Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2024:2040

Centrale Raad van Beroep
18-10-2024
04-11-2024
22/1315 JW
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:1460, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Weigering vergoeding kosten voor jeugdhulp. De Raad komt tot het oordeel dat het college het advies van Veilig Thuis niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Strijd met de vergewisplicht. Tevens is het advies innerlijk tegenstrijdig. Gelet hierop en op het tijdsverloop ziet de Raad aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal bepalen dat het college de gemaakte kosten van jeugdhulp van € 2.593,75 aan appellante dient te vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding wordt heropend. Proceskosten bezwaar, beroep en hoger beroep.

Rechtspraak.nl
ABkort 2024/218
RSV 2024/217
USZ 2025/12 met annotatie van R. Imkamp
JB 2025/13 met annotatie van S. Schuite

Uitspraak

22/1315 JW

Datum uitspraak: 18 oktober 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 maart 2022, 21/3364 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (college)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een aanvraag voor jeugdhulp. Het college heeft het verzoek om vergoeding van de kosten geweigerd. Het college heeft zijn besluitvorming gebaseerd op een advies van Veilig Thuis. De Raad komt tot het oordeel dat het college dit advies niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Het college moet de kosten van de jeugdhulp alsnog vergoeden.

PROCESVERLOOP

Namens appellante, wettelijk vertegenwoordigd door [namen ouders] (ouders), heeft mr. I.T.A. Duijs hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben stukken ingezonden en vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2024. Voor appellante zijn verschenen haar ouders en mr. I.T.A. Duijs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.L.B. Spruijt en mr. B.C.M. van Heusden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante, geboren in 2006, heeft in november 2016 op school tijdens de gymles een slag tegen haar voorhoofd gekregen met een hockeystick. Uit een brief van de kinderneuroloog van 2 februari 2024, die appellante sinds november 2017 heeft behandeld, blijkt dat uiteindelijk de diagnose hersenletsel is gesteld.

1.2.

Het college heeft aan appellante, na een verwijzing van de huisarts, medio 2018 een voorziening voor jeugdhulp toegekend op grond van de Jeugdwet (Jw). Het college heeft deze toekenning niet vastgelegd in een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdhulp, in de vorm van breintherapie, werd vanaf 24 juli 2018 tot 18 november 2018 verleend door jeugdhulpaanbieder Braincare. Appellante is door Braincare en door de ouders aangemeld bij Jaxie voor traumabehandeling. Jaxie is een onderaannemer van Braincare. Jaxie heeft de traumabehandeling in november 2018 gestart.

1.3.

Veilig Thuis heeft op 12 september 2018 een melding ontvangen van een vermoeden van kindermishandeling met betrekking tot appellante. Veilig Thuis heeft op 17 september 2018 een brief gestuurd naar het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) met de mededeling dat Veilig Thuis het onderzoek naar kindermishandeling heeft gesloten. In deze brief van Veilig Thuis staat verder dat appellante na de herfstvakantie drie dagen (per week) naar school moet gaan. Als dit niet gebeurt, zal Veilig Thuis het onderzoek heropenen. Op 12 november 2018 heeft Veilig Thuis aan het CJG laten weten dat Veilig Thuis ambtshalve een nieuw dossier heeft aangemaakt omdat het aantal dagen schoolgang niet is nagekomen.

1.4.

De ouders van appellante hebben op 28 november 2018 het CJG verzocht om jeugdhulp door (onder meer) jeugdhulpaanbieder Jaxie. Het college heeft het bepalen van de benodigde jeugdhulpvoorziening en het nemen van besluiten op grond van de Jw gemandateerd aan het CJG. Het CJG heeft dit verzoek in behandeling genomen als een aanvraag om jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Jw. Het CJG heeft op 29 november 2018 aan appellante laten weten nog niet te beslissen op de aanvraag, maar te wachten op het advies van Veilig Thuis.

1.5.

Veilig Thuis heeft het CJG op 17 december 2018 laten weten een dwingend hulpverleningsadvies te zullen geven. Op 20 december 2018 heeft een medewerker van Veilig Thuis een e-mail gestuurd aan het CJG, waarin Veilig Thuis onder meer een opname binnen een revalidatiecentrum heeft geadviseerd. Het college heeft, ook na het ontvangen van deze e-mail, geen besluit genomen op de aanvraag van appellante van 28 november 2018 voor de inzet van Jaxie. Appellante heeft de reeds gestarte behandeling bij Jaxie voortgezet.

