Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2024:2160

Centrale Raad van Beroep
13-11-2024
21-11-2024
24/341 WIA
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Schorsing en intrekking WIA-uitkering per 1 maart 2022 omdat appellant niet is verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts voor een medisch onderzoek. Uit de verklaringen ingediend bij de rechtbank blijkt niet waarom appellant als gevolg van de reeds lang bestaande PTTS in februari en maart 2022 niet in staat zou zijn geweest om naar Nederland te reizen voor het bezoeken van een spreekuur met een verzekeringsarts. Ook de medische stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, geven geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.

Rechtspraak.nl
USZ 2025/31

Uitspraak

24/341 WIA

Datum uitspraak: 13 november 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2023, 23/2202 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 1 maart 2022 heeft geschorst en vervolgens ingetrokken, omdat appellant niet is verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts voor een medisch onderzoek. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet naar het spreekuur kon komen, omdat hij in Turkije verbleef en vanwege zijn medische problemen niet in staat was om naar Nederland te reizen. Verder heeft hij gesteld dat het onderzoek ook op andere wijze had kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld via videobellen of door een (verzekerings)arts in Turkije. De Raad volgt appellant hierin niet en komt tot het oordeel dat de WIA-uitkering terecht is geschorst en ingetrokken.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2024. Appellant heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Van Dijk, die eveneens via een videoverbinding heeft deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant heeft vanaf 18 februari 2008 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. In maart 2021 heeft appellant aan het Uwv doorgegeven dat hij in Turkije verblijft.

1.2.

Met een brief van 2 februari 2022 heeft het Uwv appellant opgeroepen voor het spreekuur van een verzekeringsarts op 18 februari 2022. Appellant is niet verschenen.

1.3.

Met een brief van 21 februari 2022 heeft het Uwv appellant opgeroepen voor het spreekuur van een verzekeringsarts op 8 maart 2022. Appellant is opnieuw niet verschenen.

1.4.

Bij besluit van 11 maart 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 2022 geschorst, omdat hij niet is verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts op 8 maart 2022 en hierdoor niet kan worden vastgesteld of hij nog recht heeft op de uitkering. In dit besluit is appellant verzocht om vóór 18 maart 2022 contact met het Uwv op te nemen om een nieuwe afspraak te maken met de verzekeringsarts.

1.5.

Op 24 maart 2022 heeft de gemachtigde van appellant een kopie van een brief van 16 februari 2022, die eerder niet bleek te zijn bezorgd, aan het Uwv gestuurd. In deze brief staat dat appellant niet op het spreekuur van de verzekeringsarts op 18 februari 2022 zal verschijnen, omdat hij vanwege zijn medische situatie niet in staat is om naar Nederland te reizen.

1.6.

Bij besluit van 22 maart 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant met ingang van 18 maart 2022 (lees: 1 maart 2022) ingetrokken. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant te kennen heeft gegeven dat hij niet fysiek op het spreekuur zal verschijnen, terwijl dit wel nodig is om te kunnen beoordelen of hij nog recht heeft op een WIA-uitkering.

1.7.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 11 maart 2022 en 22 maart 2022. Bij besluit van 13 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant hier geen belang meer bij heeft. Het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2022 heeft het Uwv ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2023 ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de schorsing van de WIA-uitkering en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar met betrekking tot de schorsing van de WIA-uitkering ongegrond te verklaren en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de intrekking van de WIA-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht de uitbetaling van de WIA-uitkering geschorst en vervolgens de WIA-uitkering ingetrokken. Door niet te verschijnen op een fysiek spreekuur heeft appellant namelijk niet voldaan aan zijn verplichtingen op grond van de Wet WIA.

2.2.

