Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 2.3
1.Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
1. De raad voor de kinderbescherming onderzoekt de noodzaak tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel indien het college, een daartoe door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder, een gecertificeerde instelling of Veilig Thuis hiertoe een verzoek heeft gedaan.
2.Tevens kan de raad voor de kinderbescherming een onderzoek als bedoeld in het eerste lid doen, indien:
a. sprake is van een acute en ernstig bedreigende situatie voor de minderjarige, of
b. bij de uitvoering van enige andere wettelijke taak van de raad voor de kinderbescherming blijkt dat er sprake is van een geval waarbij een kinderbeschermingsmaatregel overwogen dient te worden.
3. De raad voor de kinderbescherming doet van een onderzoek als bedoeld in het tweede lid onverwijld mededeling aan het college of een daartoe door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder.
4. De gecertificeerde instelling die een verzoek tot onderzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, doet daarvan onverwijld mededeling aan het college of aan een daarvoor door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder.
5. De raad voor de kinderbescherming en het college leggen de wijze van samenwerken vast in een protocol.
6. In het protocol wordt in ieder geval vastgelegd de wijze waarop de raad voor de kinderbescherming en het college overleggen over welke gecertificeerde instelling in het verzoekschrift aan de rechter wordt opgenomen.
1. De gecertificeerde instelling bepaalt of en, zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Zij overlegt hiertoe met het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.
2. Artikel 2.3, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De gecertificeerde instelling en het college leggen de wijze van overleggen vast in een protocol.
4. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien de verplichting tot het bieden van jeugdhulp rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing.
Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015
1. Het college draagt zorg voor de inrichting van een Veilig Thuis-organisatie. Artikel 2.6.1 is van overeenkomstige toepassing.
2 Veilig Thuis oefent de volgende taken uit:
a. het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling;
b. het naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is;
c. het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft;
d. het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen bij huiselijk geweld of kindermishandeling, van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;
e. het in kennis stellen van de politie of de raad voor de kinderbescherming van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;
f. indien Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek bij de raad voor de kinderbescherming doet, het in kennis stellen daarvan van het college, en
g. het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan, van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen.
3 Veilig Thuis verstrekt aan degene die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling heeft, desgevraagd advies over de stappen die in verband daarmee kunnen worden ondernomen en verleent daarbij zo nodig ondersteuning.
4 Het college bevordert een goede samenwerking tussen Veilig Thuis, de hulpverlenende instanties, de politie en de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming in de zin van de Jeugdwet.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkwijze van Veilig Thuis bij de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, over de deskundigheid waarover een Veilig Thuis-organisatie moet beschikken om een verantwoorde uitvoering van zijn taken te kunnen realiseren en over de samenwerking, bedoeld in het vierde lid.
6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Ministers te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der StatenGeneraal overgelegd.
Artikel 2.1
Ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de wet, draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met betrekking tot:
a. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen,
b. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd,
c. taal- en leerproblemen,
d. somatische aandoeningen,
e. lichamelijke of verstandelijke beperkingen, en
f. kindermishandeling en huiselijk geweld.
Verordening Jeugdhulp [woonplaats] 2019
Artikel 10 Aanvraag en beschikking
1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een aanvraag niet vrij toegankelijke zorg schriftelijk indienen bij het college, nadat onderzoek en gesprek als bedoeld in artikel 5 zijn afgerond.
2. Het college kan een door de jeugdige en/of ouders mede voor akkoord ondertekend gezinsplan aanmerken als een aanvraag.
3. Het college kan -mits sprake is van een door de jeugdige en/of ouders medeondertekend gezinsplan- beslissen dat dit gezinsplan wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. In dat geval zendt het college het gezinsplan toe onder vermelding van de mogelijkheid tot bezwaar.
4. Het bepaalde in het derde lid lijdt tot uitzondering:
a. bij weigering van een gevraagde vorm van niet vrij toegankelijke zorg;
b. indien de niet vrij toegankelijke zorg bestaat uit de toekenning van financiële middelen zoals een pgb.
Nadere regeling niet vrij toegankelijke jeugdhulp 2016
Artikel 6. Aanvraag en beschikking
1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.
2. Het college kan een door de jeugdige en/of ouders mede voor akkoord ondertekend gezinsplan aanmerken als een aanvraag als de jeugdige en/of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.
3. Het college kan - mits sprake is van een door de jeugdige en/of ouders medeondertekend gezinsplan - beslissen dat volstaan kan worden met het toezenden van het gezinsplan op basis waarvan de individuele voorziening wordt toegekend.
4. Het bepaalde in het derde lid lijdt uitzondering:
a. bij weigering van een gevraagde individuele voorziening;
b. indien de individuele voorziening bestaat uit de toekenning van financiële middelen zoals een PGB.