3.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiseres is gediplomeerd verzorgende IG en staat sinds 9 november 2011 onder de naam [xxx] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2. Verweerder heeft aan eiseres ten behoeve van haar werkzaamheden in de jaren 2012 en 2013 een VAR-winst uit onderneming (wuo) gegeven. In die jaren heeft eiseres AWBZ-zorg in natura verleend, onder andere via de zorginstelling [A] BV. Daarnaast heeft eiseres in die jaren zorg verleend aan particulieren die houders waren van een Persoonsgebonden Budget (PGB), na bemiddeling door [B] (hierna: [B]).
3. Met betrekking tot haar in 2014 voorgenomen AWBZ-zorg in naturawerkzaamheden en PGB-zorgwerkzaamheden heeft eiseres 29 november 2013 een VAR-wuo aangevraagd (de VAR-aanvraag). In reactie op een vragenbrief van verweerder heeft eiseres onder meer de omvang van haar verwachte PGB-zorgwerkzaamheden in 2014 ter zake van ‘Opdrachtgever 3’ te weten [B], begroot op € 5.750.
4. Tot de gedingstukken behoort een exemplaar van een overeenkomst tussen een CZ zorgkantoor en een zorgaanbieder, tevens een voor de AWBZ toegelaten zorginstelling als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) alsmede een exemplaar van de in 2013 en 2014 gebruikte Algemene voorwaarden van [A] BV.
5. Een email van [A] BV [van [intercedente bij A BV]] aan eiseres van 7 februari 2014 bevat de volgende passage:
“Als je niet in het bezit bent van een VAR WUO 2014 mag je geen opdrachten van ons aannemen.”
6. Tot de gedingstukken behoort een ‘Mantelovereenkomst [B] en de zorgverlener’ gesloten tussen eiseres en [B] V.O.F. In onderdeel 4.3.9. van die overeenkomstig is onder meer vermeld:
‘In een geldige VAR is vermeld dat [eiseres] “winst uit onderneming” heeft of dat de “inkomsten voor rekeing van vennootschap van [eiseres] zijn”(VAR-wuo). Uit die VAR moet voorts blijken dat de daarin beschreven werkzaamheden waarvoor [eiseres] als zelfstandig ondernemer wordt beschouwd, overeenkomen met de werkzaamheden waarvoor deze mantelovereenkomst wordt aangegaan. [Eiseres] dient gedurende de tijd dat zorgverlener bemiddeld wordt te beschikken over een geldige VAR.’”
3.3.
Tot de gedingstukken behoort een brief van 14 februari 2014 van [naam persoon] van [B] aan belanghebbende, welke brief als volgt luidt:
“Betreft: stopzetting bemiddeling
Rijswijk 14-2-2014
Beste [naam belanghebbende],
Helaas moet ik je melden dat wij je zonder een VAR Winst uit Onderneming we je niet
kunnen bemiddelen. Zowel voor ons als bemiddelaar als voor jouw opdrachtgevers, de
cliënten, is het risico met je huidige VAR te groot.
Jouw cliënten beschikken allen over een PGB waarmee zij de zorg inkopen. Deze cliënten
hebben er bewust voor gekozen om met ZZP-ers te werken en zij willen geen
loondienstverband met de verzorgenden. Daarom is het voor hen van groot belang dat alle
door ons bemiddelde ZZP-ers beschikken over de juiste VAR.
Zodra [je] beschikt over een VAR WUO dan horen we dat graag en kunnen we voor je opzoek
gaan naar nieuwe opdrachtgevers.
Het spijt mij dat we zo moeten handelen en dat je daardoor een grote inkomens derving
hebt, maar wij kunnen op dit moment niet anders.”
3.4.
Tot de gedingstukken behoort een emailbericht van 20 maart 2014 van [intercedente bij A BV] ([xxx] zie ook onder overweging 5 van de rechtbankuitspraak) aan belanghebbende, met de volgende inhoud:
“Goedemorgen [naam belanghebbende],
We zijn inderdaad aan het afbouwen met ZZP’ers. Vanaf 01 -05-2014 is het sowieso helemaal klaar.
Het is het verstandigst om in loondienst te komen, dit is ook aan te raden. Als je dit wil, is het handig om telefonisch even aan afspraak met [naam persoon], [naam persoon] of mij te maken.
We horen graag van je zodat we je weer kunnen inzetten.”
3.5.
Tot de gedingstukken behoort een algemeen geformuleerd emailbericht van 13 februari 2014 van [naam directeur van C en D], directeur [C], directeur [D], welk emailbericht belanghebbende heeft ontvangen, met de volgende inhoud:
“Beste ZZP-er,
Afgelopen maandag hebben wij u een verzoek gezonden om uw VAR-WUO naar ons toe te zenden.
Even een korte toelichting:
De belastingdienst heeft momenteel een verhoogde focus op ZZP-ers in de zorg, omdat zij vinden
dat de inzet van een ZZPer in de zorg de schijn heeft van een arbeidsrelatie tussen opdrachtgever
en ZZP-er. Het ontbreken van deze arbeidsrelatie (en dus het aantonen van een normale
opdrachtgever en ZZP-er relatie) kan aangetoond worden met een VAR-WUO.
Wij hebben het besluit genomen dat wij niet langer gebruik kunnen maken van ZZP-ers zonder deze VAR-WUO, omdat de risico’s te groot zijn. Bij deze verzoek ik u dus nogmaals om per direct uw VAR WUO aan ons toe te zenden. Mocht u hem aangevraagd hebben, of uw aanvraag, is afgewezén, zou u dit ons dan ook kunnen laten weten?
Vanaf volgende week zullen wij geen nieuwe opdrachten verstrekken aan ZZP-ers zonder VAR
WUO, dus het is ook voor uw bedrijf van groot belang uw VAR-WUO op te sturen.”
3.6.
In haar incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende haar schade gesteld op € 11.500. Dit bedrag is gerelateerd aan de door belanghebbende (in haar verweerschrift in hoger beroep) becijferde PGB-inkomsten in 2013 ad € 11.547. De inspecteur becijfert (in zijn schriftelijke reactie van 31 juli 2017) deze PGB-inkomsten in 2013 op € 7.462, in 2014 bedragen deze PGB-inkomsten volgens de opstelling van de inspecteur € 143.