1.6.

Op 19 mei 2020 heeft appellante, nadat inmiddels een rechtshulpverlener was ingeschakeld, het college verzocht een besluit te nemen over de aanspraak op vergoeding van kosten van jeugdhulpverlening door Jaxie in periode januari 2019 tot en met juli 2019 ten bedrage van € 2.593,75.

1.7.

Met een besluit van 2 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van 28 november 2018 afgewezen. Aan deze afwijzing heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Er is terecht geen indicatie voor Jaxie gegeven omdat op dat moment de noodzakelijk hulp aan appellante onderwerp was van onderzoek door Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Anders dan door appellante is betoogd, is het niet zo dat het CJG desondanks verantwoordelijk was voor de indicatie van jeugdhulp en daarom een eigen onderzoek had moeten doen naar de jeugdhulpbehoefte van appellante. Verder is niet gebleken dat het advies van Veilig Thuis niet aan de besluitvorming door het college ten grondslag mocht worden gelegd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat Jaxie de behandeling van appellante op basis van de mondelinge overeenkomst met Braincare en wederzijds vertrouwen heeft opgestart. De ouders van appellante hebben er zelf voor gekozen de jeugdhulp door Jaxie voort te zetten tijdens het onderzoek van de RvdK, terwijl er een advies lag van Veilig Thuis waarin Jaxie niet werd genoemd en het college geen indicatie voor jeugdhulp had gegeven. Deze keuze van de ouders om zelf zorg in te schakelen, hoewel begrijpelijk, komt financieel voor hun rekening en risico. Het college is niet gehouden om de kosten van de door Jaxie geboden jeugdhulp aan appellante in de periode van januari 2019 tot medio 2019 te vergoeden.

Het standpunt van partijen

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de vergoeding van de jeugdhulp in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.1.

De ouders van appellante hebben naar voren gebracht dat de langdurige onderzoeken door Veilig Thuis en de RvdK negatieve impact hebben gehad op appellante en de andere leden van het gezin. Diverse behandelaren van appellante hebben aan de RvdK bericht dat zij überhaupt niet kunnen plaatsen dat een onderzoek werd verricht naar kindermishandeling en dat de lange duur van het onderzoek het herstel van appellante belemmerde. De klachten van appellante zijn medisch verklaarbaar en van kindermishandeling is geen sprake. Het schoolverzuim is volgens de jeugdarts legitiem geweest. Desondanks heeft de RvdK om een ondertoezichtstelling verzocht. Bij beschikking van 5 januari 2021 heeft de kinderrechter vastgesteld dat de RvdK voorafgaand aan de zitting heeft laten weten het verzoek niet te handhaven. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling laten doorgaan om betrokkenen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de zaak. Appellante is afzonderlijk gehoord en heeft verteld het erg moeilijk te vinden dat heel lang niet is geloofd dat ze niet in staat was om naar school te gaan als gevolg van het ongeluk. De kinderrechter is van oordeel dat het voor de jeugdige en haar ouders een lang, belastend en emotioneel traject is geweest en heeft het verzoek afgewezen.

4.2.

Hoewel de Raad oog heeft voor de weerslag die de vermelde omstandigheden op het gezinsleven kunnen hebben, kan de Raad – zoals ter zitting ook is besproken – alleen oordelen over besluiten genomen op de aanvraag om jeugdhulp, zoals deze op 28 november 2018 is ingediend, en op het verzoek van 19 mei 2020 om de kosten van jeugdhulpverlening door Jaxie te betalen.

4.3.

Niet langer in geschil is dat het college bevoegd blijft – en verplicht is – om besluiten te nemen op grond van de Jw in de periode dat Veilig Thuis en/of de RvdK onderzoek doen. Een situatie als bedoeld in artikel 3.5 van de Jw is immers niet aan de orde. Voor het college had voorop moeten staan of appellante jeugdhulp nodig had in de periode in geding. In het bestreden besluit stelde het college zich nog – ten onrechte – op het standpunt dat het college geen besluit mocht nemen vanwege het onderzoek door Veilig Thuis en de RvdK. In zoverre berust het bestreden besluit op een gebrekkige motivering.

4.4.

