Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2024:208

Centrale Raad van Beroep
25-01-2024
12-02-2024
22/3441 WAD
Ambtenarenrecht
Hoger beroep

Verlaging bezoldiging na 12 maanden ziekte, naar 70% van de laatstgenoten bezoldiging, onterecht. De Raad is van oordeel dat er wel sprake was van werkomstandigheden die – objectief bezien – een buitensporig karakter hadden. Oorzakelijke verband aangenomen tussen de werkomstandigheden en de psychische ziekte (burn-out) van appellante. Geen andere oorzaak. Geen steun voor standpunt commandant. Proceskostenveroordeling.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

22/3441 WAD

Datum uitspraak: 25 januari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 september 2022, 22/771 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Commandant Zeestrijdkrachten (commandant)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 september 2019 heeft de commandant de bezoldiging van appellante met ingang van 18 oktober 2019 verlaagd tot 70% van de laatstgenoten bezoldiging. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt maar bij besluit van 21 december 2021 (bestreden besluit) is de commandant bij de verlaging gebleven.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. F. Bree, hoger beroep ingesteld.

De commandant heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bree. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. Walet en W.H. Talma.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Raad is van oordeel dat de commandant de bezoldiging van appellante na 12 maanden ziekte ten onrechte heeft verlaagd. De feiten en omstandigheden die door appellante naar voren zijn gebracht maken aannemelijk dat sprake was van werkomstandigheden die – objectief bezien – een buitensporig karakter hadden. Daarmee kan in dit geval een oorzakelijke verband worden aangenomen tussen de werkomstandigheden en de ziekte van appellante.

Inleiding

1. Bij de beoordeling gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Aan appellante, [Naam Beroep] bij de [Naam werkplek] ( [Naam werkplek] ) is met ingang van 3 mei 2014 de functie van [Functie] ( [Functie] ) toegewezen voor de duur tot 4 mei 2017. In februari 2017 is de functieduur verlengd tot 3 mei 2019.

1.2.

Appellante heeft vanaf 18 oktober 2018 als gevolg van ziekte (burn-out klachten) haar functie niet of slechts gedeeltelijk kunnen uitoefenen. Na appellante in juli 2019 op de hoogte te hebben gebracht van de gevolgen voor haar bezoldiging bij ziekte langer dan 12 maanden heeft de commandant bij besluit van 25 september 2019 met ingang van 18 oktober 2019 de bezoldiging van appellante verlaagd naar 70% van haar laatstgenoten bezoldiging.

1.3.

Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 september 2019 is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. De commandant stelt zich op het standpunt dat de werkomstandigheden niet in overwegende mate de oorzaak zijn van het verzuim, zodat geen aanleiding bestaat om de verlaging van de bezoldiging achterwege te laten.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat haar ziekte in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de haar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht. De commandant heeft dan ook terecht de bezoldiging van appellante na een jaar ziekte bepaald op 70% van de laatstgenoten bezoldiging en heeft voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat de uitzonderingsregel toe te passen, aldus de rechtbank.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met die uitspraak niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.

De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad doet dit aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.2.

In artikel 17, eerste lid, van het Inkomstenbesluit Militairen (IBM) is bepaald dat de militair in het tweede ziekte jaar recht heeft op doorbetaling van 70% van zijn laatstgenoten bezoldiging. Op grond van artikel 17, vierde lid, van het IBM geldt de loonkorting niet als de ziekte in overwegende mate is veroorzaakt door de aard van de werkzaamheden of door de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan de schuld of onvoorzichtigheid van de militair is te wijten.

4.3.

Het is vaste rechtspraak1 dat bij een regeling als hier aan de orde eerst de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, worden geobjectiveerd. Naarmate de ziekte, zoals bij appellante, meer van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden – objectief gezien – een buitensporig karakter dragen. De beoordeling daarvan vergt een juridische kwalificatie van de feiten. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat dergelijke buitensporige in het werk of de werkomstandigheden gelegen factoren zich voordoen.

4.4.

Als is vastgesteld dat de werkomstandigheden – objectief beschouwd – een buitensporig karakter droegen, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat tussen die werkomstandigheden en de psychische ziekte van de betrokken ambtenaar een (toereikend) oorzakelijk verband bestaat. Dat is slechts anders indien het bestuursorgaan op basis van gegevens van medische aard aannemelijk maakt dat een evident andere oorzaak voor de psychische ziekte aanwezig is dan de als buitensporig aan te merken werkomstandigheden.2

4.5.

Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de feiten en omstandigheden die door appellante naar voren zijn gebracht aannemelijk maken dat sprake was van werkomstandigheden die – objectief bezien – een buitensporig karakter hadden. Zo is appellante gedurende een periode van enkele jaren onder hoge werkdruk en werklast werkzaam geweest op een kleine afdeling waar het takenpakket gaandeweg werd uitgebreid met onregelmatige uren, veel overwerk en langdurige consignatie tot gevolg. Onderbezetting van de afdeling bracht mee dat appellante continue (24/7) telefonisch bereikbaar diende te zijn om in te kunnen spelen op incidenten en calamiteiten waarbij een beroep werd gedaan op inzet van personeel en/of middelen van het Commando Zeestrijdkrachten (CSZK). In de periode waarin appellante haar functie vervulde deden zich verschillende ongeregeldheden en calamiteiten voor (waaronder de ramp met vlucht MH-17) waarbij een beroep werd gedaan op het CSZK. Dit betrof aanvragen die appellante zelf diende af te handelen. Van de hoge werkdruk en de langdurige consignatie heeft appellante al vroegtijdig melding gemaakt, maar de commandant heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij voldoende maatregelen heeft getroffen om de hoge werkdruk en de lange periode van consignatie en overwerk te beëindigen. Daarbij is namens de commandant op de zitting erkend dat in het geval van appellante eerder had kunnen en moeten worden ingegrepen.

4.6.

De aanwezigheid van buitensporige werkomstandigheden betekent dat een oorzakelijke verband moet worden aangenomen tussen de werkomstandigheden en de psychische ziekte (burn-out) van appellante. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt namelijk niet van een andere oorzaak voor die klachten. In de medische gegevens ziet de Raad onvoldoende steun voor het standpunt van de commandant dat de persoonskenmerken van appellante in overwegende mate de oorzaak zouden zijn geweest voor haar burn-out.

Conclusie en gevolgen

5.1.

Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit van 21 december 2021 vernietigen. Het besluit van 25 september 2019 wordt herroepen. Dat betekent dat de korting op de bezoldiging ongedaan is gemaakt. De commandant zal het bedrag dat op de bezoldiging van appellante is gekort aan haar moeten terugbetalen.

5.2.

Appellante krijgt een vergoeding voor de gemaakte proceskosten in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.750,-3 in beroep en € 1.750,-4 in hoger beroep. In totaal € 3.500,- Appellante krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 320,- terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

  • -

    vernietigt de aangevallen uitspraak;

  • -

    verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 december 2021;

  • -

    herroept het besluit van 25 september 2019;

  • -

    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 21 december 2021;

  • -

    veroordeelt de commandant in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.500,-;

  • -

    bepaalt dat de commandant aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 320,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en L.M. Tobé en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.

(getekend) J.J.T. van den Corput

(getekend) I. van der Hout

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Inkomstenbesluit militairen

Hoofdstuk 4. Inkomsten tijdens bijzondere situaties

Artikel 17. Ziekte

1. De militair die wegens ziekte verhinderd is dienst te verrichten, heeft, zodra die verhindering twaalf maanden heeft geduurd, aanspraak op 70% van de inkomsten waarop hij aanspraak zou hebben, indien die verhindering tot dienstverrichting niet was ingetreden.

2. …

3. …

4. In afwijking van het eerste lid heeft de militair ook na afloop van de in lid 1 genoemde termijn – in voorkomend geval verlengd ingevolge het tweede lid – aanspraak op de inkomsten waarop hij aanspraak zou hebben, indien die verhindering tot dienstverrichting niet was ingetreden:

a. als de ziekte waardoor hij verhinderd is dienst te verrichten naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of diensten of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moeten worden verricht, en – rekening houdend met de werkzaamheden of diensten en omstandigheden – niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid te wijten;

1 Onder meer de uitspraak van 22 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7194.

2 Onder meer de uitspraak van 21 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4097.

3 Beroepschrift: 1 punt; verschijnen ter zitting: 1 punt; waarde per punt € 875,-.

4 Hoger beroepschrift: 1 punt: verschijnen ter zitting: 1 punt; waarde per punt € 875,-.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.