1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 2 februari 2016 op de beroepen van belanghebbende als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn in de uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
- verklaart het beroep dat ziet op de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 gegrond [Hof: de onder 1.1.1 vermelde belastingaanslag];
- vernietigt de uitspraak op bezwaar over 2010 in zoverre;
- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 en stelt deze vast op € 146;
- draagt verweerder op de beschikking heffingsrente over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 dienovereenkomstig te verminderen;
- verklaart het beroep dat ziet op de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ongegrond [Hof: de onder 1.1.2 vermelde belastingaanslag];
- verklaart de beroepen voor zover die zien op de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar over 2010 en 2011 in zoverre;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraken op bezwaar over 2010 en 2011;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.299;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het
Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 20 oktober 2016 als volgt beslist:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente voor het tijdvak 2010,
- verklaart het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente voor het tijdvak 2010 ongegrond,
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op
€ 744.”
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 22 september 2017, nr. 16/05616
(ECLI:NL:HR:2017:2421) (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad als volgt beslist:
“De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 503, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1485, derhalve € 742,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.”