Appellante heeft aangevoerd dat er geen wettelijke verplichting is voor het college om het advies van Veilig Thuis te volgen. Het college had zelf onderzoek moeten doen en mocht de besluitvorming niet baseren op het advies van Veilig Thuis.

4.5.

Deze beroepsgrond slaagt in zoverre dat er geen wettelijke grondslag is, waaruit volgt dat het college gehouden is een advies van Veilig Thuis op te volgen. Daarbij is het volgende van belang.

4.5.1.

De wettelijke taken van Veilig Thuis zijn onder meer het fungeren als meldpunt bij (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling, het verrichten van onderzoek en het in kennis stellen van instanties zoals de RvdK.1 Aan degene die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling heeft, verstrekt Veilig Thuis desgevraagd advies over de stappen die in verband daarmee kunnen worden ondernomen en Veilig Thuis verleent daarbij zo nodig ondersteuning.2

4.5.2.

Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het advies van Veilig Thuis aan het college een uitoefening van de onderzoekstaak van Veilig Thuis is en dat het college om die reden gebonden is aan het advies.3 Dat Veilig Thuis een onderzoekstaak heeft, volgt inderdaad uit artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar uit dit artikel volgt niet dat het onderzoek door Veilig Thuis ook inhoudt het dwingend adviseren van het college bij het toepassen van de bevoegdheid van artikel 2.3 van de Jw.

4.5.3.

Het college heeft verder gewezen op het Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019 ter onderbouwing van het standpunt gebonden te zijn aan het advies van Veilig thuis. Het college heeft niet uiteengezet op welke wijze dit protocol, dat is vastgesteld door het overleg van directeuren/bestuurders van het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, het college bindt aan een advies van Veilig Thuis.

4.6.

Uit 4.5.1 tot en met 4.5.3 volgt dat er geen grondslag is voor het standpunt van het college, dat het college verplicht is het advies van Veilig Thuis op te volgen en geen eigen onderzoek mag of kan verrichten.

4.7.

Appellante heeft aangevoerd dat het advies van Veilig Thuis berust op een onvolledig onderzoek en innerlijk tegenstrijdig is. Het college mocht het advies ook daarom niet ten grondslag leggen aan de besluitvorming.

4.8.

Deze beroepsgrond slaagt. Daarbij is het volgende van belang.

4.8.1.

Na een aanvraag om jeugdhulp op grond van artikel 2.3 van de Jw dient een besluit te volgen (artikel 4:13 van de Awb). Dit besluit moet zorgvuldig zijn voorbereid (zie artikel 3.2 en verder van de Awb) en deugdelijke gemotiveerd (artikel 3:46 en 7:12 van de Awb). Het is aan het college om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten en af te wegen belangen te vergaren.4 Het college mag betekenis toekennen aan een bericht van Veilig Thuis maar dat betekent niet dat het college zich niet hoeft te vergewissen van de zorgvuldigheid van het door Veilig Thuis verrichte onderzoek. Een bestuursorgaan mag eerst op het advies van een deskundige afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.5 Wat het college heeft gesteld over de wettelijke taak van Veilig Thuis en het bepaalde in artikel 4.2.1. van de Wmo 2015, kan daaraan niet afdoen.

4.8.2.

Ter zitting heeft het college bevestigd dat de besluitvorming uitsluitend is gebaseerd op het advies van Veilig Thuis en dat dit advies is neergelegd in de hiervoor in 1.5 genoemde email van 20 december 2018. Een medewerker van Veilig Thuis heeft het volgende gemaild aan een medewerker van het CJG:

“Hallo,

Vanochtend is het Kr8 kollektief overleg geweest n.a.v. het verzoek tot onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, wat door Veilig Thuis is ingediend.

Doel; ondertoezichtstelling van [appellante] .

Beide ouders waren aanwezig als ook [appellante] zelf. [appellante] is gehoord, alleen. Daarna is [appellante] vertrokken en zijn ouders en Veilig thuis gesproken.

Besluit: De Raad voor de Kinderbescherming start een onderzoek, per 07-01-2019. Veilig Thuis is van mening dat er geen nieuwe hulpverlening opgestart moet worden, dit nadat ouders aan Veilig Thuis vroegen of zij een goedkeuring aan het CJG wilden geven voor het opstarten van Pauwer, Stichting Ouders en Jeugdzorg, Jaxie, [naam school] school, onderzoek van CCE en opname revalidatiecentrum Rijndam.