Het standpunt van appellant dat het spreekuur met een verzekeringsarts ook digitaal of telefonisch had kunnen plaatsvinden, heeft de rechtbank niet gevolgd. Bij elke WIAbeoordeling is het uitgangspunt dat een fysiek spreekuur plaatsvindt. Bovendien heeft het Uwv ter zitting toegelicht dat de beschikbare medische gegevens ruim 15 jaar oud zijn. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 6 april 2023 toegelicht dat naar aanleiding van een handhavingsonderzoek twijfel bestond over de vraag of de geclaimde beperkingen in volle omvang gevolgd kunnen worden. Bij twijfel is een fysiek en psychisch onderzoek de aangewezen manier om de problematiek te objectiveren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dient er bij lichamelijke klachten specifiek lichamelijk onderzoek plaats te vinden en bij psychische klachten een goed psychisch onderzoek, waarbij directe interactie met de onderzoeker nodig is. Dit is niet mogelijk door middel van telefonisch contact of via videobellen. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin gevolgd.

2.3.

De rechtbank heeft appellant ook niet gevolgd in zijn standpunt dat hij vanwege zijn medische problemen niet in staat was om naar Nederland te komen. Uit de verklaring van prof. dr. M. Halici blijkt niet dat appellant niet mag reizen. Uit deze verklaring blijkt enkel dat appellant 20 dagen rust moest nemen, maar deze 20 dagen waren al voorbij op het moment van de spreekuren. Uit de verklaring van dr. M. Reyhancan blijkt dat appellant maandelijks wordt opgeroepen voor controles voor de behandeling van PTSS. In de vertaalde verklaring staat ook dat het voor appellant medisch noodzakelijk is om niet lang te reizen en niet van plaats te veranderen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat de begrippen ‘lang reizen’ en ‘het niet van plaats veranderen’ aspecifiek zijn. Uit de verklaring blijkt niet wat dit betekent en of het op en neer vliegen naar Nederland hier ook onder valt. Ook uit deze verklaring valt dus niet zonder meer op te maken dat appellant niet naar Nederland had kunnen komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in haar rapport van 6 april 2023 zelf beoordeeld of appellant met PTSS naar Nederland kan reizen. Zij heeft erop gewezen dat in de Nederlandse behandelrichtlijnen voor een PTSS staat beschreven dat een behandelfrequentie van minimaal eens per week is geïndiceerd. Zelfs indien geen enkele behandeling gemist mag worden, met een frequentie van één keer per week, zou het alsnog mogelijk zijn om tussen de behandelingen op en neer te reizen naar Nederland. Daar komt bij dat uit de Nederlandse behandelrichtlijnen niet volgt dat een dergelijke reis gecontra-indiceerd is. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hierin gevolgd.

2.4.

Wat betreft het standpunt van appellant dat hij door een verzekeringsarts in Turkije gezien had moeten worden, heeft de rechtbank overwogen dat ook als het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (Verdrag) en het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het Verdrag van toepassing zouden zijn, het Uwv het recht behoudt om zelf een arts te kiezen en om appellant voor onderzoek in Nederland op te roepen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de voorgeschiedenis en in het kader van het onderzoek naar gezondheidsfraude het Uwv de keuze heeft kunnen maken om appellant in Nederland op een fysiek spreekuur te willen zien.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep herhaald dat hij vanwege zijn medische problemen, in het bijzonder de psychische klachten als gevolg van PTSS, niet in staat was om naar Nederland te reizen. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant een verklaring ingediend van dr. Reyhancan van 17 januari 2024 en een door deze arts uitgegeven recept voor het medicijn Cedrina van 16 januari 2024. Verder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij wel degelijk heeft meegewerkt aan het onderzoek door aan te bieden dat het spreekuur op een andere wijze plaats kon vinden. De WIA-uitkering is toegekend vanwege psychische klachten en volgens appellant valt niet in te zien dat bij dergelijke klachten een zorgvuldig onderzoek alleen kan plaatsvinden tijdens een fysiek spreekuur en niet bijvoorbeeld tijdens een spreekuur via videobellen. Ook had het Uwv hem in Turkije kunnen laten onderzoek door een verzekeringsarts of een andere arts van het bevoegde orgaan.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de schorsing en intrekking van de WIAuitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

4.1.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.

4.2.

