 5.000,00, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voor het onder 7 bewezen verklaarde heeft de rechtbank geen straf op maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde onder 1, 2 eerste gedachtestreepje, 4 en 6 zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis en voor het onder 7 bewezenverklaarde een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft gewezen op het tijdsverloop en de impact die deze procedure heeft gehad en nog heeft op de verdachte. Daarbij heeft hij bepleit om een groot deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen met een hogere geldboete in plaats van een grotendeels onvoorwaardelijke taakstraf en een lagere boete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn vakkennis als slager aangewend om een door de medeverdachte [medeverdachte] illegaal geschoten wild zwijn schoon te maken. De verdachte heeft met zijn handelen onvoldoende respect voor de natuur getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten.
Daarnaast heeft de verdachte anderen illegaal asbest uit zijn woning laten verwijderen omdat hij het te duur vond om dat werk op legale wijze te laten uitvoeren. Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke stof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk is voor het milieu en voor de menselijke gezondheid zelfs levensbedreigend kan zijn. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij het slopen van een bouwwerk waarin asbest is verwerkt. De verdachte is op deze wijze zeer onzorgvuldig en potentieel gevaarzettend te werk gegaan, puur om kosten te besparen. Daarbij heeft hij anderen het daadwerkelijke werk laten doen zodat deze mensen en niet hij aan gevaar voor hun gezondheid werden blootgesteld. Dat hij wel wist dat het hier om gevaarlijk werk ging, blijkt uit het feit dat hij daarvoor een ander heeft ingeschakeld omdat hij zelf hiervoor, zoals hij in een afgeluisterd telefoongesprek zei, “te schijterig” was. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij op geen enkele manier zijn verantwoordelijkheid in deze heeft genomen en ook geen blijk ervan heeft gegeven zich bewust te zijn van het laakbare van zijn gedragingen.
Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis voor het bewezenverklaarde onder 2 eerste gedachtestreepje en 6 en een geldboete ter hoogte van € 500,00 voor het bewezenverklaarde onder 7 op zijn plaats.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie ten name van de verdachte van 11 november 2020 blijkt dat hij voorafgaand aan en sinds deze feiten niet met justitie in aanraking is geweest.
De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Vanaf 10 november 2015, de dag waarop het eerste verhoor van de verdachte heeft plaatsgevonden, is die termijn gaan lopen. Dit betekent dat, uitgaande van een termijn van twee jaren per instantie, de redelijke termijn met ruim één jaar is overschreden. Gelet op deze overschrijding zal het hof de taakstraf matigen met 20 uren.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en geldboete van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.
BESLISSING
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, tweede gedachtestreepje, 3 en 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, gedachtestreepje 1, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, gedachtestreepje 1, 6 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2, gedachtestreepje 1, en 6 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2021.
Mr. E. van Die is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]