Er is aan ouders een concreet voorstel gedaan waar ouders [nog] geen toestemming voor hebben gegeven.

Veilig Thuis wil dat er een opname komt binnen revalidatiecentrum Rijndam, [appellante] wordt aangemeld bij de Open Luchtschool te [plaatsnaam] , en er systeemtherapeutische inzet in en voor het gezin komt bijv. de Viersprong of het GGZ .”

4.8.3.

Uit deze e-mail blijkt niet wie, met welke expertise, op grond van welke informatie, onderzoeksactiviteiten en overwegingen tot de conclusies neergelegd in het advies is gekomen. Het advies is dermate summier dat er voor het college onvoldoende aanknopingspunten waren om invulling te geven aan de vergewisplicht. Het had dan ook op de weg van het college gelegen om een nadere toelichting op het advies te vragen. Nu het college dit heeft nagelaten en het advies zonder meer aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, heeft het college gehandeld in strijd met de op hem rustende vergewisplicht.

4.8.4.

Daarbij komt dat appellante terecht heeft aangevoerd dat het advies innerlijk tegenstrijdig is. Enerzijds staat in het advies dat geen nieuwe hulpverlening opgestart moet worden, terwijl anderzijds wordt geadviseerd om nieuwe behandelingen door nieuwe hulpverleners in te zetten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt en die het college ook niet heeft gevraagd bij Veilig Thuis, is de redenering in het advies niet begrijpelijk.

4.8.5.

Uit 4.8.3 en 4.8.4 volgt dat het college het bestreden besluit niet had mogen baseren op het advies van Veilig Thuis.

Conclusie en gevolgen

4.9.

Het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep gegrond verklaren. De Raad zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.

4.10.Ter zitting is besproken dat niet in geschil is dat jeugdhulp voor appellante tijdens de in geding zijnde periode noodzakelijk was maar dat een onderzoek door het college naar welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om op te groeien naar zelfstandigheid, zelfredzaam en maatschappelijke participatie, achterwege is gebleven. Gelet hierop en op het tijdsverloop ziet de Raad aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal bepalen dat het college de gemaakte kosten van jeugdhulp van € 2.593,75 aan appellante dient te vergoeden.

Verzoek om schadevergoeding

5. Appellante heeft in hoger beroep een verzoek om schadevergoeding gedaan en de Raad verzocht in de gelegenheid te worden gesteld zich hierover nader uit te laten en een specificatie van de geleden schade over te leggen. De Raad zal daarom beslissen dat het onderzoek met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding wordt heropend onder nummer 22/1315 JW-S.

Kosten rechtsbijstand en griffierecht

6. Omdat appellante gelijk krijgt, krijgt zij een vergoeding voor de kosten die zij in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.248,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting), € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de nadere reactie en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal € 5.185,50. Het college moet ook het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

  • -

    vernietigt de aangevallen uitspraak;

  • -

    verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 juli 2021;

  • -

    herroept het besluit van 2 juni 2020;

  • -

    draagt het college op het bedrag van € 2.593,75 aan appellante te vergoeden;

  • -

    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 8 juli 2021;

  • -

    bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nummer 22/1315 JW-S ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de door appellante gevraagde schadevergoeding;

  • -

    veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 5.185,50;

  • -

    bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en K.M.P. Jacobs en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Jeugdwet

Artikel 2.3

1.Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

a. gezond en veilig op te groeien;

b. te groeien naar zelfstandigheid, en

c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Artikel 3.1

1. De raad voor de kinderbescherming onderzoekt de noodzaak tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel indien het college, een daartoe door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder, een gecertificeerde instelling of Veilig Thuis hiertoe een verzoek heeft gedaan.

2.Tevens kan de raad voor de kinderbescherming een onderzoek als bedoeld in het eerste lid doen, indien:

a. sprake is van een acute en ernstig bedreigende situatie voor de minderjarige, of

b. bij de uitvoering van enige andere wettelijke taak van de raad voor de kinderbescherming blijkt dat er sprake is van een geval waarbij een kinderbeschermingsmaatregel overwogen dient te worden.

3. De raad voor de kinderbescherming doet van een onderzoek als bedoeld in het tweede lid onverwijld mededeling aan het college of een daartoe door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder.