De medische stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, geven geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Deze stukken en de periode waarover het in die stukken gaat dateren van ruim na de periode waar het hier om gaat. De inhoud van de verklaring van dr. Reyhancan van 17 januari 2024 verschilt bovendien niet wezenlijk van de eerdere verklaring van dr. Reyhancan van 9 februari 2022 waar de verzekeringsbezwaar en beroep in het rapport van 6 april 2023 afdoende op heeft gereageerd. Ook uit de verklaring van 17 januari 2024 blijkt niet waarom appellant als gevolg van de reeds lang bestaande PTTS in februari en maart 2022 niet in staat zou zijn geweest om naar Nederland te reizen voor het bezoeken van een spreekuur met een verzekeringsarts. De beide verklaringen van dr. Reyhancan bieden ook geen steun voor de door appellant ter zitting ingenomen stelling dat hij begin 2022 twee keer per week behandeling had en tussendoor tijd nodig had om te herstellen en zich voor te bereiden op de volgende afspraak. In de verklaring van 9 februari 2022 staat dat appellant maandelijks wordt opgeroepen voor controles. De verklaring van 17 januari 2024 vermeldt dat appellant binnen bepaalde termijnen wordt opgeroepen voor controle. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de behandeling begin 2022 dusdanig intensief was dat appellant daardoor niet naar Nederland kon reizen.

4.3.

Tijdens de zitting heeft appellant er verder op gewezen dat een gesprek met de afdeling Handhaving van het Uwv op 4 oktober 2021 digitaal heeft plaatsgevonden. Hij ziet niet in waarom deze mogelijkheid niet ook is geboden voor het spreekuur met de verzekeringsarts. Het Uwv heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat het gesprek met de afdeling Handhaving een ander karakter had dan een spreekuur met een verzekeringsarts. De Raad volgt het Uwv hierin. Uit de in het dossier aanwezige stukken van de afdeling Handhaving blijkt dat het videobelgesprek op 4 oktober 2021 onderdeel uitmaakte van een onderzoek naar mogelijk door appellant naast zijn uitkering verrichte werkzaamheden en daaruit verkregen inkomsten die in mindering moesten worden gebracht op zijn WIA-uitkering. Dat hierbij, zoals appellant heeft gesteld, mogelijk ook zijn gezondheid ter sprake is gekomen, neemt niet weg dat het gesprek niet een medisch onderzoek betrof om zijn mate van arbeidsongeschiktheid te beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 april 2023 afdoende gemotiveerd dat het voor een goede beoordeling van zowel de lichamelijke klachten als de psychische klachten en de daaruit voorvloeiende beperkingen nodig was om appellant op een fysiek spreekuur te zien en onderzoeken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd. Dit betekent dat de schorsing en intrekking van de WIA-uitkering in stand blijven.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E. Dijt en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 27, tweede lid, van de Wet WIA

De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet is verplicht:

a. te voldoen aan elke oproep van het UWV of van een of meer door het UWV aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats voor beantwoording van vragen als bedoeld in onderdeel b het meewerken aan onderzoek als bedoeld in onderdeel c of het naleven van de controlevoorschriften, bedoeld in onderdeel d;

b. vragen te beantwoorden die door het UWV of door een of meer door het UWV aangewezen personen in verband met het recht op uitkering op grond van deze wet worden gesteld;

c. mee te werken door zich te laten onderzoeken door het UWV of door een of meer daartoe door het UWV aangewezen personen;

d. tot naleving van door het UWV vastgestelde controlevoorschriften die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van deze wet;

e. op verzoek onverwijld inzage te geven aan het UWV in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht;

f. zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

Artikel 67, tweede lid, van de Wet WIA

Het UWV schort de betaling van de uitkering op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:

a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;

b. recht op een lagere uitkering bestaat;

c. de persoon, die recht heeft op een uitkering of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 27, 28, 29 of 30 of een instelling als bedoeld in artikel 71 een verplichting als bedoeld in artikel 27, niet of niet behoorlijk is nagekomen.

Artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA

Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:

a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;

b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 35 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.