4. De gecertificeerde instelling die een verzoek tot onderzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, doet daarvan onverwijld mededeling aan het college of aan een daarvoor door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder.

5. De raad voor de kinderbescherming en het college leggen de wijze van samenwerken vast in een protocol.

6. In het protocol wordt in ieder geval vastgelegd de wijze waarop de raad voor de kinderbescherming en het college overleggen over welke gecertificeerde instelling in het verzoekschrift aan de rechter wordt opgenomen.

Artikel 3.5

1. De gecertificeerde instelling bepaalt of en, zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Zij overlegt hiertoe met het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.

2. Artikel 2.3, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. De gecertificeerde instelling en het college leggen de wijze van overleggen vast in een protocol.

4. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien de verplichting tot het bieden van jeugdhulp rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing.

Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015

Artikel 4.1.1

1. Het college draagt zorg voor de inrichting van een Veilig Thuis-organisatie. Artikel 2.6.1 is van overeenkomstige toepassing.

2 Veilig Thuis oefent de volgende taken uit:

a. het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling;

b. het naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is;

c. het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft;

d. het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen bij huiselijk geweld of kindermishandeling, van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

e. het in kennis stellen van de politie of de raad voor de kinderbescherming van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

f. indien Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek bij de raad voor de kinderbescherming doet, het in kennis stellen daarvan van het college, en

g. het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan, van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen.

3 Veilig Thuis verstrekt aan degene die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling heeft, desgevraagd advies over de stappen die in verband daarmee kunnen worden ondernomen en verleent daarbij zo nodig ondersteuning.

4 Het college bevordert een goede samenwerking tussen Veilig Thuis, de hulpverlenende instanties, de politie en de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming in de zin van de Jeugdwet.

5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkwijze van Veilig Thuis bij de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, over de deskundigheid waarover een Veilig Thuis-organisatie moet beschikken om een verantwoorde uitvoering van zijn taken te kunnen realiseren en over de samenwerking, bedoeld in het vierde lid.

6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Ministers te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der StatenGeneraal overgelegd.

Besluit Jeugdwet

Artikel 2.1

Ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de wet, draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met betrekking tot:

a. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen,

b. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd,

c. taal- en leerproblemen,

d. somatische aandoeningen,

e. lichamelijke of verstandelijke beperkingen, en

f. kindermishandeling en huiselijk geweld.

Verordening Jeugdhulp [woonplaats] 2019

Artikel 10 Aanvraag en beschikking

1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een aanvraag niet vrij toegankelijke zorg schriftelijk indienen bij het college, nadat onderzoek en gesprek als bedoeld in artikel 5 zijn afgerond.

2. Het college kan een door de jeugdige en/of ouders mede voor akkoord ondertekend gezinsplan aanmerken als een aanvraag.

3. Het college kan -mits sprake is van een door de jeugdige en/of ouders medeondertekend gezinsplan- beslissen dat dit gezinsplan wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. In dat geval zendt het college het gezinsplan toe onder vermelding van de mogelijkheid tot bezwaar.

4. Het bepaalde in het derde lid lijdt tot uitzondering:

a. bij weigering van een gevraagde vorm van niet vrij toegankelijke zorg;

b. indien de niet vrij toegankelijke zorg bestaat uit de toekenning van financiële middelen zoals een pgb.

Nadere regeling niet vrij toegankelijke jeugdhulp 2016

Artikel 6. Aanvraag en beschikking

1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

2. Het college kan een door de jeugdige en/of ouders mede voor akkoord ondertekend gezinsplan aanmerken als een aanvraag als de jeugdige en/of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

3. Het college kan - mits sprake is van een door de jeugdige en/of ouders medeondertekend gezinsplan - beslissen dat volstaan kan worden met het toezenden van het gezinsplan op basis waarvan de individuele voorziening wordt toegekend.

4. Het bepaalde in het derde lid lijdt uitzondering:

a. bij weigering van een gevraagde individuele voorziening;

b. indien de individuele voorziening bestaat uit de toekenning van financiële middelen zoals een PGB.

1 De wettelijke taken van Veilig Thuis staan in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de Wmo 2015.

2 Dit staat in artikel 4.1.1, derde lid, van de Wmo 2015.

3 Deze taak is neergelegd in artikel 4.1.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015.

4 Vergelijk ECLI:NL:CRVB:2017:1477.

5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1388.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.